dinsdag 31 augustus 2010

Lachen

Gisterenavond voor het slapen gaan trok ik uit de Osho tarot, heel ideale kleine verhaaltjes om na lezing je hoofd op het kussen ten ruste te leggen, de kaart die Lachen heet. Hm. Ja, lachen. Dat is waar, dat heb ik de afgelopen week nog niet gedaan. Schaterlachen, schuddebuikend lachen, heerlijk.

Misschien wil de kaart me zeggen dat ik toch eens eventjes aandacht aan Ton van Duinhoven moet besteden in dit blog. Vorige week stierven er drie die behoorden bij mijn alleroudste tv- bewustzijn: Conny Stuart, Anton Geesink en Ton van Duinhoven. Conny was een beetje veraffe, statige maar ook leuke Lady, Anton was de sterke, onoverwinnelijke man en Ton was 'dat grappige mannetje'.

Het tv-fragment dat het NOS-journaal liet zien, was meteen ook dat wat ik-vroeger-niet-begreep-maar-aan-mij kriebelde, zoals wanneer iemand je kietelt, maar nog nét zo dat je toch niet echt gaat lachen. Dat gekke mannetje had zoiets bekends en toch ook weer niet in zijn grimassen en grijns, iets vertrouwds maar ook iets heel vreemds.

Nu snapte ik pas wat ik toendertijd zag: Van Duinhoven speelt een Maoïstisch stromannetje, zijn ogen schuin geschminkt, hij speelt dus een Chineesje en dat was het bekende, want die genen stromen ook in mijn bloed. Raar, dat kinderlijke gevoel dat ik zo weer kan oproepen: ik-snap-het-niet-maar-ik voel-wel-iets.

Uit dezelfde tijd stamt Lucy Ball. Ja, dát snapte ik, dat was de gekke mevrouw, zo overduidelijk mal, met haar grote trouwe hondenogen, die van een Beagle. Als je je oogleden met je vingers ietsjes naar onderen trok, dan werd je een Lucy-Ball-Gek.

In het verhaaltje in de Osho-tarot gaat het over drie Chinese wijzen die al lachend, gekdoend en grollend door het land trekken. De mensen morren: je kunt toch niet blijven lachen om het leven, neem het serieus! En neem de dood nog serieuzer, vinden ze, als een van de drie sterft en de anderen blijven lachen. Onaangepast. Maar de overgebleven twee zeggen: we hebben altijd gelachen ons hele leven lang, dan kunnen we nu toch niet ineens gaan huilen? De dode had als laatste wens om in de kleren die hij aanhad te worden verbrand. In zijn oude gebruikte kleren, niet in een pas gewassen en gestreken pak. Wat bleek? Hij had onder zijn kleren vuurwerk genaaid, zodat hij knallend, feestelijk en kleurig in rook opging.

Lachend door het leven, kriebelend en jeukend, ergens op de grens van het-niet-snappen-op-een-leuke-manier, daar ben ik helemaal vóór.

'Ik ben je geliefde'

Nou had ik de lange lieve dag van mijn experimentdag (zie vorig blogje) bij het water verwijld. Ik liep langs de rivier, luisterde naar het gekabbel en de golfslag zo af en toe, veroorzaakt door voorbij varende boten en verbaasde me over de hoog gewoekerde grassen, riet, springbalsemien, kamille. Onderwijl liet ik mijn leven met alles daarin, het fijne en mooie, het moeizame en verdrietige, door mij heen gaan. Ik mediteerde op het zand en op de kribben, ik koesterde me in de soms felle zon die vanachter soms koude stormwolken tevoorschijn kwam.

Toen bleek dat de Schola zelve begonnen was met een gedicht van Ida Gerhardt:

Een liedje van water

Ik lag de lieve lange dag
tussen het bloeiend fluitkruid;
er zweefde een liedje voor mij uit;
nu hoort naar wat ik zingen mag:

Wie nooit de lieve lange dag
bij 't spiegelklare water lag,
zijn uur is kort, zijn vreugd bleef uit,-
want nimmer zag hij wat ik zag
tussen het bloeiend fluitekruid.

Wie naar het klare water gaat
hem zullen de ogen open gaan,
want zeker zal hij hier verstaan,
geknield tussen wat groeit en leeft,
hoe God het schoonste zingen geeft
bij water, bloeiend kruid en riet
om niet !

Op het eind van deze lange lieve dag, klonk er een stem in mij. Ik weet niet waar het vandaan kwam, ik weet niet waarom juiste deze woorden, ik weet niet wie de' ik' is die spreekt, ik hoef het ook niet te weten, ik ontvang ze maar, al weet ik ook niet wat eens wat dat precies betekent of betekenen zal. De woorden waren: Ik ben je geliefde.

maandag 30 augustus 2010

Experimentdag

Vandaag is het experimentdag, want Schola-dag, waar ik nu niet heen ga om te kijken of ik het mis. Bij het ontwaken dacht ik: Ja, ik mis de reis erheen, ik mis de kapel, ik vind het jammer om de andere Schola-genoten niet te zien. Maar ja, dat zijn in feite de randverschijnselen: het gaat erom dat je daar met zijn allen je buigt over een tekst en via Lectio Divina, langzaam steeds maar herkauwend lezen, als het ware door je eigen bodem zakt, weg uit je comfort zone.

Voor mij is de hele wereld ondertussen een text. Steeds opnieuw, bij alles wat je doet, onderneemt, meemaakt, ervaart, is het de kunst om niet op een automatische piloot van gewoonte en bekendheid te varen, maar om het Leven dat zich daarin afspeelt te koesteren en te begroeten en het Licht daarvan ietsjes verder te dragen.

Als de hele wereld text is, dan is een tekst van een oude woestijnvader, die je leest in een klooster, elk woordje peurend en proevend, natuurlijk ook één van de vele verschijningvormen waarbinnen je iets mee kan maken van dat Leven. Maar evenzeer ook niet. Klooster, Abt, Oude Tekst, die bijna heilig wordt verklaard: dat kan ook een trucje worden of een excuus om te denken dat je heel Intens en Bewust en Goed bezig bent. Onzin natuurlijk, het is maar een weggetje, een maniertje, een aanleidinkje tot.

Gisteren in Zomergasten met Erwin Olaf, kwam er een stukje uit de oude serie Batman & Robin voorbij. Een wereld waar politiemannen op een rijtje salueren voor hen, waar bikinimeisjes op een dakterras zwaaien, waar mensen blij naar boven kijken dat er hoeders zijn die het leven in Gotham city veilig maken. Erwin Olaf verzuchtte dat deze wereld voorgoed verdwenen is, maar dat je daar wel heimwee naar kunt hebben.

