vrijdag 30 maart 2018

Bloemenhulde

Het gebeurt me nooit meer: dat de begeerte toeslaat, ik iets zie en het dan wil hébben. Meteen, helemaal, acuut verliefd op een artikel en er in je gaat dreunen: ja, ik wil, ja ik wil! De nieuwe lentemode is nu een en al bloemetjes en verrassend genoeg, nu geprint op broeken. Eerst was ik enthousiast over een broek waar de bloemen als het ware opsprongen vanaf de enkels, en dan uitbloeiden naar boven.

‘Daar zou mama ook helemaal weg van zijn’, zei Zusje. Nou, ik dus ook wel eigenlijk, zei ik, we hadden wel een beetje dezelfde smaak... Maar daarna kwam de broek waar ik helemaal voor viel. Van Gerry Weber, wit met bloemetjesopdruk en allemaal mijn lievelingsbloemen: kersenbloesem, papaver, korenbloemetjes en passiebloemen! MIJN broek, denk ik dan. Maar ik wil helemaal niet zoveel geld besteden aan een kledingstuk...

Hoewel het soms wel leuk is, want dan wordt het: om nooit meer te vergeten. Zo heb ik als arme student ooit een grijze bolhoed-achtige hoed met grijze bloemen op de rand, bij de Bijenkorf gekocht. Na de eerste regenbui, kromp deze iets, waardoor het niet meer lekker paste. Maar die hoed heb ik overal meegesleept, het zou me niet verbazen als deze nu nog ergens in mijn huis zou rondslingeren...het was een favoriet verkleeditem bij de oppaskinderen: dat hoedje erbij op. 

Dus...toch maar wél die broek? Ik ging het passen. En gelukkig en ook jammer genoeg tegelijk, stond deze me helemaal niet. Het ‘Turkie-Augurkie’ effect,  noem ik dat al sinds jaar en dag. Het liefst zou ik kleren met allerlei soorten bloemenprint dragen, maar het staat me niet. Grote Europese vrouwen met een licht voorkomen, die staat dat heel goed. Maar ik word er extra sjofel van. Dus bloemenprint op een sportieve broek, dat helpt mij ook niet.

Oké, hoef ik me er ook niet meer mee bezig te houden. Dan maar bloemen kopen, grote roze en licht oranje rozen, voor de bloemenhulde bij het Kruis in de kerk voor in de avond. Thuisgekomen knipte ik allemaal klimopstengels af bij het schuurtje en mengde dat met twaalf rozen: het moet wel een beetje een wilde boel zijn, niet alleen maar stijve rechte rozen. De overgebleven achttien andere staan, ook gemengd met klimop, naast me, in moeders vaas. Leuke paasboeketten: met ook de tulpen, die nu in oma’s vaas staan, beide op de grote tafel.

Het heeft wel wat om vroeg in de avond met zo’n enorm zwaar boeket naar de kerk te wandelen, terwijl de laatste vogels zingen. Het ritueel waar ik een ode breng aan alles wat breekbaar is en kapot kan gaan, zoals een mensenleven...

woensdag 28 maart 2018

Zestig

‘Mijn hele leven heeft zich afgespeeld op ongeveer tien vierkante kilometer’, heb ik al vaker lachend tegen mensen gezegd. Deze week werkte ik in speeltuin Brakkefort en om daarheen te geraken en er weer vandaan te komen, waren er meerdere buslijnen tot mijn beschikking en tezamen gaven ze me een tour door dat hele leven heen. Langs de torenflat waar ik als baby en peuter woonde, erlangs rijdend zag ik de zwart wit foto’s van mij in een winter-kruippak in de zandbak. Ik, opgetild op het balkon, met een weids uitzicht over de omgeving.Een echte herinnering is, dat ik door de gaten van mijn ledikant, mijn ouders met elkaar zag dansen...

Een bushalte was aan het einde van de straat van mijn lagere school. Wacht eens, hier stond vroeger toch een oude boerderij, met land  eromheen? Nu was het een woonwijkje. Waar nu een rotonde gebouwd is op een kruising, heb ik als kind tot twee keer toe iemand zien verongelukken. Ik zie nog de fietser door de lucht heen vliegen. En over die flatjes droomde ik om voor het eerst te gaan samen wonen met mijn eerste serieuze verkering... En daar in de Miro sneed ik mijn hele studententijd jarenlang drie keer in de week van 6.00 tot 9.00 vleeswaren. In de ligusterheggen van de witte huisjes lieten mijn broertjes en ik elkaar vallen en vingen elkaar weer op, onderweg naar school...

Ik liep door het bos bij het universiteitsterrein, dat was mijn studenten-studie grond, de Uni, en hoe kan het toch dat ik als kind dacht dat vader hele einden wandelde van huis naar werk, de Uni was ook zijn werkterrein. Het is een kippeneindje, ik zou daarvoor ook niet de fiets pakken, al kreeg hij, ik geloof voor zijn vijftigste verjaardag, van alle kinderen en moeder een fiets cadeau. Hij heeft er nooit op gereden.

En nu word ik morgen zelf zestig. Ik schrik weer, nu ik het hier typ... Toen ik vijftig werd deed me dat niet echt iets. Maar zestig voelt wel. Het kwam binnen toen I. zestig  werd en ik wist dat ik dat zelf ook zou worden nog geen twee maanden later. Van de weeromstuit deed ik haar het boek Sterfelijkheid cadeau van Midas Dekkers. Want zo voelt het. Ik voel mijn sterfelijkheid. Mijn lichaam wordt stijver,  mijn botten kraken weleens. Ik zou graag nog zestig jaar erbij willen en de gedachte dat je heel blij mag zijn als dat nog maar een derde daarvan is in een redelijke gezondheid... dat geeft toch aan dat je jouw vitaalste deel van leven al achter je hebt...

Lichamelijk gezien dan. Geestelijk voel ik me vitaler dan ooit, misschien. Niet meer zoekend en smachtend, gewoon heel blij met elke dag van leven, ik leef bijna gedachteloos, een intensiteit en een gloed elke dag, alsof het mijn laatste dag is. Dus weet, beste lezer van dit blog, dat wanneer het onverhoopt zo is, dat dit een van mijn laatste dagen is: zij was een gelukkig mens. Morgen ga ik ‘onder de radar’, een optie die Bol.com je aanbiedt om aan te klikken op de vraag hoe je je verjaardag viert. In een andersoortig leven, waarvan ik soms denk dat ik die ooit, lang geleden in een ander leven wel zo heb geleefd, zou ik wellicht een feest geven, geanimeerd met veel mensen en muziek.

Maar morgen houd ik me aan de dag die het ook is in de liturgische kalender van de christenen. Het is ook Witte Donderdag: ik ga aan kerkbezoek doen, en misschien dierentuinbezoek, ‘Gods dierenscheppingen’ bekijken vind ik altijd verrassend, en 's avonds ga ik, zoals velen in Nederland kijken naar The Passion, want ik ben dol op verhalen en mensenmassa’s en gelijktijdigheid van beleven daaromtrent.

dinsdag 27 maart 2018

De mensen van N.

‘Ik zag je op Facebook!’, zei L. tegen mij. Hoe kan dat nou? , reageerde ik, ik kom nooit op Facebook. Ja, ik heb wel een account, dat heeft mijn nichtje ooit aangemaakt, voor een besloten familiepagina, toen mijn moeder niet lang meer zou leven. Maar verder kom ik nooit op Facebook. Ik zag je op De mensen van Nijmegen. O, ja! , ik was het alweer bijna vergeten.

