donderdag 30 augustus 2018

Ketentjes van leven

Er hing dagenlang een verdrietige sfeer om me heen en ik koppelde die wel al aan het overlijden van een overbuurvrouw. Vandaag was de crematie-ceremonie en nu zag ik dat mijn naaste buren erg verdrietig waren, ze lieten hun tranen erna de vrije loop, buiten terwijl P. een sigaretje rookte. Zij is handig op de computer en had de adresstrookjes voor de rouwkaarten ingetypt. En in haar bestanden naar een leuke foto gezocht, zomaar, en ze was ermee naar de fotowinkel gegaan om het in glans af te laten drukken en ze had het in een lijstje gebracht. De foto bleek nu voor het gedachtenis-prentje gebruikt te zijn.

Ze had ook de hand vastgehouden van I. toen ze stierf, naast haar vrouw A. Als niemand van de naaste familie het deed, dan mocht het toch ook een ander zijn, had ze gedacht. Ze pasten op elkaars poezen, al jarenlang, dat wist ik wel en de foto was van vorig jaar toen A. en I. een etentje hadden getrakteerd en om Tommy te herdenken, de poes die dood was gegaan. Ik vind poezen ook leuk, maar zoals zij ermee omgaan, praten tegen ze, alsof ze hun kinderen zijn, nee, dat kan ik niet...

Misschien dat energie door de muren kan komen en is dat dus wat ik voelde: het verdriet van mijn naaste buren. Door hun verdriet realiseer ik me dat mijn leven zich niet met deze buurt afspeelt. Ik ben heel graag thuis en in mijn tuin en  ik ben ook blij dat J. de buurman mij ook wel had willen helpen met het snoeien van de klimop, maar heb toch ook andere wegen gezocht omdat ik weer weet van P. dat deze vindt dat J. moet stoppen met al die praktische klussen wegens eigen gezondheidsproblemen. Maar verder gaat mijn band niet met hen: we wisselen wel wat levensfeiten met elkaar uit, maar ik lééf niet met ze. Maar zij leven wel met elkaar: mijn naaste buren en de overburen.

Erna ging ik langs N. die me had gemaild dat ze iets voor mij had, of ik het kwam ophalen. Ik had haar een week geleden nog gezien, zij heeft een hersenbloeding gehad en is herstellende, maar mag straks niet meer dan 15 uur per week werken, zij is dertig. Burn out was ze geweest, en toen ook nog eens depressief, en toen kwam die hersenbloeding er nog bij. Nu vertelde ze dat ze daarna ook even suïcidaal was: ze zag werkelijk niet meer voor zich wat haar leven nog voor betekenis kon hebben en ze kon ook niet meer geloven dat haar vriend, met wie ze al 13 jaar samen is, ze zijn elkaars tegenpolen: zij was de doener, hij de denker, dat hij nog van haar zou kunnen houden, toen ze nog nauwelijks met de rollator vooruit kon.

Maar nu was ze eindelijk weer zichzelf, zei ze. En dat moet uit jezelf komen, want wat anderen ook zeggen, dat helpt niks, dat komt niet binnen. ‘Wat begrijpen we toch weinig van het brein’, zei ze. Want de omslag was ontstaan door haar neefje van anderhalf jaar. Zij revalideerde ook deels bij haar ouders en dan lag ze of op bed, of ze zat op een stoel in de huiskamer. En toen zat ze op een dag niet in de stoel en was ze ook niet op bed en dat neefje was heel hard gaan huilen, huilen, huilen. En toen kwam in haar op: hij heeft best recht op een tante, ook als hij ouder wordt. 

Het is alsof zoiets je terugplaatst in de keten van het leven, die niks met eigen verdienste of het kennen van jou als persoon te maken heeft. Ik ging P. condoleren, die ik me vooral herinner als blond jongetje die almaar groter werd en die nu een lange man is met al grijs haar bij de slapen. ‘Je kent me waarschijnlijk niet’, begon ik. ‘Jawel hoor, je bent de overbuurvrouw, bedankt dat je gekomen bent.’ Dit is een beetje hetzelfde. Het leven vliegt razendsnel aan je voorbij en bestaat uit talloze verschillende soorten van verbindingen. 

Van N. kreeg ik trouwens een rieten petje. Omdat ik vorige week zo enthousiast over de hare was en  nu had ze er eentje op de kop weten te tikken. ‘Ik ga die de hele nazomer uitgebreid dragen ’ zei  ik. ‘Dat is je geraden ook!’ reageerde ze. 

dinsdag 28 augustus 2018

Caca

Ik was niet van plan om er een gedachte aan te wijden. Maar het gebeurde vanzelf tijdens het onkruid weghalen bij de waterspeelplaats in de speeltuin. Dat karweitje zelf, was wellicht de trigger. Want er was onkruid in het zand erom heen en dat schoffel je in brede vegen weg, je harkt het bij elkaar en raapt het op. En er was onkruid tussen de stoeptegels en daar kun je twee dingen mee. Je schoffelt wat oppervlakkig eroverheen en veegt het weg: optisch is het dan opgeruimd. Of je kiest ervoor om de schoffel helemaal in de randen te steken en dan kun je het onkruid stuk voor stuk, met wortel en al eruit trekken. Dan komt het veel minder snel terug.

Ik moest dus denken aan caca, dat zijn de woorden waarmee paus Franciscus nu spreekt over het seksuele misbruik: het is stront. Ja, dat klinkt heftig, maar het is in feite het allerzwakste wat je kunt zeggen en waarschijnlijk ook de enige soort vergelijking die mooi past in de katholieke kerk, in wiens theologie en dogmatiek vervat zit, dat alleen mannen priester kunnen worden en de verdere hiërarchie mogen beklimmen. Want Jezus was een man en de priester zijn eerste opvolger. Tijdens mijn theologiestudie deed een bijna-blind meisje onderzoek naar de voorwaarden die een man moet bezitten om priester te worden.

Welnu: hij moet geheel ongeschonden en heel zijn van lichaam. Een priester mag bij zijn wijding niet blind zijn, of ergens letterlijk geamputeerd zijn. Als dat later in zijn leven toch nog gebeurd, dat is nevenschade, kan gebeuren, zo is het menselijk leven. Maar een priester is bij zijn geboorte als priester volmaakt: als het ware aan God gelijk. Ik was indertijd flabbergasted en heb het altijd onthouden.

Stront: niks is zo gewoon en des mensen als stront. ‘Wat heb je aan je miljoenen Piet, als je poepen moet, maar je kan het niet’, dichtte Toon Hermans ooit. Wie poept en elke dag de eigen stront ziet, weet dat het ook goed met hem gaat en je door kan leven, het systeem werkt. En nu is dus het seksuele misbruik als stront: het afvalproduct van de kerkelijke hiërarchie, dat zijn dus mannen, die net als Jezus tegelijk mens en God zijn. Dus tja, de mens moet kunnen poepen, de drek verdwijnt uit het lichaam en dat lichaam blijft daarmee tegelijk ongeschonden en kan door functioneren.