Het komt me voor dat men in Kerken en Kloosters ergens nog steeds zo'n soort zelfbesef heeft: Wij zijn de hoeders, wij bieden redding, iets Moois en Schoons wat verder nergens op de wereld verkrijgbaar is. De plek die er gearticuleerd wordt: een plek waar God en het Goddelijke de ruimte krijgt, dat is inderdaad uniek. Maar alles, werkelijk alles daaromheen: het is net zozeer mensenwerk als overal ergens anders.

En die aanraking met het Goddelijke, menen dat je daar de vertegenwoordigers van bent, dat zorgt tegelijkertijd voor precies het omgekeerde: uitsluiting van homo's, vrouwen, andersdenkenden. Eigendunk en Almachtgevoelens worden een soort onzichtbare verbindingstroop waardoor pedofilie, macht en seksmisbruik, negatie van een ander, achter het goddelijk decor aan de orde van de dag zijn. Achter het goddelijk decor is heel veel pijn en verwonding.

Als God Overal is, het oerelement dat Hem/Haar vanaf het begin wordt toegedicht, dan is zhij dus ook werkelijk Overal. Ga de wereld dus in en neem je eigen geest en bewustzijn en dat van een ander serieus. Creëer ruimte, rust en tijd waarin dit kan gedijen. Dat is mijn motte van deze experimentdag en eigenlijk van elke dag.

vrijdag 27 augustus 2010

Samen thuis

Het zal je maar gebeuren. Om diep onder de grond tot zeker de Kerst te zitten met 29 collega's en er niet uit te kunnen. Zoals nu het lot is van mijnwerkers in een oude mijn in Chili. 700 meter onder de grond. Sommigen hebben al antidepressiva gekregen. Er moet een dag- en nachtritme geschapen worden en een tijdsindeling. Redden deze mensen het met elkaar of breekt de gekte los?

De ene prognose is dat de groep zich zal opdelen in kleinere groepjes van vijf en dat die dan waarschijnlijk wel vrienden voor het leven worden. Een andere prognose sombert meer: gelukkig is het wel mogelijk om voedsel en andersoortige letterlijke levensmiddelen; middelen om te leven naar beneden te brengen, want anders... Er moeten ook schotten gebouwd worden zodat een ieder zich beurtelings kan terugtrekken voor wat privacy. Dat blijkt dus een levensbehoefte te zijn.

Alles in deze situatie van volstrekte onderlinge afhankelijkheid hangt af of een ieder iets van innerlijke beschaving in zich heeft. En of je de onbeschoftheid van anderen kunt blijven verdragen. Stel dat ik er zou zitten met een Ventje Wilders type die Lubbers een zeurpiet noemt en gewoonweg zegt: 'Jij doet niet meer mee', is dat uit te houden? In deze situatie zou het zo zijn dat drie jonge net beginnende mijnwerkers de ervaring van de ouderen negeren en hun eigen plan trekken.

Ik dacht ineens aan de krantenjongen, nou eerder krantenman want hij is van mijn generatie, in het wijkcentrum, dat distributiepunt is voor de Volkskrant en NRC. Al jaren ken ik E. Een rustige man, vele jaren ouder dan de anderen. Op een geven moment ontdekte hij het biljart en kwam een uur eerder, speelde rustig een potje biljart met iets van een glimlach om hem heen. Dit was zijn uurtje. Totdat anderen hier lucht van kregen. Ze kwamen ook eerder, wilden meespelen, biertje erbij en klooien. Biljartballen verstoppen, met de keu's elkaar achterna, bijna stekend door het biljartlaken... we besloten dat er niet meer gebiljart mocht worden door de krantenjongens.

Ik had graag een uitzondering voor E. gewild want ik gunde hem zijn dagelijks uurtje zo. 'Ach luister, Mirjam', zei hij, 'dat kan toch niet? Dat kun je niet verkopen, de ene wel en de andere niet. Dan is het maar zo, dat ik niet meer biljart. Het is samen uit of samen thuis.' Met hem zou ik het wellicht wel uithouden in zo'n mijn, onder de grond.

Hij gaat nooit op vakantie, maar twee jaar geleden ging hij ineens twee weken op een cruisechip in de Middellandse Zee. Daar had hij voor gespaard en hoe lang, dat moet jaren zijn, als je maar een krantenjongen bent. Ik spaar alweer voor de volgende, zei hij bij terugkomst. Alles is dan volmaakt: lezen, over het water turen, elke keer aan wal een andere haven, een andere plaats.

Zo'n plek van volmaaktheid en volkomen harmonie, dat je met je meedraagt, en waar je helemaal niet vaak werkelijk bent, dat is een licht dat je door zijn ogen altijd naar buiten ziet kieren. Het maakt hem verdraagzaam en voedt zijn levensmotto: samen uit, samen thuis. Samen thuis... in de twee woorden zit eigenlijk alles wat van belang is om te kunnen overleven en zin te hebben en houden in het leven.

donderdag 26 augustus 2010

Breekpunt

'Een goed boek is als een bijl in het ijs van je bewustzijn', zei Franz Kafka ooit en dit citaat is weer eens naar de oppervlakte van mijn bewustzijn gekomen. Ik zit nu namelijk met het probleem van die bijl in het ijs. Hoe moet dat verder, het ijs splijt, er onstaan wakken, alles kreukt en kraakt, wat blijft er over van het bekende landschap van dat bewustzijn?

De boeken van Haruki Murakami blijken deze werking nu op mij te hebben. Ik heb de hele zomer als in een roes bijna alles van hem gelezen. Verrukkelijk vond ik dat gevoel: er niet genoeg van kunnen krijgen, meteen opgeslokt te raken bij de lezing van de eerste zinnen, ongeduldig naar weer een onbekende andere van hem.

Zoiets doe je dan, zonder reflectie en voordat je het weet zak je door het ijs van het voor jou bekende. In Vrij Nederland van vorige week stond een artikel over hem met de leesreceptie van jonge Japanners daarin. 'De boeken zijn warm en koud tegelijk', zegt er een. Een ander zegt door zijn boeken eindelijk met onduidelijkheid en open einden te kunnen leven. Weer een ander vertelt de controle op het leven opgegeven te hebben.

Dat zijn nogal wat ervaringen. Niemand kan zijn boeken goed lokaliseren, maar velen kennen citaten van hem en dragen onwisbare beelden met zich mee. Ik zelf zal nooit het beeld vergeten dat in de Opwindvogel-kronieken zit. De hoofpersoon bevindt zich in een crisis, zijn vrouw is zonder vooraf aankondiging zomaar weg gegaan, hij zoekt de kat in een achtersteegje en ontdekt in een verlaten tuin een diepe put. Hij besluit daarin af te dalen en daar gewoon, met wat eten en drinken, een paar dagen te gaan zitten.