Ik vind het tegenwoordig wel leuk om me als een toerist te gedragen in mijn eigen stad. Gewoon ergens op een bankje zitten met een boekje, waar ik nog nooit gezeten heb, in de zon en dan de omgeving van daaruit waarnemen. Er kwam een meisje bij me zitten en we raakten aan de praat. Ze liet me een soort van ijzeren klankschaal- muziekinstrument zien kleurig, gemaakt van twee uiteinden van een gasfles. Met twee trommelstokjes kwamen daar warme klanken uit. 

Ze had het instrument voor het eerst in Australië gezien en terug, kon ze zich niet voorstellen dat er niet iemand was die ze ook in Nederland zou maken. En dat klopte, ze had er net op gespeeld, vlakbij het stadhuis, maar ze was er weggestuurd door mensen uit de kapel. Voor haar raakt de klank haar diep tot in het hart en ze begreep daarom niet waarom ze was weggestuurd. Ik speel op zo’n moment graag advocaat van de duivel, dus zei dat,misschien juist omdat de klank je zo diep kan raken, dat dan erg moeilijk is om je er vanaf te sluiten, misschien waren die mensen in die kapel wel aan het mediteren... Dat klopte, zei ze, maar dan is het toch juist de kunst om je daar niks van aan te trekken? 

Het gesprek meanderde verder, ik heb daar altijd wel lol in, het gebeurdt me wel vaker dat een wildvreemde dan erg persoonlijk wordt. Een inkijkje in de ziel, een soort van cadeautje is dat. Ineens dook er toen een andere vrouw op en die vroeg of ze een foto van ons mocht maken voor haar Facebookpagina. Ook zo geinig, ze was in het dagelijks leven kwaliteitsmanager bij de Nuon, maar in haar vrije tijd liep ze door Nijmegen en maakte er foto’s, dat deed ze al drie jaar. Geinig, en zo is het dus gekomen, dat ik op Facebook te zien ben.

maandag 26 maart 2018

Zoveel verhalen...


In de app ArtStack kwam ik een schilderij tegen: Sunflowers in Umbria van Ruth Stage en dat bracht me zó in een klap terug in het Riëtiedal in Umbrië, waar op een van de toppen van de heuvels Grecio ligt, een kluizenarij en een klein dorpje waar Franciscus van Assisi met de dorpelingen in de twaalfde eeuw voor het eerst een levende kerststal heeft gevormd. Ik heb twee jaar achter elkaar in dat dal gewandeld en de zonnebloemen volgen de zon en mij dus ook. Het ene jaar was het er bloedjeheet, zondoorstoofd, zitten in de schaduw van de grote zonnebloemen met een perspectief, precies zoals in dat schilderij.

Kerststallen van over de hele wereld, zijn er nu verzameld in Grecio, en laat zoiets dan misschien toch zien, dat het christelijk verhaal als enige ‘mythe’ werkelijk alle hoeken van de aarde bereikt heeft? Deze week is het de Goede Week en nog altijd wil ik een keer in Spanje die kruisweg en de processie op straat meemaken. Spanje was een grote kolonisator en zo is dat christelijk verhaal dus ook in Latijns Amerika terecht gekomen en is er nu een Argentijn, die Paus is. 

De wereldkerk, zetel in Rome; alle groten der aarde komen er wel op audiëntie, ook Trump, dus al zou ik soms wel willen: er badinerend over doen, dat doet toch geen recht aan de werkelijkheid van de kracht van dat verhaal. En de zwakte, dus ook. Want nog steeds is het algemeen welbevinden van de westerse mens er op gestoeld dat deze de kroon van de schepping is en heer en meester is over alles. Waar anders dan in de eerste bladzijden van de Bijbel, wordt ons dat voor de neus geschoteld? God schiep de wereld in zes dagen, de mens verknalt het meteen in het paradijs en wordt dan volgens de christenen toch uiteindelijk weer verlost en wel deze week, als Jezus, de zoon van God, sterft om te verrijzen.

Het scheppingsverhaal in Genesis moet ontstaan zijn toen de mens dus al voor zichzelf tuinen maakte: plekken vol bomen en bloemen en vruchten, die je kon afsluiten en scheiden van ‘de buitenwereld’. Elke tuin wil welbewust een bron van vreugde zijn, maar ja, in De Hof van Getsemane, toch ook een soort van tuin, daar beleeft Jezus zijn vreselijkste momenten, wanneer zijn vrienden in slaap vallen, terwijl hij ze expliciet gevraagd had om met hem te waken...

Ik heb me de laatste tijd verdiept in de Noorse mythologie en wat ik er zo leuk aan vind is, dat de mensen door de God Odin gemaakt wordt uit bomen: hij pakt een es en dat wordt een man, een iep wordt een vrouw. Zijn broer Vé geeft ze met een mes de vorm van mensen en een andere broer Vil geeft de mensen wilskracht, verstand, energie zodat ze kunnen bewegen en begeren. Odin zelf, de oppergod, is weer ontstaan uit de reus Ymir en die is mannelijk noch vrouwelijk, gevormd door smeltend ijs. 

Odin, Vé en Vil doden de reus en zo ontstaat de wereld: Bergen en steile rotswanden uit de botten, de zeeën ontstaan uit zijn bloed en zweet, de wolken overdag waren de hersens van Ymir, de bomen uit zijn krullende haar, kiezelstenen, zand en grind komt voort uit zijn gebroken tanden en als je opkijkt naar de sterrenhemel, dan zie je het binnenste van de schedel van Ymir.

Dat mensen hier ontstaan uit de natuur zelf en er een deel van zijn, dat spreekt me nu meer aan dan die mens die in het begin van het verhaal al belast wordt met een erfzonde, God ze dan straft door ze uit de mooie tuin te zetten en later dan weer een zoon naar de aarde stuurt om het weer goed te maken. 

Meewandelen met de zonnebloemen, een ster volgen zoals de drie wijzen uit  het oosten, midden in het veld wakker worden en de geboorte meemaken van een kind in een stal...daar is de natuur nog dichtbij en God bijna aards. Het is in een stedelijk decor, waar hij uiteindelijk ter dood veroordeeld
wordt met de stem van het volk,en waar hij aan een grote tafel aanligt en een laatste  avondmaal eet, waar hij door de straten moet met dat kruis.

In de Noorse mythologie houden de Goden vanzelf op met te bestaan: er komt Ragnarok, waar de Goden zichzelf de tent, en dus de wereld uit vechten, ze gaan ten onder. Soms zou ik willen dat er iemand opstond die zei: het is niet Jezus aan het kruis, die jou verlost, jij bent het zelf die kan opstaan uit de dood in je hart, het verdriet, het verraad, het tekort. Wees als een Iep en een Es, groei en bloei. Verdwijn niet in het verhaal door Jezus te volgen. Blijf wél al die krachtige verhalen vertellen over goden en reuzen, over een kind bij een os en een ezel, over al die mensen die na de openbare kruisdood, hem toch weer zagen, een mens waar ze zoveel hoop en verwachting en vertrouwen in hadden gestopt: dit is de kracht van de menselijke verbeelding.

zondag 25 maart 2018

Mussenvrouwtje

Een buurman van enige deuren verder op, noemt me het 'mussenvrouwtje'. Vandaag toen ik terug kwam wandelen uit de kerk en van veraf vanuit het plantsoen al die mussen zie fladderen rondom mijn huis, dan ben ik daar intens tevreden over: dat het me gelukt is om een permanente mussenkolonie in mijn tuin te creëren. Ik zit nu voor  het eerst in het jaar, buiten met de koffie en het brood, windstil in de zon en overal om mij heen getjilp en laag fladderende mussen.