Er is geen andere vergelijking die zo consequentieloos is als deze. De paus kan niet zeggen dat die mannen ziek zijn, of het systeem waarin ze functioneren ziek is in het toedekken en stelselmatig wegwerken van de misdaad. Want dan moet je het systeem zelf veranderen. Maar dat kan niet want de kerk is onfeilbaar en het lichaam van Christus. En ook de daders kun je niet als ziek bestempelen of als misdadig, want daarmee schoffel je onderuit dat elke katholieke ambtsdrager nou eenmaal ook Jezus representeert: alleen hij kan het brood en de wijn doen veranderen in het lichaam en bloed van Christus, in de heilige Eucharistie.

Dus schoffelt de Paus een beetje optisch het onkruid weg en mag het onkruid met de haarwortels blijven zitten waar die zit. Caca, die mest wordt voor voortwoekerende wanpraktijken. Het is te erg voor woorden. Die wilde ik ook helemaal niet eraan besteden, maar ze kwamen uit me als caca, dus kennelijk toch noodzakelijk.

maandag 27 augustus 2018

Gebroeders van Limburgfestival, de snoeier

Ik keek na afloop nog eens in het boek Les très riches heures du Duc de Berry, uit de serie Illuminated  Manuscripts en ja, alle middeleeuwse kostuums zijn wel erg goed nagemaakt. Het was weer Gebroeders Van Limburg Festival in Nijmegen, want zij zijn het, twee broers uit Nijmegen, die deze 15e-eeuws miniaturen geschilderd hebben. Dat werd ik mezelf ook pas bewust na de grote tentoonstelling in het Valkhof Museum over hen in 2005 en  in dat kielzog over het getijdenboek van Catharina van Kleef in 2009, waar miniaturen in het echt te bewonderen waren. Zo was dat in de middeleeuwen, het individu gold niet, de makers waren anoniem, de bezitter werd genoemd.

De dag begon met een middeleeuwse kerkdienst in de St. Stevenskerk, dit jaar ook voornamelijk het festivalterrein. Grappig dat de helft van de kerk bevolkt was met mensen in middeleeuwse kostuums, terwijl het wel een echte kerkdienst was. Dan zie je velen van hen niet naar voren lopen voor brood en wijn. Het tafelgebed werd in het Latijn uitgesproken, om in ‘die bijna betoverende middeleeuwse sfeer te treden’, maar ja, de 21-ste eeuw kierde naar binnen... Niet in de vele prachtige gezangen, uitgevoerd door verschillende Nijmeegse koren, in monnikenkostuums. Hoogtepunt was op het einde de Mariahymne, Alma redemptoris Mater, van Ockeghem (1410-1497), de lievelingscomponist van T., die ook meezong.  

Liefde voor het Landschap, was het thema dit jaar. In eerdere aankondigen, zou er iets van een groen labyrintische tuin worden gebouwd, maar die kon ik niet vinden. Door geldgebrek afgelast? ‘Wat doet die grote kerstboom op die kar?’ die voorbij kwam tijdens de Blijde Incomste door de stad,  vroeg   nichtje L. mij, die ik toevallig tegenkwam met haar vriendje E. Wat zijn ze samen toch een leuk stel.’Weet ik veel’, antwoordde ik, ‘misschien een makkelijke manier om een kar vol groen te maken.’ Nichtje begon All I want for Christmas is you van Mariah Carey te zingen. Achteraf zat ik er niet ver naast: de boom stond symbool dat Nijmegen dit jaar Green Capital of Europe is, las ik later in een beschrijving.

Er was wel een grote brullende draak nagemaakt, die precies zo op een miniatuur over St. Michael voorkomt, er liepen gevlekte zwijntjes, ganzen, een kameel en een dromedaris, uilen op schouders mee in de optocht, wat ook alweer een kritische kanttekening kreeg van de Dierenpartij. Ik vind hen gaandeweg best een poëtische partij, maar hierin schieten ze mijn inziens door, ik zag geen dierenleed op deze zonnige zondag.    

Het thema ‘geldgebrek’ bleef bij mij hangen. Tijdens de optocht zie ik dan amateurkoren wier hobby middeleeuwse muziek is en die zich voor de gelegenheid verkleden: iemand keek me ineens grijnzend aan. ‘Je komt me wel bekend voor, maar ik herken je niet’, zei ik. ‘Ik ben de dirigent van het koor van de Agneskerk’, sprak hij, ‘kijk maar’, en hij zette even zijn moderne bril op. Ik zie middeleeuwse re-enactment-groepjes en weet dan dat het zusje van E. in een koets zat in de stoet en  beginnende hofdame speelde. Ik heb het weleens flamboyanter en grootser meegemaakt op dit festival.

Dit werd nog eens versterkt toen later op de middag het tafereel het miniatuur van de maand april, zoals het door de gebroeders geschilderd is, precies zo werd neergezet, en de commentator hardop een rekensommetje ging maken, wat het maken van deze kostuums ooit gekost had: ‘Daar staat, bij die vier alleen al, al gauw zo’n 9000 euro en nee, het bont is niet echt’. Is dat waarheen je geleid wilt worden bij zo’n levend tafereel?

Wat een contrast met de dag ervoor toen er een vrijwilliger van de vogelwerkgroep van de vogelbescherming mij kwam helpen met het snoeien van de klimop rondom de mussenkolonie. Hij wilde meteen beginnen, omdat het nog niet regende. Hij knipte rustig met een tang, meter voor meter de klimop weg op de hoge ladder. Helemaal op het einde vroeg hij naar mijn permanente kerststal, binnen. Ik vertelde over Franciscus van Assisi. Daar wist hij wel van, hij was na zijn pensionering in drie maanden van Nijmegen naar Rome gewandeld, over de oude pelgrimswegen. Dan is er even een echte ‘betoverende sfeer van de middeleeuwen’.

vrijdag 24 augustus 2018

Twee aan twee

De reproductie is jarenlang, vanaf het begin van mijn studentenleven, met mij meegegaan omdat W. deze op haar kamer had hangen en na elke verhuizing ook weer prominent aanwezig was: een zomeravond aan het strand van Skagen in Denemarken van P. S. Krøyer: je ziet twee vrouwen in lange witte jurken intens betrokken op elkaar wandelen bij de vloedlijn. Er was een kunstenaarskolonie in Skagen en gisteren kregen de twee vrouwen ineens een naam en gezicht: Anna Ancher en Marie Krøyer.

Dit door de app ArtStack, die het een poos niet goed deed, maar nu weer wel en zo kwam ik weer in de stemming om op zoek te gaan naar mooie kunst. Beide vrouwen blijken zelf ook kunstschilderessen en Marie blijkt heel vaak afgebeeld door haar man. Lijkt me best een leuk leven: kunstvrienden bij elkaar aan zee, elkaar schilderend: elk schilderij dat je dan bekijkt is een venstertje op dat leven daar. Maar dat ene schilderij: twee aan twee, die beide vrouwen, blijft veruit mijn favoriet. Het belichaamt iets van een toen nog niet uitgekristalliseerd verlangen.