Verdwijnen uit de wereld. De wereld van de metropool Tokio. Om weer een beetje op de wereld te geraken, gaat hij later steeds naar dezelfde drukke kruispunt van wegen en gaat daar zomaar een hele dag zitten. Zitten en rondkijken. Het heeft zoiets heel goed voorstelbaars. Er zijn heel veel zinnen in zijn wonderlijke boeken die van elke logica gespeend zijn, die zo uit je eigen hart ofwel bewustzijn gegrepen zijn.

Tegelijkertijd warm en koud. Controleverlies. Kunnen leven met onduidelijkheid. Dan kijk ik naar sommige aktiviteiten die in mijn maandagenda zitten en dan vraag ik me ineens af, of die er wel zo vanzelfsprekend in horen. Wordt het geen tijd voor verandering en eens iets heel anders erin te gooien? A la Murakami: mixen, doorspoelen, je mee laten nemen, God weet waarheen en waartoe.

Door Murakami heb ik het beeld voor me dat de menselijke geest gewoonweg een brok klei is. ALLES is daarmee mogelijk. Je kunt ervoor kiezen om elke keer weer ongeveer hetzelfde beeldje te kleien, het weer in elkaar stampen en weer een replica ervan maken. Of je kunt besluiten om gedachtenloos je handen maar een beetje hun werk te laten doen. Wat er dan uit komt stelt wellicht niks voor. En tegelijkertijd alles. Doorhakken met die bijl in het ijs en genieten van de gesplinterde ijskristallen in het licht. Zoiets. Op zo'n soort punt voel ik me staan: verwonderd ook, dat wel...

Ludgerpad

Het lijkt nu door de grijze regenschermen en windvlagen al weer veel langer geleden dan gisteren: toen wandelde ik langs een meanderende IJssel en onder een blauwe wolkenlucht naar het zuiden, langs groene weilanden en oude boerderijen.

Ik heb met vriend E. een begin gemaakt met het Ludgerpad. Ludger is een heilige uit de achtste eeuw, geboren nabij de Vecht uit Friese ouders. Hij heeft gestudeerd in Engeland in York, gereisd naar Rome, gewoond op de Monte Cassino, de abdij waar St Benedictus zijn orde heeft gesticht. Hij reisde ook nog naar het Helgoland en later werd hij bisschop in Münster en is gestorven in Essen in Duitsland.

Wat een dynamisch leven, temeer als je bedenkt dat er nog geen auto's, treinen e. d. waren. Als een trekvogel leefde hij erop los en hij wordt ook meestal afgebeeld met twee ganzen. Er gaat een legende dat hij met ze praten kon.

Het Ludgerpad loopt van Zutphen naar Aalten en is ongeveer 50 km lang. Het volgt de route van Ludger, die vanaf de IJssel aan land kwam om al die barbaren en heidenen die hij onderweg tegenkwam tot christen te maken. Aan de ene kant de Ijsel die regelmatig uit zijn oevers tradt, aan de andere kant een moerassig gebied en daartussen in waren wat hogergelegen zandgronden, waarover Ludger zich een weg baande, in navolging van de menselijke beschaving die zich in deze gebieden gevestigd had.

Bij een van de eerste kerkjes aan de oever, waar helemaal niks meer van over is gebleven, kwamen we op het bankje bij het Ludgermonument aan de praat met een domineesechtpaar. Ik merkte op dat zij de Levensparels droeg, een armband ontwikkeld door de protestantse kerk in Zweden, aanvankelijk bestemd voor jongeren om tot rust en bezinning te komen en een jaar lang gebruikt als leiddraad van de meditatie bij de Clarissen. Dat riep bij haar de vraag op of wij ook 'kerkelijk gezind' waren. Tja, ben ik dat?

Ik hoefde niet te antwoorden, want toen bleek dat vriend E. priester was, ging het gesprek alras over roomsen en protestanten en de kerkafname en viel toen de prognose dat er over zo een poosje nog maar twee procent van de mensen in Nederland zich christen zou noemen? Ik weet het niet meer. Ik moet eerlijk bekennen dat ik me zelve nu al niet meer bij die twee procent vind horen.

Zo'n Ludgerpad brengt je dichtbij enige Nederlandse geschiedenis en levert ook toevallige leuke ontmoetingen op bij de pleisterplaatsen. Zo heb ik ook ooit met een groepje het Pelgrimspad gelopen dat begint in hartje Amsterdam, dwars door de polders heen via 's-Hertogenbosch naar Visé in Belgie, waar deze aansluit op de Camino: de weg naar Santiago de Compostella.

Een mooie vrijetijdsbesteding, is dat: al wandelend door het gevarieerde landschap van Nederland, cultuur en natuur, met gesprekken die tot nadenken stemmen. Helemaal alleen in de stilte lopen is trouwens ook heel verkwikkend.

dinsdag 24 augustus 2010

Tijd

Omdat ik vlakbij twee scholen woon en het in dit deel van het land nog steeds vakantie is, ben ik zelve ook nog gedeeltelijk in vakantiestemming. Anders is het een drukte van belang tussen 8.00 en 8.30 in de ochtend, bellende fietsers, zeulende moeders, kindergeluid, geroezemoes. Nu is het om 10.00 nog doodstil. Alles ligt nog uit te slapen of is niet in het land.

Dus vandaag een dagje weg met nichtje L. Wat hebben kinderen toch ook een heerlijk andersoortige tijdsbeleving. We liepen in het Sonsbeekpark in Arnhem, op weg naar het Watermuseum, zij ziet een zandbak en begint er bakker en broodwinkel te spelen. Ze bakt op de rand van de bak een stokbroodje, een Oostenrijks broodje, een tulband, een krentenbol, een croissant, een worstenbroodje en wat al niet meer. Aan mij gaf zij zo de tijd om ongegeneerd op de bank erbij te liggen, genietend van het zonnetje en de oude bomen totdat een hond mij likte in mijn oksel.

Tijd: dat is toch raar hoezeer dat je leven bepaalt. Of meer: de indeling van een dag in diverse tijdsstukjes. Ik heb zeker nog wel een jaar een soort kloosterlijke tijd in me gehad: ik ijkte me op die dagorde, al deed ik zelf iets totaal anders. Simpelweg het referentiepunt daaraan , kleurde toch de dag. Zoals nu de dag wordt gekleurd, door de scholen die nog niet open zijn.