Sinds er gesnoeid is en ze niet meer op het dak terecht kunnen, lijken ze te zijn afgedaald. Ik heb nog nooit zoveel mussen tegelijk, overal, gezien! Stiekem ben ik blij dat het zo lang geduurd heeft, al dat gedoe met de woningbouwvereniging, want onderwijl kon de klimop toch tot een dikte groeien waardoor het gedecimeerd en wel tot 40 centimeter, er kennelijk genoeg ruimte is voor mussennestjes. Ze vliegen over de hele lengte van het huis.

Kleine narcissen-pollen zijn nu uit, zo ook de krokussen en ik heb een mooie hangpot met lichtpaarse violen gekocht, dit is lente! Groepjes mussen op ooghoogte hebben nu de oude boterham ontdekt die ik net gestopt heb in de hangende holle kokosnoot aan de appelboom, ik tel er in de gauwigheid negen. Ze scheren ook schuin omhoog over mij heen, toch naar het dak, waarheen? Misschien toch naar de nieuwe mussenkasten die iets verderop zijn opgehangen? 

Ik vergat de mussen  erbij te tellen die in het dichte bamboe- bosje zitten, midden in de tuin. Die ik zie, zwaaien in de hoge toppen en vliegen van daaruit weer de omgeving in. Ik vind het best leuk om het mussenvrouwtje van de buurt te zijn!

vrijdag 23 maart 2018

Op het laatst

Wat zeg je tegen iemand bij het afscheid als je weet dat er een gerede mogelijkheid is dat je die ander nooit meer zult zien omdat die doodgaat? Ineens past het obligate 'Tot ziens!' niet meer. Het zou kunnen zijn dat je die ander nog wel een keertje ziet, want dat was nu ook het geval. De prognose was dat hij voor de kerst zou kunnen sterven, ‘maar de dokter had er niet bij gezegd, welke Kerst’, grapte de vader van W. erover.

Het is raar om een redelijk vitale man die nog kan autorijden, voor je te zien en te weten dat dit ook zo om kan slaan. Het deed me natuurlijk denken aan het laatste half jaar van Moeder. Die werd wel steeds zwakker en schuifelde met een rollator.Bij haar kon het hart elk moment stoppen, maar daar zeiden we wel elke keer: 'Tot ziens!' En dan dacht je erbij: hopelijk van wel, tenminste bij het sterfbed en als ze in haar slaap sterft, dan is dat ook mooi.

Gek, en toen  het gebeurde, zei ik de avond tevoren voor het eerst iets concreets. Ze had een detective gelezen, waarvan ze wilde dat ik die ook zou lezen: GRoTESK van Natsuo Kirino. Ik had het in één ruk uitgelezen. Voor haar ging het over het conflict tussen de Oosterse en Westerse cultuur. Een bekend thema van mijn ouders en daardoor ook voor mij.
Zij vond het allemaal afschuwelijk wat erin  gebeurde, maar ik las juist dat zo goed begrijpelijk werd wat de motieven werden tot de wandaden. Moeder was die avond heel moe. 'We hebben het er morgen nog wel over', zei ik. We zouden een pannenkoek gaan eten op de Duivelsberg, een van de laatste plekken waar ze nog samen met Vader was geweest. Maar het is er nooit van gekomen, de volgende ochtend stierf ze.

Tot ziens: en zo zal dat blijven aan jouw eigen kant in gedachten en herinneringen. Maar de andere kan dat niet meer zo zeggen tegen jou... Ik zei nu: Sterkte. Omdat niemand weet hoe dat laatste eindje van die weg zal zijn, je leeft het leven van dag naar dag, misschien zelfs van uur naar uur en daarin kan het gewoon dus ook gezellig zijn. ‘Gezellig zijn’ een  typisch  Nederlands woord, toch  graag tot bijna de laatste adem: laat het...

woensdag 21 maart 2018

Sci-fi momentjes

‘Het lijkt wel alsof je naar een of ander futuristisch ding zit te kijken’, zei een collega tegen mij. En in feite is dat exact mijn beleving: ik zag iets wat ik nog nooit gezien had, dus het had net zo goed uit de toekomst naar me toe kunnen komen. Het leek op een oranje grote bolle ballon en er zaten allemaal kraantjes aan en een gele slang. Op zwarte wielen en een zilverachtige stang die op een stuur leek, maar waar je kon zitten,  ik zag het niet.

Het bleek een ding te zijn waar je water en schoonmaakmiddel met elkaar kon mengen en dan kon je er druk opzetten en de slang met een tuit dan richten op de speeltoestellen. Om ze weer als nieuw te doen lijken. Ergens in mijn achterhoofd dacht ik gewoon aan een teiltje warm water met sop, als het om schoonmaken van de speeltoestellen ging. De bladeren zijn bijna op, dus er komt een nieuwe fase. Het  zag er vrolijk en kindvriendelijk uit, zou daar rekening mee zijn gehouden? Misschien banjer ik volgende week met het ding-dier over het terrein.

Ik vind sci-fi films leuk, precies om die reden: dat je ziet wat mensen allemaal verzinnen en visualiseren voor de toekomst, want daarmee zeggen ze vooral iets over hoe ze het heden beleven. De afgelopen tijd zag ik er weer een drietal. De eerste was LIFE, zes wetenschappers van allerlei nationaliteiten, zo is die toekomst dus, alle naties werken samen, halen in hun ruimtestation iets van Mars binnen, wat op biologische  materiaal lijkt en bekijken het onder de microscoop en hopen vurig dat het gaat leven. Dat gebeurd, het wordt gevierd op de aarde, er wordt een wedstrijd onder kinderen uitgeloofd, hoe het zal gaan heten, dat klonterig bewegend iets met fijne draadachtige weefsel, een beetje als een kwal. Het gaat Calvin heten.

Je kunt je door de film zo goed voorstellen hoe verwonderd, verbaasd en verrukt je zou kunnen zijn, als iets wat niet van de aarde komt, plotseling gaat bewegen. Iets in mij wil best graag dat er ander leven in het heelal zou zijn, de mens als enige met wil en bewustzijn in dat immense heelal, dat kan toch niet? Maar dan... het levend organisme groeit en lijkt of blijkt hypersensitief en intelligent te zijn: het kan anticiperen op wat mensen zullen gaan doen...En het blijkt de mensen te willen vernietigen. De magie wordt monster.

Het organisme is gecreëerd in nauwe samenwerking met wetenschappers met de laatste inzichten: zó zou het er uit kunnen zien en kunnen bewegen en niet zoals in de Alien-films met ogen en klauwen enzo. De film ziet er visueel heel mooi uit: sobere, strakke, bijna abstracte beelden en de mensen zweven er alleen maar, in het luchtledige.

Een andere film, die ik al voor de tweede keer zag, is Automata, die als ondertitel heeft: Our time is coming to an end, theirs is now beginning. Het is 2044, de mensheid is bijna uitgeroeid en de overlevenden hebben robots die het zware werk doen. Die robots zijn geprogrammeerd dat ze mensen geen kwaad kunnen doen en dat ze zichzelf niet kunnen repareren of maken. Sommigen hebben letterlijk een menselijk gezicht. Als robots mensen geen kwaad kunnen doen, maar mensen elkaar nog wel... dan is het misschien zo dat we onze menselijkheid hebben afgegeven aan de robots... en dat vind ik een prikkelende gedachte.

Ooit dachten de eerste makers van het internet, dat daar, in  cyberspace (dat woord hoor je helemaal niet meer), een paradijselijke wereld mogelijk zou worden, waar we alleen maar mooie dingen met elkaar zouden gaan delen in een universele, wereldwijde communicatie, die tijd, natie en individu kan overstijgen... maar internet werd een weerspiegeling van onze volledige hersenpan: ook dus met al het geweld en de perversiteit. Maar stel nu, dat er robots komen die niet alleen intelligenter kunnen
zijn dan een mens, een actueel dilemma, maar ook aardiger en gevoeliger, evenwichtiger dan de doorsnee mens, wat dan? Nu is het al zover: wanneer een zorgrobot, attenter en liever en bovenal alle tijd heeft en de dementerende mens zich er werkelijk beter door kunnen voelen, waarom niet?