Een overbuurvrouw I. is overleden. Pas 61 jaar, wel al jaren geleden opgegeven. Ze werd steeds magerder en reed nog weleens in een scootmobiel buiten. Haar vriendin was huisschilder en ze hadden twee zonen, die ik volwassen heb zien worden. I. was de biologische moeder. Ik heb nooit veel praatjes met hen gemaakt, maar ze waren wel een hartversterker in het begin: ik kwam hier met een vrouw wonen, in deze volkswijk waar indertijd niemand wilde zijn, het was de sociaal meest zwakke wijk van de stad om de criminaliteit en het drugsgebruik. Nooit veel van gemerkt, overigens. 

Maar A. en I. woonden er al en naast hen een ander vriendinnenstel. Hoe kun je het zo treffen! Het gaf een gevoel van veiligheid niet het enige vrouwenstel te zijn. Bij de dood, de eerste die dit buurtje zo meemaakt in de straat, dan wordt het verleden ineens weer zo levend:  ik zag I. weer als vitale vrouw rondlopen. Zo lang woon je al met elkaar, en al zeg je niet meer dan hallo, ze horen bij jouw leefomgeving, het doet je wel wat. De buurman met wie ik al jaren in onmin leef, kwam ineens allervriendelijkst naar me toe: wat fijn dat ik ook meedeed aan een krans, en wat het plan was; een lint en een kaart in de bus en er was meer dan 100 euro opgehaald. De dood verbroederd, het gaat iedereen overkomen.  A. komt er nu alleen te wonen, niet meer twee aan twee... Gek, natuurlijk, de buurt heeft dat op andere wijze na twaalf  jaar ook bij mij zien gebeuren en nu zijn we alweer 17 jaar verder...

Mijn andere buurman, die me het bericht deed van het heengaan van I., vertelde tegelijk dat hij net zijn veertigjarig huwelijk had gevierd, een week naar Renesse. Als kroon op die week hadden ze beide dezelfde tattoo gezet. Hij liet het me zien, aan de binnenkant van zijn bovenbeen: de donzige kopjes van zeehondjes, tegen elkaar geschurkt, twee aan twee. 

dinsdag 21 augustus 2018

Seizoensveranderingen

Het is een heldere avond en ik zie vanonder mijn klamboe de meer dan driekwart maan, een beetje oranje-achting opkomen. Dat is dus alweer bijna een maand geleden, de bloedmaan, de totale maansverduistering, en het is alleen maar mooi zomerweer geweest. Met de hittegolf als hoogtepunt, voor mij. Wat ben ik veel alleen maar buiten geweest. Maar velen zaten vooral binnen bij een ventilator, geloof ik.

Het seizoen is aan het veranderen... de scholen zijn weer begonnen, op de straten hangt alweer die business as usual-sfeer. Maar de speeltuin is gesloten. De tijd van spelen is voorbij, ook voor de peutertjes die nog niet naar school hoeven, want daar is geen bezetting meer voor, om tijdens schooltijd open te zijn, te duur. Dus ik hoorde de vogeltjes de hele ochtend in het bos, nu daalt de contemplatie weer in.

Verbazingwekkend, vond ik het, die hele maatschappij aanwezig op één zo’n plek. Oude plastic meegenomen campingstoeltjes tot hele dure, lichtgewicht of met dikke kussens. Gezellige picknickuitrustingen, rieten manden, thermosflessen, vlaggetjes opgehangen, kleurige bordjes, bekertjes en servetjes. Of bijna helemaal niks: plastic zakken slordig neergegooid op een picknicktafel, waar dan soms wat schamele kleedjes uitkwamen en chips en broodtrommeltjes. Rokende ouders, stiekempjes en zij die groentesnoep uitdelen. Uitleggende papa en mama’s, steeds educatief bezig, hun kinderen begeleidend  en zij die steeds maar geïrriteerder zeggen: Ga nou maar spelen! Of zij, verdiept in een boek of e-reader.

En dan al die verschillende kinderen en de dynamiek onderling. Een jongetje verscholen in een hutje, helemaal alleen, die je met grote ogen stil aankijkt. Kinderen die willen weten wat je doet en de knijptang willen proberen, anderen die je juist ontwijken. Goed bezig! zegt het ene kind spontaan tegen je. Of: Mooi weertje, hé, Of: Moet jij nu de hele tijd achter elkaar werken? En het is zo warm... Kinderen die het voor het zeggen hebben, verdeel-en-heers, en zij die volgen en alleen maar steeds roepen: wat gaan we nu doen? Ik was als kind eigenlijk wel een baasje, geloof ik, eigenlijk wel... Of ik was de Einzelgänger. 

In de stad wemelde het nu van groepjes studenten, het is introductietijd. Ze zitten gewoonweg in een kring bij het Marikenbeeld, of ze staan in een groepje op een terras bij een café. Ik weet nog dat het me tegen stond, om vastgeplakt te zitten aan zo’n groepje. Maar misschien was het vooral ongeduld omdat ik mijn eigen studentenstad natuurlijk op een duimpje kende. En ik heb twee keer introductietijd gehad, eerst bij pedagogie en het jaar erop bij theologie. Ze zijn zo jong, die eerstejaars... Terwijl je jezelf in die tijd een hele piet vond.

Seizoensveranderingen...en dat je dan zelf al zo ongeveer bijna helemaal in de herfst van je leven bent. Je wilt er niet aan en in je gemoedsgesteldheid is het vaak nog lente en zomer...maar je lichaam doet niet altijd op dezelfde wijze meer mee. 

maandag 20 augustus 2018

Kaasschaaf, Pieter Waterdrinker, oma.

Ik heb het stripje van Anton Dingeman van afgelopen zaterdag uit Trouw geknipt. De aardbewoners vragen zich af waarom niemand in het heelal ze ziet: 'Hallo, is daar iemand?' Er komt een roze-paars wezen: 'Dit is Bach.' 'Prachtig, snif, nog nooit zoiets gehoord.' 'En dit is de kaasschaaf.' 'Nou, ik heb veel gereisd, maar nergens in het heelal hebben ze het zover geschopt als hier op aarde! Een kaasschaaf! Wow!'

Ik was op mijn zestiende dat  buitenaardse wezen. Ik had de kaasschaaf bij een vriendinnetje thuis gezien en oreerde tegen mijn klasgenoten tijdens de overblijfpauze dat ik een nieuwe ontdekking had gedaan, wat een uitvinding, de kaasschaaf! Ik kende het woord niet en heb het ding omstandig zitten uitleggen. Iedereen bulderen van het lach, ze kwamen niet meer bij, ze rolden bijna op de grond van de lach, ik heb dat nooit meer zo meegemaakt, toen het de kaasschaaf bleek te zijn.

Pieter Waterdrinker zei gisteren in Zomergasten dat iedereen ‘de galeislaaf is van zijn genen'. Prima alliteratie, die blijft hangen, hij had het vast van te voren al verzonnen of het komt uit een van zijn boeken, want wat wilde hij graag zijn meanderende verhalen kwijt, Janine Abbring moest hem regelmatig terug naar hem zelf brengen. Ik denk dat het niet zozeer de genen zijn, maar eerder de verhalen en de entourage die je vanaf de paplepel naar binnen hebt gegoten, die je bepalen.