In de kloosterlijke tijd, wordt de dag bepaald door de kleine stukjes tijd die je daaraan aan God geeft. Door samen te komen op één plek, te bidden en te zingen. Dat mis ik weleens, de vanzelfsprekendheid van die realiteit die je daar te samen schept: we zijn hier bij elkaar omdat iets groters, mooiers, beters, liefdevollers, ruimers dan wie wij elk afzonderlijk zijn, ons bindt. Onzichtbare draden, maar aanwezig, simpelweg omdat je te samen dat weefsel weeft.

Nu heb ik naar een nieuwe tijd te zoeken, die niet is als de kloosterlijke tijd en ook niet als de gezinstijd van schoolgaande kinderen en ook niet is als de werktijd, want mijn werktijden zijn onregelmatig. Hoe zal ik dat aanpakken? Ik weet het nog niet. Wel weet ik dat er eén tijdseenheid in zit waarop 'de mensen' nog niet allemaal wakker zijn, ofwel allemaal voor het grootste deel slapen.

Diep in de nacht of heel vroeg in de ochtend: dan lijkt de tijd het meest transparant, het minst ingevuld en dan is het of je het dichtst bij een levende kern in jezelf komt, die alleen maar in en uit ademt, opgenomen in een groot en licht en zuiver Geheel.

maandag 23 augustus 2010

Twee opties

In feite zijn er twee manieren om naar de werkelijkheid te kijken. Ofwel de 'schepping', zoals Paul Verhoeven gisterenavond in Zomergasten, toch dat, religieus getinte woord, in de mond nam. De ene is dat alles daarin geweld is; eten en gegeten worden, een gigantische strijd, een Wille zur Macht, bloed, dood, verderf, vuur, tranen, enzovoort.

Dat was wat Paul Verhoeven constateerde over de werkelijkheid en natuurlijk zie je overal om je heen dat dit ook het geval is. Zelf had hij beelden van ons Melkwegstelsel dat ooit, over 3 miljard jaar of zo tegen het Andromedastelsel zou botsen, en ga maar na hoeveel leven daardoor vernietigd zou worden, want dat zal echt geen harmonieuze vermenging van de twee worden.

Wie zo kijkt, ziet altijd, overal het eigen gelijk. Dat bleek ook wel uit Verhoevens visie op Jezus: die was aanvankelijk een exorcist, een demonen uitdrijver en werd in de tweede fase van zijn leven, militanter. Koop liever een zwaard, dan een mantel, zei hij en toen hij gevangen werd genomen in het hof van de olijven, werd er een oor van een legeraanvoerder afgehakt, dus zijn groepering heeft toen gevochten en er is bloed gevloeid, dat staat in alle vier de Evangeliën, dat was niet weg te poetsen, zo zei hij. Even leek hij een ouderwetse Jehovagetuige.

Intrigerend,dat hij meer dan 1000 boeken over Jezus heeft en al 20 jaar mee doet met een groep theologen die op zoek gaan naar de historische Jezus. Waarom maak je je daar zo druk over, ben ik geneigd te denken. (Maar dat is flauw als jezelf ooit theologie gestudeerd hebt...) Een film komt er wellicht nog van: over de historische Jezus, niet Jezus die God is want dat is flauwekul vindt hij, vind ik ook. Tenzij iedereen God kan zijn. Want waar komt die radicale boodschap vandaan, die een omwenteling is van de ethiek, zoals Verhoeven memoreerde: Heb je vijanden lief, zoals je zelf.

En zo kom je bij de tweede wijze, hoe tegen de schepping aan te kijken: als een mogelijkheid tot verbondenheid, liefde die alles doorstroomt, al die plekken waar verwonding zich weer heelt, dingen zich herstellen, waar woorden als 'vriend' en 'vijand' vooral verwijzen naar de mogelijkheid van keuzevrijheid in je, hoe en wie je wil zijn in die 'werkelijkheid', die schepping kan heten, in plaats van vernietiging.

Dan zie je handen die bewegen en opbouwen en samenwerken, zoals in een filmpje dat hij toonde over de wederopbouw na de tweede wereldoorlog. Of broze handen van Igor Strawinsky die zijn eigen jeugdwerk De Vuurvogel op 80-jarige leeftijd dirigeert, vlak voor zijn dood. Of je vertelt iets over onze menselijke werkelijkheid middels het prachtige getekende filmpje van 8 minuten, over een dochtertje op een fiets die afscheid neemt van haar vader die verdwijnt, de dijk af, naar een onbekende horizon. Verhoeven kreeg de tranen in de ogen bij het zien dat beide elkaar, na een lang leven van de dochter, weer in de armen sloten. Fantasie of werkelijkheid? Is er iets na de dood?

Het was een ouderwetse Zomergastenavond omdat de oermenselijke vragen weer eens weerklonken: Waar kom je vandaan, waar ga je naar toe, wat is de zin van dit alles? In navolging van beide nam ik na afloop een flinke borrel jonge klare.

zaterdag 21 augustus 2010

Kamperen

- En, Lisa, wat heb je gisteravond gedaan?
- Mirjam en ik zijn wezen kamperen en als eerste hebben we onze tenten opgezet.
- Je meent het niet! Waar?
- Bij mij in de tuin! Ja, dat is toch zo, Meerie!
- Ja zeker is dat zo en wat heb je allemaal in je tentje gepropt?
- Niet gepropt, maar gesorteerd. En dat was: knuffels, slaapzak, Nieuw!, voor de rest een kussen, strips en boeken.
- Volgens mij vergeet je het belangrijkste item!
- O, ja, je bedoelt zeker mijn opblaasbed.
- Ja, dat bedoel ik. Dat dikke, overdreven grote veel te zachte matras voor een tentje, waardoor je hoofd ongeveer tegen het blauwe plafonnetje kwam!
- O, dat is echt niet, ik kan nog terwijl ik op mijn zachte mooie bedje zat, nog makkelijk zitten.
- O. Met je dikke buikje vol; speklap, worst, kipsaté, salade, acht stokbroodjes, heel veel zoete limonade, een ijsje en vast nog veelmeer dat ik nu vergeten ben. Je lieve tante Mirjam heeft je geïnstrueerd (en geïnspireerd) over het campingleven, of niet?
- Nee.
- Hoe wist je dan hoe je heel gemakkelijk 's nachts naar de wc kon?
- O ja, dat had jij verteld, Meerie.
- Weet je het nog?
- Nee.
(Ik heb een heel dom nichtje)
- Ik ben anders een van de beste in de klas met rekenen, hoor, zo dom ben ik dus ook weer niet.