Tot slot de film Equals. Ook hier is meer dan 99% van de mensheid weggevaagd en degenen die over zijn leven in een strakke, schone geordende wereld, waar emoties en je mee laten slepen als een ziekte beschouwd worden. Alleen de redelijkheid telt. Wat dan als twee mensen voor het eerst in hun leven gevoelens van aantrekking en verliefdheid krijgen? Een film die mij dichtbij mijn eigen puberteit bracht: de eerste keer dat je heftige dingen ervaart en niet snapt wat het is, het roept die verzuchting  van Vasalis op:  O, kon ik maar opnieuw beginnen...

Tja, veel is, als je ouder bent al ooit geleefd en beleefd... en toch... elk moment is ook echt nieuw en soms is het zo concreet als dat ik vandaag een ding-dier zag en ik echt niet wist wat het zou kunnen zijn;  laat ik  het een sci-fi momentje noemen.

maandag 19 maart 2018

Vrouwen en christendom

Wat een verademing. Ik wilde het dagje Amsterdam beginnen met de installatie van Christian Boltanski in de Oude Kerk. Maar de museumingang was gesloten, en de kerkklokken luidden, dus dan maar naar de dienst. Een jonge vrouwelijke dominee ging voor in witte alba en een paarse stola, dus voor mijn oog zag ik gewoon een priester. Ze had een heldere eenvoudige overweging waar ze vertelde  dat de twee vrouwen, het meisje van twaalf dat dood leek en de vrouw die al twaalf jaar aan bloedvloeien leed, stonden voor de twaalf stammen van Israël, dus dan gaat het over de verhalen verteld en herverteld, waar mensen zich aangeraakt weten door God. 

En de mens is in dit geval vanzelfsprekend vrouw. We verhuisden van de klapstoeltjes rondom de houten hoge kansel naar het koor, waar staande in een kring het brood en de wijn werd gedeeld. In het midden ervan was een gedeelte van de kunst-installatie gewoon aanwezig: verspreid stonden er stoelen met over de rugleuning jassen, alsof er nog veel meer mensen zo aanwezig waren. Misschien degenen die door ziekte of drukte of ouderdom niet konden komen, of als de overledenen die zo toch ook in het midden waren opgenomen? Vervolgens de eenvoud van het tafelgebed. Gewoon hup, in één adem eerst het brood in de ene hand en daarna de beker. 

Er ging matzes rond, waar jij een stukje kreeg van een ander en met dat in de hand, je zelf een stukje afbrak voor degene naast je. De vrouw naast me kreeg van twee kanten een stukje matzes aangereikt. ‘Leg maar gewoon terug’ zei degene die de schaal met de matzes vasthield tegen mij. En de wijn smaakte naar vruchtenwijn. Daar moet je bij de katholieken niet mee aankomen! Want daar is het brood het lichaam van Christus geworden, dat gooi je dan niet terug in de mand, dat komt in je en daarmee ben je even de tempel van Christus en daarom doen ze er daar zo moeilijk over, dat velen die communie niet mogen omdat ze onrein zijn: homo’s en die niet katholiek gedoopt zijn enzovoort. En de wijn is heel goede miswijn: het wordt immers het bloed van Christus en de priester drinkt daarvan na afloop het overgrote deel van wat over is, op. Sommige priesters doen meerdere vieringen achter elkaar: Nou ben je laat op de ochtend al een beetje tipsy, denk ik weleens.

Zomaar zonder gedoe, vrouwen in het christendom als middelpunt... met deze mijmering vervolgde ik mijn weg en kwam bij de Nieuwe Kerk op de Dam uit. Grote vaandels kondigden er Jef Koons aan: The gazing ball. Wat een leuk toeval: want komend uit het koor in de ene kerk, stond in deze kerk midden in het koor het kunstwerk: een reproductie, maar wel met de hand geschilderd, van Perugino, twee keer zo klein als in het echt, van Maria in de hemel die omringt met zes cherubijnen, naar vier figuren onder zich kijkt: aan beide kanten de aartsengel Michaël en de apostel Johannes en tussen hen in opnieuw twee vrouwen: waaronder de heilige Catharina, die van de wetenschap. 

In hun midden plaatste Jef Koons een grote blauwe glanzende glazen bol, waarin je zelf weerspiegeld wordt en de contouren van de hele kerk achter je. Zo wordt met jouw blik alles met elkaar verbonden: het hemelse transcendente en het aardse immanente, het verre verleden en het hier en nu. This experience is about you, your desires, your interests, your participation, your relationship with this image, zegt Jef Koons hierover. Door een koptelefoon hoorde je ook Stairway to heaven, van Led Zeppelin en die beluistert Koons dagelijks. Voor hem gaat het hier over vrouwelijke spiritualiteit.

Ja! denk ik dan Ja!, Ja! Zo kunnen al die beeldrijkdom, al die verhalen uit de bijbel, al die prachtige muziek die uit deze verbeeldingswereld is voortgekomen, zoals in deze tijd voor Pasen weer het jaarlijks Nederlandse ritueel dat overal de Matteüspassion wordt uitgevoerd, in de 21ste eeuw wél een voortgang hebben. Ik ga tenslotte tegenwoordig ook graag Zondags naar de kerk om deelgenoot te worden van die verbeeldingswereld, die dan ter plekke levend wordt

Daarna liep ik weer terug naar de Oude Kerk die ondertussen ook weer als museum open was gegaan. Ik was toch benieuwd wat onder al die dozen te zien was, bekleed met zwart landbouw zeil, waar ik op had uitgekeken vanaf mijn klapstoeltje. Sommige ervan reikten tot het plafond. Nou, niets dus. De hele kerk bleek vol te staan met deze zwarte gevaartes. Ze stonden op de omtrekken van de tegels eronder, waarvan bijna elke een grafzerk is. De kerk was dus letterlijk gevuld geworden met de vele doden die er begraven zijn. Het deed me denken aan het holocaustmonument in Berlijn, je dwaalt tussen hen die er niet meer zijn, maar toch altijd aanwezig blijven.

Nu lagen er op de grond, in het middenpad waar eerst de klapstoeltjes stonden, in rijen donkere jassen met de armen gespreid. Versleten en gedragen jassen van bewoners uit de omgeving. En ook hier blijf je denken aan al die inwoning, ooit, in die jassen: zoveel levens ooit geleefd... op de tafel in het koor waar het brood en de wijn hadden gestaan, lag nu een enorme vracht, een berg van bloemen. Die zouden er de hele tentoonstelling blijven en ze zouden langzaam dus gaan verdorren. Nu waren er nog verse tulpen bovenop. Of wellicht werd het bovenste laagje wél regelmatig ververst? Ik weet het niet.

Zo werd de Oude Kerk, een ruimte om stil te staan bij wat komt en gaat: al die generaties van mensen en mensen, met ieder een eigen gang, de hoop, de dromen, de pijn, de verwonding, het verdriet, het verlies en afscheid nemen en desondanks verder leven: loslaten, troost, herstel, nieuwe en andere lijnen die er ook altijd zijn. Want leven is beweging.

donderdag 15 maart 2018

Stemmen in het landschap

Het mooie van een cultuurlandschap, wat Nederland heeft, is dat er verschillende stemmen uit het verleden met je gaan spreken. Zo liep ik in het Sallandse land en daar bleken bunkers te zijn, verscholen in het bos. Als je het niet zou weten, zou je denken dat het tussen de bomen wat heuvelachtiger was en dat was ook precies de bedoeling:de Russen moesten dat denken en daarom is de IJssellinie gebouwd.