Eigenlijk illustreerde zijn eigen levensverhaal dat al: zijn passie voor Rusland was geheel toevallig ontstaan, omdat een van de eerste boeken die hij las, pas op zijn veertiende, als kind had hij geen enkel boek gelezen, van Toergenjev was. Zijn ouders runden een hotel in Zandvoort en hij had twee fragmenten met hotels, uit Ik Vertrek en de keuzefilm The grand Budapest hotel, van Wes Anderson, de keuzefilm. Hij had, viel mij op,  ook iets met twee-mannen-maatjes-zijn: fragmenten van Theo van Gogh met Boudewijn Buch in de duinen, bij zee en Maarten van het Hart en Maarten Biesheuvel en hijzelf niet in beeld, maar wel ook bijna aanwezig geweest met zijn journalistieke maatje Olaf Koens in de korenvelden  bij de ramp van de MH17 in Oekraïne in 2014. Misschien allemaal te herleiden tot zijn oom Theo die met een zangmaatje Kleine kokette Katinka  op het Eurovisiesongfestival in 1962 zingt. 

Ik kende geen kaasschaaf en zoiets simpels illustreert dat ik van jongs af aan een gevoel van gespletenheid kende: ik mocht geen Nederlandse zijn van mijn ouders.  maar moest het met  mijn intelligentie wel zo hoog en zo ver mogelijk schoppen in de Nederlandse samenleving. Maar ik had een oma , de  moeder van mijn vader, die ik altijd alleen maar al kokend in haar keuken en tuinierend mee heb gemaakt. Ze had groene vingers en had door alleen maar druivenpitjes in de grond te stoppen, wijnranken met druiventrossen in de bijkeuken gecreëerd.  De eerste ervaring van slenteren in een stad op zoek naar mooie dingen, was met haar, als kleuter. Ik mocht een handtasje uitzoeken en een winterjas. En dat zonder veel woorden, hand in hand.
Ze sprak nauwelijks Nederlands, maar deed later, verhuisd uit Voorburg, met  gebaren haar boodschappen in de dorpswinkel in Brabant. Ze waren heel goed bevriend met de overburen. Mijn opa vertaalde dan. Die opa had weer een kamer vol boeken en gaf ons stripboeken met verhalen uit de wereldliteratuur, van Illustrated Classics met een geel vignet in de linkerbovenhoek, een grote doos vol onder zijn bureau, en  deed fanatiek aan Esperanto ‘de wereldtaal waardoor iedereen elkaar kan begrijpen’ en hij had een volière. Hun doen en laten rund um Hause, die heb ik in feite gekopieerd, daar ben ik ‘de galeislaaf’ van.

zaterdag 18 augustus 2018

Aretha en Madonna

Wat een raar toeval. Vorige week raakte ik voor het eerst into Aretha Franklin. Hoe ik bij haar uit kwam, weet ik niet meer. Maar ik realiseerde me, dat ik weliswaar vaak op haar nummers geswingd heb, zoals Respect, Think, Say a little prayer, maar ik daar nooit een naam aan heb gekoppeld, dus ook geen elpee van haar heb aangeschaft. 

Ik weet wel hoe dat komt: ik maakte een onderscheid tussen dans en luistermuziek. Het eerste was er gewoon op de dansvloer en het tweede  daar ging ik bewust naar op zoek, Zo heb ik wel weer de elpee Tapestry, grijs gedraaid van Carole King, die ik op YouTube helemaal uit haar dak zag gaan wanneer Aretha You make me feel like a natural woman vertolkt. Ik lees nu in Trouw bij Wim Boevink dat dit nummer op die elpee oorspronkelijk voor Aretha geschreven was.

YouTube vind ik een geweldige tijdmachine, als het over artiesten gaat. Je ziet ze in hun meest  prille en groene versie tot in hun allerlaatste, meest recente Ik, en soms ga ik iemand in alle stadia van haar leven bekijken en beluisteren, vaak juist de liedjes waarmee ze bekend zijn geworden, en hoe in elke leeftijdsfase zo’n artiest het nummer blijft vertolken. Vaak al beverig, zoals Paul Simon, al zo lang een favoriet van me, toen nog als Simon & Garfunkel, al sinds ik zelf een jaar op de middelbare school zat, omdat de grote broer van een vriendinnetje fan was. Dan weet je weer dat je allemaal hetzelfde achterland wacht, je kunt héél broos worden... Maar zo niet Aretha als ze in een bontjas tot aan de grond Natural  Woman zingt en die bontjas halverwege uitgooit: een stralende, krachtige oude vrouw en er schoot nog door me heen: leeft ze nog? Nog geen halve week later kwam het antwoord.

Madonna is iemand aan wie ik altijd mijn eigen fysieke staat van dienst heb gemeten, omdat ze even oud is als ik. Was zij nou een rolmodel voor vrouwen, heeft ze een lans gebroken dat je als vrouw jezelf elke keer opnieuw kan uitvinden, heeft ze meegeholpen aan de homo-emancipatie en taboes rondom de heiligheid van religie en godsdienst doorbroken? Of is ze ook gewoonweg een commercieel dier, dat haar gebrek aan zangcapaciteiten verhulde met spraakmakende acts? Ik zelf heb nooit kunnen kiezen tussen beide opties, ik ervoer beide, weleens.  Trouw had deze week een onverdeeld positief artikel over haar, maar een lezer heeft dit vandaag doorbroken: Madonna een vrije vrouw? Kom nou. 
De kracht van de stem en de naakte vertolkingen van Aretha Franklin staan als een huis en zijn onomstotelijk wat ze zijn. Geen verhullingen met acts en toestanden om haar heen. Is dat dan het uiteindelijke criterium, zoals ook Adèle met haar mega stem en liedjes dicht op de eigen huid niks meer nodig heeft, dan zichzelf? Maar een performer als Madonna liet me dus al vanaf het begin van haar carrière nadenken over de posities van vrouwen, homo’s en godsdienst in een breder maatschappelijk verband. Misschien zijn zangeres zijn en performer zijn in de popcultuur, gewoonweg twee helemaal verschillende takken van sport.

donderdag 16 augustus 2018

Kinderen, Siemen Dijkstra, Merkstenen

‘Ben jij bang voor het donker?’ hoor ik een kind vragen. Stilte. ‘Je hoeft niet bang voor het donker te zijn hoor, kom maar.’ En nog geen minuut later hoor ik een ander kind één zinnetje zingen, in herhaling: ‘Het leven is een avontuur’. Ik zag niks, want het speelde zich achter me af in de donkere bogen van het Romeinse fort in de speeltuin. Ik glimlachte breed. Ach, wat mooi, zo zou je willen dat zo’n interactie heel vaak gebezigd werd, zowel onder kinderen als volwassenen.