We dwalen af. Lisa is een vakantieliedje gaan zingen, dat we ook in de auto eindeloos herhaalden: Iedereen is blij, iedereen is blij, eindelijk vakantie de hele zomer vrij, de mooiste tijd van het jaar, de koffers staan al klaar, maar hoe moet dat nou, moet dat nou, zes weken zonder jou.

- Nou, wou je nog wat kwijt, bijvoorbeeld, dat je ook nog lekker warm bij een vuurtje hebt gezeten, naar het strandje bent geweest, van tevoren... hoe ging het deze keer met het zandkasteel?
- Nou het ging wel goed, totdat de paarden kwamen. We hadden drie zandkastelen en toen de paarden kwamen alles weg!
- Helaas pindakaas. Die boterham vanochtend met pindakaas en suiker afgeschuurd van suikerklontjes, die jij vanochtend voor mij maakte, was trouwens erg lekker!

EINDE

donderdag 19 augustus 2010

Zomergasten

De familie h.a.l. zat in hun laatste week van de vakantie in zo'n Nederlandse-appartementencomplex-enclave met gewone Nederlandse tv in de Oostenrijkse bergen. Dus ik kon de verleiding niet weerstaan om bij hen Zomergasten te kijken, al moest ik daartoe in het pikkedonker met zaklantaarn terug, door bos heen, waarvan de heel hoge dennenbomen toch ook iets onheimelijks hadden, zo.

Paulien Cornelisse was aan de bak en wellicht dat haar scène uit Twin Peaks, waar de enge Bob vanachter een bank te voorschijn sprong in een dorp dat net als daar in Oostenrijk rook naar hars en in het teken stond van de houtindustrie, wel mede debet was aan mijn een beetje griezelgevoel op die terug weg, 2.8 km lang. Deze scène, plus de eerste die voorbijkwam: een stukje klei-animatie met beestjes van Wallace en Gromit, sprekende dieren, overgedubt van échte interviewtjes, leken me te samen wel een aardige omlijsting van Paulien Cornelisse fascinaties. Twee fragmenten die elkaars tegenpool zijn en tegelijk helemaal bij elkaar horen.

Van de eerste scène wist ze te vertellen dat die Bob niet eens een echte acteur was, maar als klusjesman rondliep op de set en aanvankelijk als figurant gevraagd werd om even mee te spelen. Maar hij groeide uit tot de Engerd Ten Top en Paulien Cornelisse vond de scène doodeng en kon er ter plekke ook nauwelijks naar kijken. Alles wat hij doet is schreeuwen, een soort beest-zijn, dus. Van de kleibeestjes vond ze het weer geweldig dat deze met de hand gemaakt en bewogen werden: het was geen computer-animatie: 4 seconden, duurde een hele dag om te maken, vertelde ze, het was allemaal echt.

Maar die arme Jelle Brandt Corstius was helemaal niet in staat om verbanden te zien en iets van de gekte van Paulien tevoorschijn te krijgen. Want ik heb Paulien een keer in een interview op Oerol gezien; ze heeft iets volkomen ongecontroleerds in zich, zo dat je denkt dat heel hard krijsen, zonder taal, eigenlijk het beste bij haar past. Maar arme Paulien ontwikkelde gedurende die drie uur steeds meer tics , strijken met haar hand langs haar neus, een kwasi-intellectueel handje naar de kin, waar de kin weer doorheen zakte, geknipper met de ogen.

Wat had Connie Palmen er een geweldige tv-avond van kunnen maken, door te gaan kloven in een beetje het onbewuste brein van Paulien, maar Jelle kwam niet verder dan elke keer te vragen: wat vind je hier nou grappig aan, waarom vind je dit interessant? Het allersterkste moment van de avond, was toen Paulien met een beetje meer stemverheffing het bedaarde en vlakke even achter zich liet en een voorbeeld zocht om duidelijk te maken waarom de uitdrukking 'Met alle respect...' een nieuw soort belediging is.

Ze zei: 'Met alle respect, Jelle, nu ben je de hele avond met je hoofd op de tv..., maar ben je eigenlijk niet gewoon alleen maar een schrijvende journalist?' Maar Jelle reageerde niet. Wat ik van Jelle vind, ik weet het nog niet. Met Annet Malherbe vond ik zijn pretentieloze nonchalance wel heel geschikt en tussen Paulien en hem leek zich een soort subtext af te spelen.

'Misschien vinden ze elkaar leuk', zei ik tegen Zusje. Ik weet nog dat ik bij het interview tussen Ischa Meijer en Connie Palmen indertijd, ook een subtext zag. Later bleek dat ze verliefd op elkaar geworden waren. Ik las ergens dat Jelle, Paulien inderdaad al kent, omdat ze een vriendin is van zijn zus: Aaf Brandt Corstius. Dus misschien was dat het. Maar als Jelle en Paulien ooit een setje worden, dan wil ik heel graag deze Zomergasten nog eens terug zien. Dan zal het motto blijken te zijn: Taal is, zeg maar, NIET echt mijn ding.

Lepeltjes

Waarom doe ik dit toch?, vroeg ik mezelf af toen ik in Venetië een theelepeltje bietste in een groot zelfbedieningsrestaurant. Nee, ik had het niet echt nodig. Maar ik had er wel lol in. Toen vond ik zomaar op een weg in Oostenrijk een mooi design theelepeltje van Vileroy & Boch. Het dingetje was tot zijn uiterste eenvoud en eerste functie teruggebracht: roeren. Het was zo smal als een stokje met aan een kant een verbreding, zodat je toch nog aan een lepeltje kon denken.

Toen ik ze beide thuis uitpakte, viel ineens het kwartje. Vader! Die nam altijd lepeltjes mee uit een vliegtuig en zelfs vliegtuigdekentjes, daar had hij lol in, het is een soort jutten dat net niet kleptomanerig is. Vader! En zijn essentie voelde even aan als heel dichtbij. Essentie: niet de persoon waarmee ik ook sterk van mening kon verschillen, die het moeilijk vond om zijn kinderen echt los te laten, die soms geheel niet open kon staan voor een andere mening dan die van hemzelf.

Al dat soort dingen, dat maakt nu uiteindelijk niet uit wie hij was. Wat gebleven is, als kern van vitaliteit is een soort joligheid, een speelsheid, zijn pretogen. Misschien is dat het enige dat telt: weet hebben en krijgen van de essentie van een ander. Dat is dan het allersterkste, aller vitaalste, allerlevendigste deel van die ander. Daar waar het twinkelt en bruist, daar waar iemands passie zit, waar de bron van die ander is, waar vanuit zachtheid en mededogen opborrelt.