Ik was het al eerder tegen gekomen langs de IJssel zelf: toen waren het tanks, begroeid met gras. Het idee was om het water van de IJssel te regelen met stuwen en zo, als de Russen dan kwamen, een gebied onder water te zetten. De vrouw die ons langs de bunkers leidde, vertelde hoe in haar jeugd het geheel met geheimzinnigheid was omgeven. Je mocht niet in de buurt komen en haar vader werkte er ook aan: ‘Voor als de Russen komen’.  Ik herinner me die stem ook: 'De Russen komen’, dat klonk vervaarlijk, maar ook een beetje fijn spannend. 

Een heel ander iets, was een ‘follie’ bij een havezate, dat is dus een nep-ruïne, eind 18e eeuw gebouwd door de rijke eigenaar van een groot landgoed. Dat roept de stem op van het dromen en mijmeren in een romantisch landschap van ridders en jonkvrouwen, waar paarden het vervoersmiddel zijn, beschutte weiden, kabbelende beekjes en grote oude bomen ...

Dat allemaal gaat op zeer korte termijn veranderen, begrijp ik van Zusje. Elke gemeente moet mee in de ‘energietransitie’, alle fossiele brandstoffen vervangen door milieu-vriendelijke: windmolens en zonnevelden. We kunnen het niet meer voor ons uitschuiven en bijvoorbeeld denken : laat al die windmolens maar op zee, want ook de zee staat al vol. Of: wij willen alleen maar zonne-energie. Want het zal gaan om vele, vele hectares wil een gemeente voldoen aan de internationale eis om klimaatneutraal te zijn. Het zal gaan om een mix van windmolens en zonnevelden, overal.

Het Nederlandse landschap zal dus drastisch veranderen, men spreekt al van een ‘energielandschap’. Dat zijn nieuwe stemmen die tot ver in de volgende generaties zullen spreken, misschien zelfs als over een eeuw ofzo, alweer door de vooruitgang van de techniek, een deel weer afgebroken is. Die stem zegt: kijk, toen maakten de mensen zich zorgen over klimaatverandering en de opwarming van de aarde, dit hebben ze voor ons gedaan, zó dachten ze het te verhelpen. Dit is een optimistisch scenario...

Want op korte termijn zal ik, als ik nog lang leef, een landschap voor me zien vol windmolens en zonne-energie velden, die allemaal zo goed en zo kwaad als het kan, zijn ingepasd in het landschap...Waar blijft de stem van Etty Hillesum, die ook sprak op de wandeling in Salland? Zij heeft daar ook gewoond, vandaar. Een heel aantal borden met woorden van haar op zwart wit foto’s van het IJsselgebied bij hoogwater, enkel wat knotwilgen,bomenrijen, hoge struiken  en rimpelend water in beeld. 

Het is de stem die ik dan moet verplaatsen naar mij herinnering of naar andere plekken op de aarde, een stem, zo vitaal en wier fluisteringen in het hart altijd troostend zijn. Op 11 juni 1941 schreef ze: 
Mijn innerlijk landschap bestaat uit grote wijde vlaktes, oneindig wijd, er is nauwelijks horizon, de ene vlakte gaat over in de andere.  En op 20 februari 1942 schreef ze: Ik heb weer eens gewandeld langs de grenzen van het innerlijk rijk, weer eens helemaal vertoefd in de stilte  -nog lang niet stil genoeg-  en gevoeld hoe broodnodig ik dat heb.

dinsdag 13 maart 2018

Spijbeldagje, Murakami

Vanochtend keek ik naar buiten: grijs dus, en regen, en dan hoef ik niet in de buitenlucht nat te worden. Dus ik belde op en sprak een voicemail in, maar dik een uur later werd het toch droog, nou ja niet helemaal? ... Van die akelige nevel en fijne druppels waar je toch na een kwartier al nat van wordt, en een heel koude wind. Maar wellicht was dat niet zo in de speeltuin, die in een kuil in het bos ligt en aan de andere kant van het kanaal: misschien regende het daar wel helemaal niet? Dus ook nog een mail ertegenaan: ‘Zal ik toch nog komen, hoe is het daár? Mail even!’

Ik had me dus toch maar in mijn werkkleding gehesen, met name in het lange thermisch ondergoed, voor de warmte en ging uitgebreid de krant lezen. Er kwam geen mail terug. En bij mij blééf het onaangenaam buitenwerk-weer... Nu kon ik het boek van Murakami, De moord op commendatore. deel 1, Een idea verschijnt fijn uitlezen, die kon niet verlengd worden en moet morgen terug zijn. Anders was ik verplicht geweest om het vanavond uit te lezen.

Een echte Murakami: dat de dagelijkse wereld en je binnenwereld en een surreële wereld een heel gewoon, bijna nonchalant verband met elkaar aangaan. Een kunstschilder van portretten wordt na zes jaar door zijn vrouw verlaten, gaat tijdelijk wonen in het huis van een bekende oudere kunstschilder die alzheimer heeft, een huis in de bergen, hij woont er in afzondering als in een kluis en bijna alles zou gewoon wellicht ook zomaar zo kunnen gebeuren, alleen verschijnt er een klein wit mannetje van  dertig centimeter ofzo, de idea, die hij als enige ziet.

Je moet zijn boeken eigenlijk niet beschrijven, het is een leeservaring. Murakami houdt van muziek en  vertelt ook altijd wat zijn personages beluisteren. Voor mij werd de leeservaring enorm geïntensiveerd, door  de muziek die genoemd werd, meteen erbij te zoeken.  De moord op de commendatore verwijst naar de opera van Mozart Don Giovanni. Oei, best heftig, die muziek van de moord, donker en duister, waar de kunstschilder naar luistert omdat hij een schilderij op zolder vindt met deze titel van de vorige bewoner, zeer zorgvuldig ingepakt: wat doet het daar, wat voor een verhaal of geheim zit erachter, vraagt hij zich af.

Kunstschilder ontmoet de steenrijke bewoner van de grote villa aan de andere kant van de bergen waar hij op uitkijkt: hij maakt op zijn verzoek een portret van hem en dineert in het prachtige huis met een vleugel en een telescoop en dan klinkt er Schubert. Als kunstschilder zich wil ontspannen dan luistert hij naar  jazz, naar Thelonious Monk. lAl lezend leerde ik zo drie nieuwe muziekstukken kennen en dat maakte het lezen deze keer extra gelaagd. Misschien toch eens al zijn ander boeken overlezen, met de muziek  die dan genoemd wordt, erbij.

Ondertussen voelt dit dagje wel aan als een spijbeldagje. Ik ging naar de bieb en de winkel in werkkleding, polste tussendoor eens of ik dan 's middags alsnog zou gaan, maar nee, de natheid en de wind bleven en er kwam ook geen mail om eventueel te overleggen. Pas om twee uur in de middag deed ik, thuis, mijn Wansie maar weer aan, behaaglijk binnen.

maandag 12 maart 2018

Wie is de Mol en de verteller?

Gisteren werkelijk een prachtige wandeling gemaakt door het Sallandse landschap van Olst naar Deventer. Het was de geboortegrond van de vrouw die de route had uitgezet, dus we liepen over sluipweggetjes en olifantenpaden, door moerasachtige gebiedjes, stille rommel-boerderijtjes  en over brede zandlanen en langs landhuizen en havezaten. Onderweg op een korrelig zandpad lagen er zo leek het, een kikker met een pad bovenop elkaar, oogje op oogje, hun ding te doen.