Ik droomde vannacht dat H. kon logeren en heel lekker te eten kreeg bij de zus van Dag Hammerskjöld. Het was het einde van een droom vol avonturen, dat zich in Denemarken afspeelde. Hoe ik dat wist, weet ik niet. Denemarken is voor Nederlanders vaak alleen maar een land om doorheen te reizen naar Zweden, zo ook voor mij ooit. Maar van meerdere kanten heb ik gehoord dat Denemarken zelf erg de moeite waard is. Een land vol design en kunstschilderessen. 

Ik heb zelf een kleurhoutsnede van Siemen Dijkstra, gemaakt aan de noordkust van Denemarken, bij Helnaes, voor hem een bezield landschap, waar hij geïnspireerd wordt door de genius loci, de geest van de plek. Taking the steps to see heet de kleurhoutsnede, en je daalt met zijn oog af naar het water, in een lentesfeer. De kleurhoutsnede is rond, zijn favoriete vorm vertelde hij me ooit in zijn atelier in Drenthe, maar veel bewerkelijker dan rechthoekige dingen, en de grootste uitdaging was, om het lentelicht te vangen aan de oever.

Dus vanochtend keek ik weer eens naar zijn werk in Eigen Druk, en zocht Dag Hammersköld op in mijn boekenkast. Al heel lang aanwezig, in mijn studietijd werd hij door de vakgroep spiritualiteit als een mysticus gemarkeerd. Zijn dagboek Merkstenen, allemaal losse fragmenten, is een klassieker. Hij was secretaris-generaal van de Verenigde Naties en is met een vliegtuig verongelukt.

Maar Hammersköld is een Zweed en geen Deen! Dat verklaar ik door de serie The Bridge, deel vier die de afgelopen drie Zaterdagen op de tv was. Heel spannend en ook het verhaal dat eronder al vier delen loopt, van inspecteur Saga, met een traumatische jeugd en een godsdienst-fanatieke moeder vol fantasieën,  waardoor Saga een bonk rationaliteit is en ze geen raad weet met wat voor soort emotie dan ook, houdt je vast, hoe het verder met haar zal gaan. Anyway: de serie drijft op de intense samenwerking tussen de Denen en de Zweden, gesymboliseerd in die brug, die de twee landen verbindt.

Ik sloeg Merkstenen willekeurig open en las: ‘De wind blaast waar hij wil - zo is het met ieder die uit geest geboren is. En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet overmeesterd. 
Als wind-. In de wind, door de wind. Door de wind - ook als zeil, zo licht en sterk dat het, hoeveel het ook te verduren krijgt, alle kracht van de wind opvangt zonder zijn vaart te stuiten. Als licht-. In licht, van licht doorstraald, in licht veranderd. Zoals de lens die, wanneer hij het licht bundelt tot nieuwe kracht, in het licht verdwijnt’.

Ach kom het maar zo zijn, voor een ieder. Dit zo doen, ieder op eigen wijze. Siemen Dijkstra doet het: lens worden met zijn kunstenaarsoog. Die kinderen in de speeltuin doen het, door elkaar door het donker te leiden. Zoals de wind. Dan wordt het leven vanzelf een avontuur.

dinsdag 14 augustus 2018

Geen kleine miezerige god

Heel vreemd, nog nooit gebeurd in alle opzichten. Ik werd vanochtend wakker en de woorden voor een blogje rolden binnen. Maar ik moest tegen de tijd intikken, vanuit bed, nog opstaan, koffie drinken, brood smeren om op tijd een bus te halen. Het lukte allemaal wonderwel. Ik had het blogje al gepubliceerd, maar nog niet nagelezen. Dat deed ik in de bus en corrigeerde nog enkele type- en spelfouten en dacht het opnieuw te publiceren.

Zie zo. Ik was best tevreden. En nu kijk ik in mijn blog en is dat hele blogje verdwenen, op de eerste alinea na. Hoe kan dat? Ik zou het nog eens kunnen gaan herkauwen, maar vind dat toch ook een beetje vergeefs. Dus nu meld ik hier die eerste alinea, het begon zó:

‘Gisteren wel een speciale leesdag gehad, omdat ik onder mijn afdakje zat met milde regen en ondertussen ook luisterde naar bluegrass muziek, die ik ter plekke gedownload had. Dominique de hoofdpersoon in De kleine miezerige God  van Esther Gerritsen ontdekt op zolder een doos met elpees van haar overleden vader en raakt helemaal into  Bill Monroe en de Stanley Brothers. Het speciale van deze muziek is dat het ongegeneerd en heel vrolijk over God zingt in de meest dramatische momenten van het leven.’

Ik mijmerde toen verder, over wat geloven zou kunnen zijn: niet een sprong in het diepe, maar spreken over God beschouwen als een ritueel handelen: we voltrekken daarmee dat we boven onszelf kunnen uitstijgen en plaatsen elkaar daarmee in een groter verband.  Wat je over God zegt, dat zeg je over jezelf. Dus God is streng als je dat zelf bent en straft als jij dat zelf doet, en is dus een oneindige bron van liefde waaraan je je kan overgeven, als je zelf je voelhoorns open zet naar die liefde.

Esther Gerritsen vertelt zelf in Adieu God over haar verlangen naar overgave, dat ze een hele periode luisterde naar radio Maria, en op de Frankfurter Buchmesse een kerk zocht om naar binnen te kunnen gaan en ineens grapjes over het geloof niet meer kon velen. Maar thuisgekomen heeft ze toch haar radiozenders veranderd, het was niet goed wat ze deed, het had iets ongezonds. Ze noemde zichzelf nu niet gelovig, maar wat zou de werkelijkheid toch ook banaal en plat zijn als er niks zou zijn, als het gemak waarmee zij zich in een gelovige kan verplaatsen, en dat deed ze, al schrijvend aan haar nieuwste boek De trooster, als dat allemaal alleen maar haar verbeelding en fantasie zou zijn.

Ik eindigde dat blogje met woorden van Paul Celan, die al 35 jaar mijn motto is: Wirklichkeit ist nicht, Wirklichkeit soll gesucht und gewonnen sein. Want net als Marleen Stikker in Zomergasten ben ik ten diepste een agnost, want dat houdt je nieuwsgierig, er is zoveel wat we niet weten. Dat maakt je ook tot een mogelijkheidsmens: je blijft kijken naar de mogelijkheden die nooit uitgeput raken en niet naar wat zogezegd voldongen feiten zijn.

Wie zegt dat het waar is, vraagt Marleen zich af, dat de mens allereerst aan zichzelf denkt in het paradigma van the survival of the fittest, waaruit het verdienmodel is ontstaan dat nu onder het internet ligt? Misschien zijn we in feite juist altruïstisch, zoals bomen dat blijken te zijn, onder de grond. ‘Het internet is stuk’ en zij gaat de komende 25 jaar besteden om het weer heel te maken. Herstellen, ontwerpen, je verbeelding en de kunsten laten spreken: er is geen kleine miezerige God, behalve als we zelf zo zijn. 

zaterdag 11 augustus 2018

R.F. Langley, magisch

Magisch. Vandaag op Clara’s feestdag was het een mooie tijdsbesteding om in mijn tuin me te gaan verdiepen in de Complete Poems van R.F. Langley. Zo zijn de tijden veranderd: ooit reisde ik ervoor terug om in het klooster de vieringen mee te maken, nu zou ik er dus zonder moeite naar toe kunnen, maar ik kan het niet meer... Clara hechtte aan haar tuintje, dus dan maar mijn eigen tuin vullen met gedichten waar stilte en natuur een grote rol spelen.