Vaak heb je met lede ogen aan te zien en te ondergaan, dat die essentie van die ander geheel onder de modder lijkt te liggen. Weggestopt in eigendunk en eigen waan. Dichtgeslibd in onrust, teveel gedachten, teveel ego, te weinig openheid en transparantie. Dat is heel pijnlijk. Vooral als het je eigen ouders betreft. Troostrijk is het dan om nu al ervaren te hebben, dat die essentie uiteindelijk in de herinnering overwint. Dan kun je in de geest toch weer als lepeltjes tegen elkaar liggen. Terug naar de eenvoud van wie je kunt zijn: het goede in beweging zetten, roeren, je laten ontroeren.

Etsje

In Venetië, toen het een hele dag regende en ik dicht langs de gevels schuifelde om zo weinig mogelijk nat te worden, viel mijn oog in de etalage op een heel kleine ets. Zwart en grijze tinten bovenin en in het midden tot onder, oranje tinten van ochtendlicht op het water, waarin een Venetiaans huis weerspiegeld was. Eigenlijk was ik meteen verkocht, heel erg duur was het niet, maar ik ging toch eerst naar het Peggy Guggenheim Museum daar vlakbij om er geen impuls aankoop van te maken.

Een prachtig museum overigens, in het oude woonhuis van Peggy, een palazzo aan het water, waar alleen de eerste verdieping van gebouwd is en het binnen eenvoudig wit gestuukt is met een prachtige binnentuin met oude bomen. Uitzonderlijk in Venetië, veel groen is daar niet en een terras richting de Grand Canal, waar het water klotste en groen en grijs werd van het noodweer dat opstak.

Apart hoor, zo'n levenslot: blijk je te bulken van het geld door rijke ouders en dan besluit je daarmee een gigantische kunstverzameling aan te leggen van moderne kunst, die nu verspreid is over vele musea over de wereld, o.a. in Bilbao, waar ik ook geweest ben en New York (staat op mijn verlanglijstje. ) En zo kom je vanzelf in contact met de 'groten der aarde'.

Ik besloot om me door de regen heen, opnieuw te begeven naar dat kunstwinkeltje op de hoek. Het etsje dat ik gezien had bleek van de Venetiaanse kunstenaar Cadore. Hij is al 30 jaar gespecialiseerd in de weerspiegeling van Venetiaans water en gebruikt daarvoor een oude techniek, die door de Spanjaard Goya is ontwikkeld, zo liet ik me, lekker droog in de winkel, voorlichten door een man met een hondje dat je niet mocht aanraken en die bij nader inzien door meerdere kunstenaars van dit collectief was vereeuwigd op etsen en litho's.

De techniek behelst een combinatie van ets en aquatint. Dat betekent dat ook de kleuren van de ets zuur bevatten en evenals de zwarte inkt op de etsplaat worden geschilderd en dan wordt het gedrukt: eenmalig. Daarna wordt de plaat weer schoongemaakt en kun je weer opnieuw beginnen. Dit maximaal 50 keer ofzo, want dan is ook de etsplaat versleten.

Je krijgt daardoor het effect zoals Monet de kathedraal van Rouen op allerlei momenten van de dag heeft geschilderd, je verandert de kleuren en de hele sfeer is weer een andere. In de bakken was er van ditzelfde etsje ook één met dagkleur tinten, maar nee, ik was gevallen voor deze.

De symboliek ervan spreek mij aan: je ziet een donker steegje en een bruggetje in zwart en grijze tinten en alleen maar indirekt het licht en een huis. Zo is het voor mij ook met het grote Licht, dat ons allen verlicht: je ziet het nooit direct, maar alleen dan wanneer je het zorgvuldig opvangt, bruggen naar elkaar bouwt, wandelweggetjes. Zo bouw je samen aan een huis.

Ik heb het etsje dus gekocht. Toen ik googelde op http://www.bacart.com/ en bij de kunstenaar Cadore allerlei ander werk bekeek, kwam ik tot mijn verrassing mijn eigen etsje, in heel andere kleuren tegen: het is de Rio de la Toleta die hij afgebeeld heeft. Dat wordt mijn missie bij een volgend bezoek in Venetië. Tenminste als ik het dan nog te voet kan bereiken; er moet niet weer 28 jaar voorbij gaan, eer het zover is.

dinsdag 17 augustus 2010

Kloosterheimwee

Gisterenavond vergadering bij de Clarissen, alwaar we voor het eerst drie en een half jaar meditatie geven evalueerden. Tevoren gingen we eigenlijk elk seizoen vanzelfsprekend dóór. Aanleiding was dat de bedoelde doelgroep, 'jongeren' tot 45 jaar, langzaam steeds ouder is geworden. En het koffie drinken erna steeds luidruchtiger.

Zuster B. tendeerde aanvankelijk misschien te willen stoppen om te zoeken naar wegen om die jongeren wel binnen te krijgen. Ikzelf ben daar helemaal niet voor. Jongeren, die er heus wel af toe een poosje zijn, die vinden hun wegen wel. De vaste groep mensen die er nu is, die kun je toch moeilijk op grond van hun leeftijd af serveren. Iemand had dat ook al kenbaar gemaakt: Je gaat me toch niet vertellen dat ik, omdat ik te oud ben, niet meer mag komen?!

Opvallend voor mij was, om voor het eerst te horen dat deze activiteit, meditatie geven, door de zusters gezien werd als een activiteit die ze in hun vrije tijd doen. Dat betekent dat er dus in hun leefwijze een beleving is van werktijd en vrije tijd. Ik had gedacht dat dit toch meer als een geheel ervaren werd. Maar het is wel, bedenk ik nu, een aloude gedachte, die in het kloosterleven geworteld zit: dat bidden een werk voor God is.

We kwamen er wel uit, hoor, en we gaan gewoon door, maar ik had wel net mijn bus gemist. Voor hen was het de tijd van de dagsluiting. Of bidt je mee?, vroeg zuster R. Maar ja, daarmee zou het weer een uur later worden, want als ik meedeed zou ik de eerstvolgende bus ook weer net missen. 'Nou, je komt er wel uit '?' en ze snelden naar boven.

Daar zat ik, in het donker, alle lichten waren al uit en ik hoorde hun hoge, ijle gezang boven in de kapel, een aanvang nemen. Iets van heimwee overviel me. Ik zou eigenlijk best wel, daar in het donker gewoon de gehele dagsluiting willen horen. Als ik zelf zuiver en hoog zou kunnen zingen, zou ik me ook vaker naar hun klooster begeven. Heimwee... het is ook iets van een thuis, waar ik toch uiteindelijk niet kan komen.