Het leek precies op een foto uit de verhandeling van Kees Moeliker, de avond ervoor op het Boekenfeest. Over allerlei parende dieren en hun deviant gedrag: een kikker met een pad kan in feite niet, maar de natuur laat zich niet dwingen, een homoseksuele eend die aan necrofilie doet, een stier die vol overgave het bronzen beeld van een buffel van achteren neemt, allemaal gortdroog verteld. 

Vroeg in de nacht thuisgekomen, moest ik de ontknoping van 'Wie is de Mol' gaan zien. Ja, ook ik, voor het eerst, ging heerlijk mee in het nationale groepsgedrag, geïntroduceerd geraakt in een nieuwe wolk van woorden: Zusje en ik hadden een eigen TUNNELVISIE omtrent de vermeende m=Lol en je wordt er bijna een MOLLOOT van: uitzendingen nog eens bekijken op vermeende hints en clues. Ik viel dit seizoen met mijn neus in de boter, want het schijnt het spannendste en enerverendste seizoen ever geweest te zijn, waar de kandidaten voor het eerst in vijf verschillende steden in Oost Europa startten.

Geen enkele van de tien kandidaten heeft Jan Versteegh, programmamaker, die de Mol bleek, ooit genoemd als Mol, behalve Ruben Hein, muzikant, de winnaar: ook de groep zelf zat als geheel in een tunnelvisie, ze waren allen overtuigd dat Ruben de Mol was. Ik zat ook even op Ruben, maar als kijker, die een gemonteerd verhaal achteraf voorgeschoteld krijgt, kan het niet anders dat logisch redeneren je toch bij Jan brengt. Dit was ook de tactiek van Olcay Gulsay, modeontwerpster en zakenvrouw, die wél finalist was en juist dikke maatjes was met Jan en hem nooit heeft gewantrouwd. Zonder waarheidsbevinding kun je dus heel ver komen...

Logisch redeneren: bij Olcay was dit kansberekening: je hoeft de eerste tijd helemaal geen Mol te zoeken want als jij consequent je antwoorden spreidt op wie de Mol is en de anderen doen dat niet, dan blijf je in het spel. Psychologisch heel interessant: dat zij de beste maatjes was met de mol, beide fanatiek, doortastend, dominant en ook innemend en enthousiast, en zij de hele groep in de tunnelvisie richting Ruben bracht, en Jan, de mol haar daartoe heeft kunnen brengen. Zo gaat dat in het échte leven dus ook...onrecht onbedoeld veroorzaakt door de elkaar versterkende tunnelvisies van degenen die voorop lopen en anderen kunnen laten volgen.

Ja, ik zat ook even op Ruben als de mol. Maar als kijker zie je meer dan de groepsleden: zijn reactie op de vraag van Jan: waar zit jij in Kiev? , kon  in den tweede keer kijken, niet gespeeld zijn en daarmee was mijn verdenking meteen op Jan: logisch redeneren zei me, dat Jan het dan moest zijn, want héél snel in het spel, waar de kandidaten maar twee uur de tijd hadden om elkaar te vinden in de vermeende zelfde stad, moet vrij snel duidelijk worden dat ze ze verspreid zitten en dus is het de opdracht van de Mol om dit na korte tijd te gaan lekken.

Eenmaal op Jan, wordt wanneer je dan het geheel analyseert vanuit het perspectief van de verteller van dit epos, het evident dat Jan de Mol is: de aanjager van de juiste acties, Jan vaak in beeld als voice-over, de ruimte krijgend te zeggen dat hij zo blij is dat er weer meer geld is in de pot, mooie spannende beelden creërend om hem in de laatste minuut de maan te laten vinden, enzovoort. Als kijker word je door de programmamakers ook gemanipuleerd en op zijsporen gezet... ook dit is psychologisch dus, onthullend. Heel Nederland zit in verschillende tunnelvisies met bij behorende theorieën van het eigen gelijk. 

Je verplaatsen in de verteller van het verhaal dat tien hoofdstukken duurt is dus niet mogelijk voor  de kandidaten zelf,  maar wel voor de kijker. Dat houdt je in feite weg van elke vorm van tunnelvisie. (Dat is ook de kracht van de roman, het verhaal, de mythe.) Als kijker van Wie is de Mol word je uitgenodigd om deel van het verhaal te zijn, zoals één van de kandidaten. Mede-verteller worden van het geheel is wellicht saaier en minder gepassioneerd, want logisch, maar daarmee wel efficiënter. 

Dan dwaal je niet over kronkelige paden en kijk je ietwat onbewogen naar de natuur met al haar aparte zijkronkels... Ergens is het een keuze die ik elk moment in mij zelve zo leef: kijk ik vanuit het grote geheel en het best mogelijke verhaal dat de mensheid over zichzelf zou kunnen vertellen? Of verlies ik me in al die passies, die kleine groepjes in de eigen bubbel en eigen tunnelvisie? Mol-zijn is fantastisch, zei Jan Versteegh. Want ja, ook de Mol, naast de verteller, elke Mol waar dan ook, is heerser van een eigen koninkrijk.

donderdag 8 maart 2018

Klimop, gas, badkamer, vogels

Vandaag gaat het dan gebeuren. Over nog geen half uur komen ze met groot materieel een deel van de mussenkolonie wegsnoeien. Alle klimop die tot over het dak groeit gaat weg tot een meter onder de dakrand. En de breedte gaat terug naar maximaal veertig centimeter vanaf de buitenmuren. Ik ben bang dat ook de mussen zullen verdwijnen. Maar de heel vriendelijke en natuurminnend wijkbeheerder met zelf een hoveniersachtergrond, die weet bijna zeker dat ze zullen blijven. O, ik zie de bus al komen van tuinhart-hoveniers...

Twee joviale jongens die nu van alles uit de bus gaan trekken. Ik heb ze meteen een rondleiding gegeven rondom het huis, de mussen waren flink aan het tjilpen. De een heeft nu een koptelefoon op en er komt een verreiker of verwijder, ik weet eigenlijk niet wat ik me er bij voor moet stellen.

Ondertussen is het ver in de avond en de grote gele verreiker denderde de straat in, er werden wit-rode verkeerskegels omheen gezet, auto’s moesten omrijden. Een ver-reiker dus: zo’n ding waar men ook straatlantaarnlichten mee repareert, een zwenkbaar podiumpje met een lange uitschuifbare arm die ook alle kanten op kan.Vier uur lang snoeien, een grote aanhangwagen met een groene berg, voller en meer kon er niet op, was het eindresultaat.

En... laat op de middag keerden de mussen terug in de tuin en verzamelden zich in de laatste pluk klimop die gemengd is met bruidssluier, aan de rand over de dakpannen naast het eerste tuimelraam waaraan ik boven lees. Ik ga er van uit dat ze nu ook weer nestjes gaan bouwen.

Verder was het een zoete inval aan huis. Want ook een ander technisch beheerder kwam aan, nu om naar de gasmeter en de kranen te kijken, want mijn gasverbruik kan nooit drie keer zo veel zijn als andere jaren. Het onderzoek loopt nog. En toen kwam de aannemer de badkamer opmeten, ik heb een lekkage en ik krijg een helemaal nieuwe badkamer, dat duurt 8-9 dagen aan verbouwing en dan kan ik niet douchen en ook geen wasmachine aanzetten. Misschien moet ik maar gaan proberen om die dagen gewoon weg te zijn, een reisje?, en hun de sleutel te geven. 