Tenminste, zo had ik het begrepen uit een voordracht in een boekhandel in Washington, te zien op YouTube van Helen Macdonald.  Wat een leuke eigenzinnige vrouw, die in een periode van haar leven het liefst een havik was geworden en geen mens wilde zien. Ze beschrijft dat allemaal in haar boek H is for Hawk, waar ze de grootste en wildste onder de haviken gaat temmen, de goshhawk. Een prachtig boek waarin je heel goed kunt meevoelen hoe het is om met een volkomen ander wezen dan je zelf in een kamer te zitten, de spanning die dat geeft en wat het vraagt om elkaar naderbij te komen en hopelijk iets van een vertrouwensband op te bouwen. 

Je weet dat pas als je de havik voor het eerst los laat vliegen: zal deze terugkomen op jouw handschoen? De onderstroom van het boek is het loslaten van haar eigen vader, die haar heeft ingewijd in het temmen van haviken, ze waren maatjes, die plotseling is overleden en de terugkeer uit het land der rouwenden naar de levende werkelijkheid. Je realiseren dat je geen havik bent en ook  nooit zal worden, dat was de omslag, vertelde ze. Ze las passages voor, wat een muzikale taal ook, ik kreeg zin om het boek te herlezen. En toen las ze ook een stukje uit een gedicht van R.F. Langley voor en ik was meteen verkocht, dezelfde muzikaliteit en oog voor een klein insect bij een spoorbaan en hoe onoverkomelijk wezenlijk deze observatie wordt.

Dus ik stelde me vandaag voor in gedachten veel op het Engelse platteland te zijn, tussen dieren, groen en stromende beekjes. Even het brein in een andere context brengen, want ik kan er niks aan doen, ik moet steeds aan Venetië denken. Ik was niet van plan om dit jaar te gaan, maar heb ondertussen toch al naar een FlixBus-retour gekeken: niet met het vliegtuig maar over land, langzaam Venetië naderen, lijkt me wel een leuke ervaring, en ik hoef er ook geen weken achter elkaar te zijn... Maar ja, ik kan toch ook wel een jaartje overslaan? Enfin, even maar niet meer aan denken, met de gedichtenbundel op schoot en een Engels woordenboek in de aanslag, om minutieus te gaan lezen.

En toen las ik gedichten en die brachten me ook in Venetië! Nee toch, de eerste keer dacht ik dat mijn verbeelding een loopje met mij nam, dingen invulde die er niet zo staan in woorden. Maar het bleek wél zo te zijn: minstens drie gedichten gaan over locaties in Venetië. En ik was er weer, ook in alle gelaagdheid, zoals Langley dit weet op te roepen: hoe een vrouwtje in het zwart in Il Redentore die naar voren schuifelt je katapulteert naar... tijdloosheid...dat je van alle tijden bent in de schoonheid van die kerk en het water dat buiten stroomt. Exact zo heb ik dat ervaren toen er een oude Kapucijn rondscharrelde en in de bank voor me een rozenkrans begon te bidden.

Magisch. Wel passend bij deze dag van het feest van Clara van Assisi. In je geest gaan allerlei dingen door en leven voort, ook al ben je er fysiek niet bij aanwezig. Nou nog afwachten of dit ook voor Venetië gaat gelden dit jaar, of dat ik desondanks toch ineens mijn koffer en tent pak om er binnen 24 uur in het echt te zijn.

vrijdag 10 augustus 2018

Toerist in eigen stad

Wat is mijn zicht op ‘de werkelijkheid’ toch volkomen beperkt. Op abstract theoretisch niveau weet ik dit ook wel en het is wellicht zelfs een stokpaardje van me dat ik berijd, als ik iemand heel zelfverzekerd en vanzelfsprekend iets hoor verkondigen of aannemen, dat volstrekt relatief is. Maar vandaag werd ik er heel concreet op gewezen.

Ik was nog nooit om elf uur in de ochtend mijn eigen stad ingelopen op een doordeweekse dag en in vakantietijd. Ik maakte een volkomen andere stad mee. Allemaal toeristen, zou ik zeggen en pensionado’s. Alle terrassen vol met koffiedrinkende en ontbijtende mensen. Niemand leek haast te hebben of druk op mobieltjes te kijken, er hing een flaneersfeer. Ik had het al gezien, pas geleden toen ik van de rivier kwam: er stonden zes tourincar-bussen onder de Waalbrug en die kunnen tezamen heel wat terrassen vullen.

Het is amusant om mee te maken. Zelf was ik de afgelopen vijf jaar in Venetië om deze tijd. Behalve het jaar dat ik van de Documenta in Kassel naar huis ging om  het Clara-feest van morgen in het klooster mee te maken en ik enkele dagen later naar Venetië ging. Beelden en herinneringen van Venetië komen deze week heel levendig binnen. Ik zou me er wel even naar toe willen knippen, zoals bij de TiTa Tovenaar. Er zijn daar bankjes op pleintjes en kruispunten van weggetjes waar in de namiddag tot in de avond altijd oudere mensen zitten of mensen met hun hondjes. Ik ga er altijd graag bij zitten. Ze praten met elkaar en kijken naar de toeristenstroom die voor hun neus voorbij wandelt tot na een uur of negen in de avond, richting het station helemaal aan het begin van de Canal Grande. Ik kan me nu beter in hun verplaatsen. Wat ze zien is een tijdelijk fenomeen en daarom ook vermakelijk. In september is de stroom wellicht  al uitgedund en dan neemt die vast gestaag af en in de herfst zitten ze er misschien zelf maar heel kort in dikke vesten en jassen. En in de winter is het wie weet helemaal leeg, overal.

Ik ken Venetië ook alleen in extreme drukte en heb in de loop der jaren wel steeds  meer die alledaagse werkelijkheid, de inwoners leren zien. In de kleinere supermarkten verscholen in de randen van Venetië en in de kleinere steegjes. Op de vismarkt bij de Rialto-brug zie je sjiekere Venetianen, mannen en vrouwen, vis kopen. zoals Donna Leon het haar personages laat doen. Er worden ook heel grote porties verkocht aan koks van restaurantjes , schatte ik zo in. In mijn stad zag ik een keer een Chinees hetzelfde doen en dacht meteen: van welk Chinees restaurant ben je?

Maar weet ik veel, misschien is het dat zelfde zeer beperkte zicht op ‘de werkelijkheid’ ... Ik zie nu mijn eigen stad in zomervakantietijd en alhoewel ik door het jaar al weleens toerist speelde in eigen stad door zomaar lang ergens op een bankje te gaan zitten, nu pas zie ik dat ik dan toch de stad in gewone doen zie op bijvoorbeeld een zaterdagmiddag. Maar vandaag was andere koek. Ik was bewoner tussen de toeristen in plaats van toerist tussen de bewoners, zoals in Venetië. 