Nu liep ik door de donkere benedenverdieping, van achteren naar voren, langs de geopende deuren van hun huiskamer en realiseerde me: dit is hun huis. Ze nemen nu met zijn allen afscheid van de dag, ze vragen de zegen over de nacht en daarna gaan ze allemaal naar hun eigen kamer, niemand komt meer beneden. Ik voelde me zo'n ouderwetse huisvader, die als laatste controleert of de voordeur wel gesloten is. Ik liep naar buiten, liet hun welhaast engelengezang achter me en werd weer meegenomen door de geluiden van de straat.

Geluid

De laatste week van mijn vakantie heb ik gekampeerd in de buurt van Zell am See, in Oostenrijk. Ik stond er helemaal alleen, vlakbij een waterval, die in gestage witte stromen vanuit de verscholen hoogte tussen de dennenbomen van de berg naar beneden kletterde. Daarnaast hoorde ik de auto's en het vrachtverkeer voorbij komen: constante bevoorrading en toeristenverkeer van en naar het doodlopende dal. Op de steile bergwand tegenover me kwam er regelmatig een kudde schapen voorbij; geklingel van alpen belletjes nabij de Gross Glockner.

Eenmaal thuis, viel me meteen de stilte van mijn achtertuintje op. Wat een heerlijke subtiele geluiden waren daar weer: het ruizen van de bamboe, het geritsel van blaadjes aan de bomen. 's-Ochtends vroeg om half zes werd ik wakker van het eerste gefluit van een enige, al wakkere, mus. Dagenlang genoot ik van het geluid van deze stilte: zo heel anders als in Oostenrijk waar ik geen ene vogel heb gehoord en het alleen in het kleine roze kerkje in Viehhofen, doodstil was.

Vreemd, die ervaring van stilte die gemengd is, bijna altijd, met geluiden. Maar geluiden uit de natuur, die horen ergens toch ook bij de stilte. Mechanisch geluid is meestal lawaai. Maar toch: ook dat soort lawaai kan uiteindelijk door de geluiden uit de stilte overstemd worden, zo is een andere ervaring van mij van deze vakantie.

De eerste camping waar ik belandde was in Colmar, in Frankrijk bij de Elzas. Bij het betreden van het terrein viel me het oorverdovend, denderend geluid op van de snelweg, die er vlak langs liep. Al stond ik op een heel idylische plaats, aan de oever van een langzaam stromende heldere kreek vol vissen, met een brug en een treurwilg in de verte tegen de coulissen van bergtoppen, het geluid was die eerste avond oorverdovend en donderend en grommend aanwezig. Met oordopjes in, viel ik uiteindelijk in slaap.

De volgende dag kon ik toch werkelijk genieten van het zacht stromende water, de kleine takjes die daar af en toe een buiteling in maakten, het plonsgeluid die kringen in het water gaf van vissen die plotsklaps omhoog sprongen. Ik zag het licht op het water alles telkens een andere kleur geven en grotere boomstammen die voorbij dreven leken op krokodillenkoppen of lome nijlpaarden. Elk regendruppeltje gaf in het water een perfecte cirkel, ik had dat nog nooit , met mijn neus erop, lezend in mijn tent, gezien.

Ik dacht: dat wat ik visueel zie, is een volmaakte idylle. Maar het geluid op de achtergrond verknoeit dit. Op de achtergrond? Ja, het snelverkeer was niet meer overheersend aanwezig, zo konstateerde ik. Ik kon als het ware mijn aandacht zelf richten: de snelweg kon overheersend worden, maar de stilte die er vanuit het langzaam stromend water kwam, ook. Kennelijk kan visuele waarneming het auditieve overwinnen.

En toen kwam de tweede dag, op dezelfde plek en dat had iets feestelijks en wonderlijks: het geluid van de snelweg was volkomen weg, dat leek zich ergens ver weg af te spelen. Zelfs toen ik probeerde om dit geluid op de voorgrond te laten komen: het lukte me niet. Het werd niet harder dan het zachte geluid, dat het nu was.

Mij brengt dat ergens in verrukking over de mogelijkheden van de menselijke geest. Het is, zonder dat je daar werkelijk moeite voor doet, mogelijk, om de schoonheid te laten zege vieren over de lelijkheid. Dat wat verwrongen, onaangepast is en buldert en blaast, glad te strijken zonder het te vergeten, en het geweld van woorden en krijsend geluid op te laten gaan in een veel grotere ruimte van Stilte.

De egel

Op een pleintje in Venetië zag ik op een zwoele zomeravond de helft van het scherm van een film die Il Riccio heette. Mooie poëtische beelden van twee vrouwen, zo meende ik, gefilmd in een gebouw met nauwelijks iets van een buitenwereld daarom heen. De ene vrouw zag er vermoeid uit en wat verdrietig en bezoekt regelmatig een oudere Japanse man.

De andere vrouw, blond met een brilletje had iets pittigs en onbevangen over zich, was constant in de weer met een filmcamera'tje en filmde haar vissenkom en haar goudvis daarin en droomde weg in haar tekeningen, zwartwit, ze zag sterren dwarrelen en boeken die vleugeltjes kregen. Beelden van de film bleven de rest van de vakantie in mijn hoofd rondzweven. Maar ook de entourage: ik keek er schuin op met de gevels van de oude huizen van Venetië, die het omkransten.

Nu, al googelend, weet ik pas waar de film écht over gaat. Het is een Franse film die Le Hérisson, heet en geregisseerd is door Mona Achache en het is een verfilming van een boek van Muriel Barberry: De elegantie van de egel. Le Hérisson betekent dus egel. De blonde vrouw blijkt een meisje van elf te zijn, Paloma die besloten heeft om op haar twaalfde een einde aan haar leven te maken. Door het schuine perspectief is me dat geheel ontgaan, dat de ene een kind is!

De andere vrouw is een weduwe Renée en ze is de conciërge van het gebouw, die van boeken en muziek houdt en daarin ondergedompeld is in een bestaan met een beetje een upstairs-downstairs karakter. Zij is slechts conciërge en woont helemaal onderaan in het gebouw, Paloma is de dochter van een elite-familie die helemaal bovenin woont. Maar Renée belichaamt de elegantie van de egel: van buiten prikkelig maar van binnen gezegend met een rijk gevoelsleven en Paloma wordt daardoor geraakt. Nu snap ik ook de vele beelden van de lift die steeds maar op-en-neer ging.