En ik hoorde onderwijl dat er nog een zoete inval was geweest, toen ik niet thuis was: zwermen spreeuwen zaten in de heel hoge laurierkers op de schuur, die nu ook ongeveer bijna weg is, en die hebben de hele buurt en alle auto’s wit ondergescheten. Heeft twee dagen geduurd nadat het zo koud was en ik juist op zoek was gegaan naar het oer-Hollandse tafereel van schaatsende mensen op de oude Waal en de Haterse Vennen. Schaatsen maakt alle mensen gelijk, dat vind ik leuk, je ziet onder de dikke jassen, dassen mutsen, niet goed want de rang en stand is, net zoals de sauna.

Ik snapte al niet wat al dat losse laurierkersblad en takjes ineens in mijn tuin deden, toen ik weer thuis kwam. Die spreeuwen moeten wel flink, met geweld,  hebben huis gehouden. Twee  onbekende dames in hun autootje vroegen in onvervalst Nijmeegs of dat grote gele gevaarte waar ze niet langs konden, er was om de spreeuwen weg te jagen. Nee, dus, ze zijn er om de mussenkolonie een nieuw soort verblijfplaats te geven, zei ik.
Leuk uitgedrukt van mezelf, dacht ik nog, typisch gevalletje van een glas half vol houden... het kan net zo goed gebeuren dat zo meteen, op het einde van de exercitie het glas hartstikke leeg is.  Maar dat lijkt  niet gebeurd te zijn, hoera! Morgenvroeg bij het ontwaken weet ik het zeker. Als dan de mussen lustig tjirpen, dan is alles goed gekomen.

maandag 5 maart 2018

Mijn heldere afgrond

Ik las mijn eigen artikel uit een special van Franciscaans Leven uit oktober 2004, waar ik in de redactie zat, zo lang geleden alweer... Het nummer heette:’ Zij die geloven, haasten niet’ en ik schreef iets over Simone Weil. Weil zei over Franciscus van Assisi: ‘hij was volmaakte poëzie in actie’. Ik las het over omdat de dichter Christian Wiman heel veel had met een metafoor van Simone Weil, als het gaat over de verhouding tussen  God en mens. Als er al een verhouding is...kun je dan denken, dan moet je eerst in God geloven...Wiman zelf komt uit een milieu van Baptisten, maar noemde zich tot zijn 39 ste jaar een atheïst.

Dat veranderde schrijft hij, in een essay Gazing into the Abyss uit Juni 2007, dat hij later uitwerkte tot het boek: My bright Abyss. Dat is God dus: Wiman noemt God zijn heldere afgrond. Dat is de metafoor waar hij op komt na die van Simone Weil. Die maakt de vergelijking van twee gevangenen en tussen hen in is een muur. Langzamerhand na veel tijd gaan de gevangenen op die muur krassen en schrijven en dan....? De ene gevangene is de mens, de andere God. De metafoor helpt Wiman verder, maar voldoet toch niet, uiteindelijk.

Ik snap dat, wanneer je zo lang niks met God hebt, je met het beeld van God als een gevangene die je niet kunt zien, want er is een muur, die tenminste weer wat werkelijker maakt, zo. Beide, mens en God, gevangen in wie ze zijn, en dat is totaal verschillend van elkaar, proberen elkaar te bereiken, te communiceren, ieder op een eigen wijze. En hoe doet God dit dan? Misschien in alles wat je ziet? Simone Weil zegt dat er eerst een ervaring van pure vreugde moet zijn, alvorens je ook de omgekeerde ervaring, die van pijn en lijden kunt toelaten, als zijnde van God. Ja, ook van God dus: door dat zo te ervaren wordt het laatste dragelijk, en ben je niet als een beest eraan overgeleverd, zeg ik nu in mijn woorden. God is aanwezig in alles, als we zelf ook aanwezig zijn.

Christiae Wiman heeft drie ervaringen gehad, die hem een weg naar God wezen. Eerst lukte het hem niet meer om te dichten. Zijn dichterschap was lang de wijze om zich als mens te kunnen handhaven, menselijk te zijn, zou je kunnen zeggen. Toen werd hij onverwacht verliefd: zijn wereld stond op de kop, zijn eigen zelf kwam ermee in een volkomen ander licht te staan. Tenslotte, na een jaar vol jubel en vreugde werd er bij hem een zeer zeldzame vorm van kanker geconstateerd. Het kan decennia in je voort blijven woekeren, maar je kunt er ook snel aan doodgaan. En toen vonden zijn net getrouwde vrouw en hij zichzelf terug in een kerk. Een jaar eerder wilde Wiman nog niet echt naar binnen en meedoen en toen gebeurde het van zelf. Sindsdien gaat hij elke week en rationeel blijft het voor hem onbegrijpelijk.

Ik zelf spreek in dat artikel over de tijd van de uren en de mystieke tijd. De eerste tijd wordt bepaald door nut en controle, je denkt dat je alles zelf kunt organiseren en regelen. En dan breekt er iets anders door, en vaak is de trigger daarvan verdriet, ziekte en pijn. Je blijkt helemaal niet alles te kunnen, je hebt jezelf maar over te geven aan...? Daar ontspringt wellicht het woord God en als dat niet zo is: er ontstaan andersoortige ervaringen van ... schoonheid en gratie ondanks en door het verlies en de pijn heen. Je snapt er eigenlijk niks van, maar in het zicht van een naderend einde, gebeurt het aan mensen dat zij zich daarmee kunnen verzoenen... hoe kan dat toch? Omdat er aan de andere kant van de muur iemand is die op je wacht?

En juist daarom voldoet de metafoor van de muur niet meer. Er wacht daar niet een God, die op een mens lijkt.  Wat overblijft is: een heldere afgrond. Ieder mens staat in feite in elk ogenblik     van het leven, bij die heldere afgrond, een afgrond is het, zo onbekend en onkenbaar, maar wel helder, ‘bright’ in het Engels, niet duister en angstaanjagend en dat is ... omdat ... God het is. Ik zou zeggen: je geraakt in een andere tijd: de mystieke tijd, of de tijd waarin er ruimte is voor meditatie, waar de stilte meer zegt dan alle woorden en waar Christian Wiman ook weer een nieuwe grond onder de voeten kreeg voor poëzie. Zijn woorden vonden een nieuwe ruimte om in te leven en te ademen.  

Heel mooi vind ik de anekdote over zijn dochtertje in een essay uit 2016: I Will love you in the summertime. Het naar-bed-gaan-ritueel eindigt altijd dat hij zegt: Ik hou van jou, en er dan automatisch terug komt: ‘Ik hou ook van jou.’  Maar op die dag zegt zijn twee jarig dochtertje ineens niks. En dan na aandringen: I will love you in the summertime... 

De exacte betekenis ervan is ongrijpbaar. Ik denk erbij: Er is een tijd van volte en warmte en daar kan ik met heel mijn hart van alles houden, dan zijn de woorden van liefde wáár: voor alles en een ieder op deze aardbol...die tijd komt, maar is er nu nog niet... je gelooft dat er een tijd komt dat je louter zult liefhebben, dat alles elkaar omarmt en voor elkaar zorgt, een verlangen dat diep in elk mens leeft en misschien dichtbij komt en levend blijft, als je in elk moment van je leven tegelijk vreugde en verdriet, pijn en het ontstijgen ervan kunt ervaren. En bij Wiman gaat het ook over zeer reële lichamelijke pijn. Uitstaan naar alles wat er op je pad komt, je niet afsluiten, je er volkomen aan overgeven.