Wanneer ik nu met toeristen-oog kijk naar mijn eigen stad en ik mensen zie met de intentie om alleen maar te willen genieten en rond te kijken, moet ik eerlijk zeggen dat ik mijn stad maar bleekjes vind en heel erge heimwee krijg naar de schoonheid en de uitzonderlijkheid, de magie van het licht, het water, de geluiden en de kleuren van Venetië.

donderdag 9 augustus 2018

Jongetje in de speeltuin

Er liep een jongetje met mij mee in de speeltuin. Ik had hem verteld dat ik alles wat niet uit de natuur kwam aan het oprapen was. Hij nam mijn woorden heel serieus op, ik zag ze in hem zinken en iets bij hem oplichten: O, ja, dat is een goed idee, o ja, dat moet ook gebeuren. Dus hij begon mij te helpen. Tussendoor klom hij in speeltoestellen, wel steeds in mijn zicht en soms kwam hij met een miniem klein stukje plastic, een driehoekje van een snoepverpakking..

Bij een grote wip, waar je ook op kunt staan had hij een nieuw spel bedacht dat hij me wilde laten zien. Exact in het midden ervan gaan staan en dan met je voeten het gewicht van de ene kant naar de andere kant brengen, zó dat op het uiteinde deze net niet de banden op de grond raakten. Ik heb dat vroeger ook zo gespeeld...

Ik was zand aan het wegvegen van het pad bij het grote Romeinse fort. Weer de vraag waarom ik dat deed. Ik zei hem dat anders het hele pad verdwijnen zou en dat ik dus ook alleen maar veegde, tot dáár zo, wees ik, want dat er nou een maal ook zand op het bijna witte pad zou blijven, dat was normaal met al die spelende kinderen. Kijk, zo snel gebeurd dat, een meisje huppelde dwars over het pad heen. ‘Nee, tot hier moet je het doen’, zei hij en ging een halve meter verder staan. ‘Nou vooruit maar, jij krijgt je zin’.

Hij had een mooi wit steentje gevonden met een beetje roze erdoor heen. ‘Dat is misschien een vuursteentje’ zei ik, 'als je er nog zo eentje vindt en je ketst ze tegen elkaar dan ruikt dat heel lekker.' Hij zoeken, maar hij vond er geen. ‘Ze kunnen ook veél groter zijn dan wat je nu hebt, die daar, dat is er misschien één. Hij raapte het op en begon te ketsen. Maar hij rook niks. Toen werd hij ineens heel kwaad, stoom uit de oren, hij liep rood aan en zei: Dit is geen vuursteen, dit is gewoon een mooie steen! En toen begon hij ineens zand op het al schoon geveegde pad te gooien. ‘Dit vind ik niet leuk’ zei ik. 'Ik heb je net laten zien hoeveel moeite het kost om al dat zand weg te vegen, hier is de bezem, kun je het opruimen’. ‘Dat is helemaal niet veel moeite!’ zei hij en hij haalde het zand met zijn handen weg. En toen was hij ineens verdwenen.

Ik ging voort, een nieuw klusje. Ik harkte het afgevallen dorre blad in de kruiwagen, op sommige plekken leek het wel herfst, en raapte de  twijgen op met groen eikenblad en lichtgroene jonge eikeltjes van de storm van gisterennacht. Onderwijl aan dat jongetje denkend. Had ik hem een iets te grote uitdaging gegeven, met dat vuursteentje? Had ik hem uit zijn eigen belevingswereld gehaald door dit andere idee over dat steentje? Kon hij teleurstelling of dreigend tekortschieten niet goed aan en zó, dat hij dan agressie voelde richting degene die hem dat had aangedaan?

Ik bedacht me dat ik dit ondertussen toch al vele malen in mijn leven heb meegemaakt in zowel vriendschappen als relaties. Ik doorbreek ten lange leste mijn patroon van de andere steeds maar volgen en kom op voor mijn eigen beleving en blijf daar bij.  De ander schrikt, voelt zich aangevallen en bedreigd, kan mijn beleving niet tot zich nemen en relativeren als zijnde van mij en...verdwijnt. Het is niet anders, ik kan een ander niet dwingen om bij me te blijven, empathie hoort wederzijds te zijn en is anders niet duurzaam gebleken.

Ineens was het jongetje er weer vanuit de hoogte in een boomstammen-klimrek. Wat doe je nou, nog hetzelfde als vanochtend? Ik liet hem zien dat ik met de hark strepen aan het trekken was in het zand : wil je het ook even proberen? Nee, dat hoefde niet. En dat ik dus blad in de kruiwagen gooide en ja, ook nog steeds in het emmertje afval verzamelde, maar heel veel was het niet, het was niet zo druk in de speeltuin, dus het emmertje zou niet vol worden, want ik was bijna klaar met werken. 

Hij vond onder de boomstammen twee snippertjes, gooi maar in de emmer, zei ik.
- Hoe moet dat nou, als jij zometeen weg bent?
- Nou, zie je al die afvalbakken, die rode en gele en blauwe, daar kun je alles in doen. Dat zou wel mooi zijn, als jij dat dan doet, dan is mijn collega  morgen  helemaal verrast  dat er zo weinig rotzooi ligt en dan zal ik hem zeggen dat jij dat gedaan hebt.
- Hoe heet jouw collega? 
- Marco
- O, dat is Engels voor mijn naam, zo heet ik ook, ik heet Michiel.
- Nou, dat is helemaal mooi, dan zal ik Marco vertellen dat Michiel de speeltuin zo mooi heeft gehouden.
Dat vond Michiel wel een leuk idee. Hij keek nog eens rond. ‘Hier zijn helemaal geen gele afvalbakken’, zei hij. Ik gaf hem gelijk, die stonden meer aan de bovenkant, aan de andere kant, hier waren ze blauw en rood. O, nee, daar staat er eentje, kijk maar, achter die struiken. O, ja! zei hij en ik wenste hem veel succes met het opruimen.


dinsdag 7 augustus 2018

Summertime

Wat is dit fantastisch. Het is de warmste en zwoelste zomeravond die ik ooit thuis heb meegemaakt. Toen ik zo-even uiteindelijk de rivier in de laatste avondkleuren, traag stromend, kleine kolkjes en cirkelingen, verliet om half tien, lagen er nog mensen in bikini en zwembroek. Nu zit ik onder mijn klamboe en heb Summertime van Ella Fitzgarald erbij gezocht. En toen ik dan toch bezig was andere oude liedjes van Ella en Louis Amstrong. Tenderly, April in Paris, Cheek to cheek, Moonlight in Vermont...