Paloma en Renée krijgen dus contact met elkaar, Paloma gaat Renée ook filmen, en dat gebeurt mede door de bemiddeling van een Japanse man, Kakuro, die ergens middenin het gebouw komt te wonen. Het motto van de film is de beginregel van Anna Karanina van Tolstoy: Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is anders.

Toch wel apart, hoe zonder de pointe van het verhaal te kennen, de beelden zelf iets vertelden over de melancholie en de poezië van het leven, in één.

donderdag 5 augustus 2010

Dame in Venetië

Ik typ hier op een klein laptopje met een heel langzame internetverbinding, half in het donker, nog steeds in Venetië. Omdat ik niet weet hoe alle knoppen werken, ontstaat er wellicht een half leesbaar blogje.Voor mijn eigen herinnering aardig, voor anderen wellicht onleesbaar. Excuses bij voorbaat.

In het boek dat5 ik aan het lezen ben, hier in Venetië (zie vorig Passiebloempje), vertelt een telg van de beroemde Amerikaanse Curtisfamilie, die in de vorige eeuw het culturele leven van Venetië weer nieuw leven inblies, toen Venetië in een absoluut dieptepunt was, dat Venetië eigenlijk een dorp is. Als je alle toeristen wegstript, dan blijft er een knus inwonersaantal over, dat elkaar ook niet kan ontwijken.

Je kunt niet wegduiken in een auto, of weg snellen op een fiets, je doet bijna alles wandelend, dus de meest logische vraag die manlief aan zijn vrouw stelt is niet: wat heb je gekocht,maar wie ben je allemaal tegengekomen?

Dus ik loop op een pleintje en iemand roept enthousiast naar me, lachend, how are you doing? Het blijkt de mevrouw van het boekhandeltje te zijn die helemaal aan de andere kant van Venetië ligt. Hoe bestaat het. Ik vertel haar dat het boek (zie vorig Passiebloempje) me heel goed bevalt, ze kraait van plezier en zegt dat ik nu zeker wel begrijp waarom zovelen een hekel hebben aan het boek. Ja, ik begrijp het.

Ik vind Venetië nu veel mooier dan 28 jaar geleden, zeg ik, de stad heeft volgens mij vooruitgang geboekt. Or maybe it is because you become older, so now you can appreciate it more?, vraagt ze met een twinkeling in haar ogen. Ja, dat is wellicht een wijze observatie van een dame die iets ouder is dan ik. Die me de vorige keer vroeg waar ik vandaan kwam, besides that you are a beautiful woman.

Ze moest door, zei ze spijtig, ze had een appointment met een leerling. Ze geeft Engelse les aan Venetianen. Live well! wenste ik haar toe. You too, you too!!! Zulke ontmoetingen heb je geloof ik, alleen maar als je alleen op pad bent.

Dit blogje werd getypt met drie onderbrekingen omdat nieuwe jongeren ingecheckt moesten worden en dat rond middernacht. Vier jongeren zitten op banken onderuitgezakt op hun eigen mee gebrachte laptop te internetten. Er klinkt weer pianospel over het water en er lopen drie ratten rond te schuifelen in de regen. Het heeft overigens de hele dag geregend. Maar toen ik de dame in de ochtend ontmoette niet.

woensdag 4 augustus 2010

Vleugeltjes

Venetie. Openslaande balkondeuren. Iemand oefent niet onverdienstelijk piano. Het water draagt ver. Het is even naar middernacht. Onverwacht op internet. Een houten tafel, een hoge ruimte gestukadoord met barokke engeltjes, aan een traghetto.

Dit zijn mooie dagen. Vandaag met de vaporetto de lagune verkent,naar Murano, Burano, Torcello en het eind van de dag beleeft op het strand van het Lido en alles kleurde paars en roze en violet en ik zag Von Aschenbach, zo heet ie toch, degene die aan tbc lijdt en de mooie jongen Tadzio volgt, in Tod in Venedig van Thomas Mann, in zijn strandstoel sterven terwijl de zwarte make up van zijn wenkbrauwen loopt.

Ik laat me begeleiden door The city of fallen angels van John Berendt dat ik hier ergens in een boekhandeltje vond. Volgens de eigenaresse die deels hier en deels in Parijs woont, een boek waar de Venetianen niet blij mee zijn. Het is een heerlijk boek dat je een inkijk geeft in het prachtige decor dat Venetie is.Hij laat je kennis maken met uitzonderlijke mensen die in Venetie wonen, met allemaal een zwart randje, naast de vleugels van hun aspiratie en inspiratie die hen ook tot engelen maakt.

Hiervoor was ik in Bellagio aan het Comomeer, ook prachtig en o, wat ik zeker wil bewaren in mijn blog is de tweederde van het scherm van een Italiaanse film die ik hier op een pleintje kon meemaken op een bankje.Het past in mijn Murikami wereld: ik zag in close up vooral de gezichten ven twee vrouwen en de ene vrouw bezocht met regelmaat een grijzende oudere japanse man met wie ze at of go speelde. De jongere vrouw was blond met een brilletje, iets van een kunstenares. Ze tekende in zwartwit en maakte bewegende beelden van haar dromen, de stijl deed me af en toe aan Persepolis denken van Marianne Satrapi, die een beeldverhaal maakte over haar jeugd in Iran.

Ik zag sterren voorbij dwarrelen en een man die helemaal tussen de boeken zat en sommige boeken kregen vleugeltjes en vlogen weg. En ik zat op het donkere Campo di Polo, een zwoele zomeravond, zoals in Cinema Paradiso een beetje clandestien mee te genieten.

Met nichtje L. is het in de auto ook heel gezellig. Ze had me tevoren een email gestuurd:vind jij het ook leuk om in de auto te rijden. Ik vind het heel leuk. Maar ze had al bijna spijt gehad van de email omdat ik me had laten ontvallen dat ik ook nog naar Corfu of naar Napels zou kunnen vliegen.

Ze is net als Rosanne had ze tegen Zusje gezegd, dat liedje van Nick en Simon. In de auto weerklonk het, ze zong hard mee en ik begreep wel wat ze bedoelde. Bij je geest is vrij zong ze nog wat harder en keek me er lachend bij aan.Verder onderweg een CD van John Denver gekocht en aan Zusje kado gegeven, als ik die hoor denk ik altijd aan jou, had ze gezegd en nu neurie ik steeds Higher ground en Ancient rhymes.


Nog een dagje Venetie en daarna naar Oostenrijk, het Salzburgerland, waar ik een week in mijn tentje zal blijven en de familie h.a.l. in een bungalow. Grappig om een vakantie te doen die ik niet zelf heb verzonnen, maar die me heel, heel goed bevalt. Ik krijg vanzelf vleugeltjes, niks aan te doen.