I will love you in the summertime: ja, dat wil ik ook wel elke dag als geloofsbelijdenis uitspreken. Zo’n houding maken de woorden in het nu volgende gedicht van Wiman tot werkelijkheid. Het gedicht, geschreven na zijn zich toewending tot God, wordt, schat ik in, het meest geciteerd, want ik heb het op het internet gevonden:

To Every riven thing
God goes to every riven
thing he’s made
sing his being by simply being
the thing it is:
stone and tree and sky
man who seeks and sings and wonders
why

God goes. Belonging to every riven. 
 thing he’s made,
means a storm of peace,
Think of the storm inside the stone
Think to will himself into a stillness
where

God goes belonging. To every riven
 thing he’s made
there is given one shade
shaped exactly to the thing itself:
under the tree a darker tree;
under the man the only man to see.

God goes belonging to every riven
 thing. He’s made 
the thing that being him near,
made the mind that makes him go.
A part of what man knows,
a part from what man knows,

God goes belonging to every riven
thing he’s made. 

vrijdag 2 maart 2018

Superorganism

Ik zit al twee dagen lekker warm binnen. De ijskoude wind giert rondom het huis. Gisteren was ik toch echt van plan om 's avonds naar het verkiezingsdebat te gaan in het wijkatelier, nog geen honderd meter verderop, had daar ook op tijd voor gegeten (ik ben een late avondeter), maar toen het puntje bij paaltje kwam bleef ik toch lekker thuis op de bank. Vanavond is er weer een Taizé-viering, maar ik geloof dat het er niet van zal gaan komen. Ondertussen zag ik een filmpje van een besneeuwd Venetië en Terschelling met besneeuwde duinen en zou daar wel even willen zijn...

Vandaag heb ik een nieuwe band ontdekt door een artikel in Trouw:  Superorganism. Vandaag komt hun eerste cd uit, met dezelfde titel. Hun logo of vignet of beest dat ook telkens in de videoclips verschijnt is de reuzen walvis. Het grootst levende dier op aarde en die zwemt nu door het internet heen en alle gekleurde deelwerkelijkheden die ze maken. Zij zijn dat:  een superorganisme, acht jonge mensen die elkaar via het internet hebben leren kennen, sommigen al tien jaar geleden,  in verschillende continenten: Nieuw Zeeland, Australië, Japan, Zuid-Korea. London en daar wonen ze nu tezamen in een rijtjeshuis: 'Acht breinen die zijn samengesmolten', zeggen ze erover.

Ik was meteen verkocht. Misschien ook wel omdat het gezicht van de band Orono, Japans en klein van stuk, zij kent bandleden al vanaf haar vijftiende online en wordt binnenkort achttien, op een nichtje, toen ze jong was, van me lijkt. Zo totaal zichzelf: verlegen, zingt vanachter een petje bij een van de eerste live optredens in New York, met zijn allen zittend op een vloerkleed, ritmes trommelend met de handen, een gitaar en een computer-keyboard met appels voor de neus waarin ze later smakelijk happen en je denkt dan aan Apple, het internet, zonder welke ze nooit hadden bestaan, maar ze houden ook gewoon van fruit.

Hun eigen ego telt helemaal niet, zeggen ze in interviews, daar zijn ze helemaal niet in geïnteresseerd, ze zijn de hele dag bezig met zelf dingen verzinnen, dat brengen ze dan bij elkaar op het einde van de dag, kijken of het werkt en of het wat wordt. Orono is dat echte meisje, maar tegelijk dat beeld op internet en zo kenden ze elkaar tenslotte allemaal eerst ooit : als beelden op het internet, dingen delend met elkaar, dat is het enige dat telde. Dus de cd beschrijft in liedjes een dag uit het leven van Orono, van de wekker die gaat in de ochtend totdat ze weer gaat slapen, in hun eigen huis. Ik hoor in meerdere liedjes het getjirpt van vogeltjes.

Hun muziek, ‘bliebjespop’ noemt het artikel het,  is beïnvloed door werkelijk van alles, want de ene houdt van metal en de andere van jazz enzovoort, maar wat ze vooral delen is dat via Spotify ze muziek, ook van tijden geleden en van over de hele wereld al sinds hun eigen mensenheugenis tot zich hebben genomen. Land, continent, eigen cultuur is secundair. Ik hoor ook van alles. Soms een heel oude melodielijn van Lindsey de Paul, of Middle of the Road, weet ik veel?

Dit gaat dus niet meer over globalisering, want globalisering veronderstelt op de bodem culturele en religieuze eigenheid, werelden die ooit los en gescheiden van elkaar ontstaan en gegroeid zijn. Maar er komen nu breinen die van jongs af aan razendsnel over de wereld en door de tijden heen hebben gesurft, connecties met elkaar makend,  waardoor er een superorganisme ontstaat, waarin het geheel veel meer en beter is dan de delen. Ik verwacht in de nabije toekomst nog heel veel van dergelijke superorganismen.

donderdag 1 maart 2018

Weer een mens geworden

Ik was aan het bladeren harken rondom de skelterbaan, zie ik in de verte een lange dunne gestalte met een witte wollen muts met een grote bolle pompon daarop naar me zwaaien en dichterbij komen. Ik herkende haar zo niet, dus ik blijf dan kijken zonder meteen terug te zwaaien, maar de lange arm met de witte want hield niet op met bewegen. Het bleek de leidinggevende J. te zijn.

‘Mirjam, wat fijn dat ik je zie, ik denk al elke dinsdag en woensdag dat ik langs wil komen en het kwam er steeds niet van, maar nu heb ik de auto meegenomen en straks ga ik door naar Lindenholt. ‘ Ze vroeg hoe het met me ging en ik zei haar dat het me nu uitstekend beviel, al heb ik, zoals ze wel weet, eerst moeten wennen aan het idee. En dat ik nu weer elke nacht ononderbroken sliep. Ze reageerde exact zoals ik dacht: 'O, daar ben ik zó blij om', en ze schudde met haar hoofd heen en weer van plezier. 

Ze noemde nog eens het nadeel: dat het wel wat ver was van mijn huis, maar ik zei dat het reisje met de bus me wel beviel en dat ik genoot van de locatie en het bos. 'Het is zeker weleens lawaaiig nu, met die werkzaamheden?’ Ze doelde op de bouw van het Romeinse ford. En ik vroeg haar of ze er al eens met haar kinderen was geweest, nee nog niet echt uitgebreid. Mart, de oudste was nu vijf en was wel een keer mee geweest toen ze er een korte bespreking had. En we wisselden nog wat ditjes en datjes en wetenswaardigheden uit.

Ik zei dat ik blij was, haar even gezien te hebben en ik meende het. Want nu was ze weer een mens geworden en niet meer die ontzielde schim op het einde van de  ondertekeningsbijeenkomst. Dat zei ik er  natuurlijk niet bij. Ik ontdek dat mijn blik langzaam opschuift: met de acceptatie dat de meeste mensen nou eenmaal meerdere rollen hebben te spelen in hun leven, gaat het er me uiteindelijk alleen maar om dat het gewone gelijkwaardige contact en de ontmoeting van twee mensen mogelijk blijft.

Vroeger zou ik het allemaal eerder hypocriet vinden, dit op-en-neer en het now you see me, now you don’t. Nu denk ik: honderd keer liever dit, dan mensen die zomaar niet meer thuis geven, terwijl je dacht dat er een vriendschap was of echte verbondenheid. Ik heb daar een nieuw woord voor: ik noem dat een kloosterstreek. Nee, dat is niet flatterend voor het reilen en zeilen binnen kloosters, maar helaas is dit wat ik er heb meegemaakt: mensen die zich onbereikbaar en ongenaakbaar maken in hun eigen heilige wereld... Met God aan hun zijde om je achter te verschuilen. Terwijl  ‘God’ voor mij juist het ultieme woord is dat opent en je bevrijdt van je eigen kleine waanideeën van almacht.