Dit wordt een kort blogje. Ik smelt weg, mijn woorden verdampen. Dream a little dream of me, What a wonderful world.

zaterdag 4 augustus 2018

We shall overcome. Dagpauwoogvlinder

Afgelopen week ook nog de moeder van M. begraven. Haar zoon speelde als intermezzo op de piano een aaneenschakeling van liedjes die voor haar veel betekend hadden. Ik zag de hele familie huilen. Dat doet muziek. M. begon haar In Memoriam in woorden, dat het eigenlijk misschien al geweest was, een in memoriam , maar dan in muziek. Een van de liederen was: We shall overcome.

Toch ook een beetje toevallig, hoorde ik 's avonds Jackson Browne, een van de liedjeszangers die mij door de puberteit heeft geloodst met zijn poëtische songteksten, vertellen bij zijn openingsspeech voor Joan Baez, die in de hall of Fame van Rock and Roll artiesten, is opgenomen, dat de eerste elpee die hij kocht het tweede album van Joan Baez was en dat het lied We shall overcome hem van de sokkel blies en hij toen wist dat hij liedjes zou gaan schrijven. Dus ik luisterde, eerst haar jonge, kristalheldere, prille stem en daarna dat ze het zong op 76-jarige leeftijd, We shall overcome... o, deep in me heart, I do believe...

Dit was de derde begrafenis in nog geen kwartaal, van een ouder van vrienden en ook  elke keer denk ik dan aan de begrafenis van Moeder, al is dat anderhalf jaar geleden. Het lijkt bij het rouwen te horen, dat er een moment komt, dat je ineens de eenzaamheid van die ouder ziet. Je deed wel van alles, je zorgde enzo, maar je bleef die dochter, had je niet aandachtiger kunnen luisteren, meer kunnen zeggen en doen?

Maar zo was het niet: de ander was de ouder en jij de dochter, ook in beslag genomen door je eigen leven en met wederzijdse ingesleten ouder-kind patronen en gevoelens. Ik ervaarde de afgelopen tijden ineens hoezeer mijn moeder gevormd was door die ene ervaring: ze kwam als jong meisje onbezorgd terug uit hun weekendhuis in de bergen van Surabaya en toen waren de straten van Surabaya vol lijken en bloed en onthoofde lichamen. Ik zag haar gezicht voor me, toen ze me dit vertelde. En dan sticht  je zelf een gezin en hoop je bij je kinderen voorgoed je thuis te vinden, ze zijn jouw vlees en bloed, maar ze moeten ook zichzelf kunnen worden en dat levert dan levenslange worstelingen op...

Ach, wat verdrietig ook. Je kunt als kind niet de eenzaamheid van je eigen ouder oplossen. Sowieso kan wellicht niemand dat in de bodem voor een ander oplossen: juist bij de dood en na de dood wordt duidelijk, dat de ander alleen gestorven is, niemand kon meenemen, je wordt wel uit een menselijk lichaam geboren, maar je kruipt bij niemand terug.

Ik voelde zonet even een kwetsbare ziel, de hoop van Moeder die telkens niet werd ingelost, ze voelde ineens heel dichtbij, met haar hele persoonlijkheid. En toen kwam er iets zwarts naar beneden dwarrelen. Het streek neer op het terras, een meter van mij vandaan. Zij opende haar vleugels.Het was een dagpauwoogvlinder. Zoals die er ook was in mijn raam op de dag van haar begrafenis, midden in de winter,  eind december. We shall overcome... Some day.

woensdag 1 augustus 2018

Benjamin Clementine, GONE

Vandaag na de speeltuin bij de rivier geluisterd naar  Benjamin Clementine, ontdekt door Zomergast Romana Vreede. Ik vond het  boeiend van het begin tot het einde: echt Zomergastenavond. Twee vrouwen, gewaagd aan elkaar, beide met een soort van intense energie, maar tegelijk levend in zulke verschillende werelden. Quiver a little zingt Clementine als laatste, and  burst to laughter. Het lied leek gezongen aan haar autistische zoon Charlie en aan haar zelf: want gaandeweg de avond bleek wat een uitdaging het ook is om te leven met Charlie, die niet praat, maar soms fysiek zo krachtig is dat Romana blauwe  plekken krijgt...

Het lied wat me nu erg aanspreekt van Clementine, ook bij hem zo’n intensiteit, die stem en zijn pianospel, alsof hij gedachteloos en zonder censuur zingt wat hem raakt, zingend pratend: Gone zingt hij, over al die herinneringen, all will fall eventualy into nothingness, all will be gone... What about relationships we donot understand?... We are all students of life...

Gone: verdwenen... tijd die voorgoed weg is en nooit meer in dezelfde gedaante terugkeert...dat dacht ik vandaag , bezig in de speeltuin, na een kort gesprekje met een vrouw, die het Goffertbad uit onze jeugd in herinnering bracht: 'Weet je nog dat je dan gewoon je kleren in het kleedhokje achterliet, dat kon toen gewoon...’

Niks hoefde op slot, alles open... Dat was toen ik kind was. En toen ik student was en alleen op vakantie was in Zuid Wales en een fiets leende, kreeg ik geen slot mee, dat hoefde niet en inderdaad, bovenaan de clif met een wandelpad naar onder, naar de zee, daar stonden meerdere fietsen zonder slot. Dat kon toen in Nederland al niet meer. En weer later, bleek W. in Nieuw Zeeland haar Backpacker gewoon open te laten, please make yourself at home... ik dacht toen ook al, dat dit in Nederland niet meer zou kunnen.

Er zit een wezenlijk andere beleving achter: een kleedhokje voor een dag tot je bezit maken door er je kleren achter te laten of alles wegruimen achter slot en grendel: alleen wat je ooit gekocht hebt is van jou en dat hoor je te beschermen. Want de openbare ruimte is van iedereen of eerder: van niemand. Je mag geen thuis meer maken, iedereen kan die ruimte inpikken en de spullen die onbeheerd zijn, ben je dan kwijt, die zijn als het ware gevonden... Dat de openbare ruimte van iedereen is en veilig is voor iedereen, dat is toch wel een groot verlies, dat deze ervaring er niet meer is. Kinderen van nu hebben dat nooit meegemaakt, die veilige wereld. 

‘Toch vond ik het ook een beetje eng, in die kleedhokjes’, zei ik tegen die vrouw in de speeltuin, ‘ik weet niet waarom’. 'Door die deurtjes die overal klapten’, antwoordde ze meteen. En ja, ik stond weer in zo’n kleedhokje en ik hoorde ze weer, en dat was het, overal om je heen gingen de kleedhokdeurtjes open en  dicht. Jouw kleedhokje was jouw beschermd thuis, het geluid van al die deurtjes gaf iets van onveiligheid.

Grappig om exact dezelfde jeugdherinnering te hebben met een vrouw die mij aanvankelijk aansprak met: 'Kun jij ervoor zorgen dat dat kutlawaai, sorry dat ik het zeg, ophoudt?!’ Het geluid van een bladblazer. Ik zei dat ik het ook een hoop herrie vond en dat is iets wat je niet wilt, in de speeltuin in het bos. Dus ook in het heden beleefden we eigenlijk hetzelfde...geluid dat stoort. En daaronder hadden we ook dezelfde ervaring :van een tijd die voorgoed  is verdwenen.