Ik zit hier in Burgers Bush, lekker tropisch zonder jas aan. Veel verschillende vogels kwetteren door elkaar, de waterval ruist, net vloog er een vleermuis voorbij, in het water onder me zwemmen traag grote vissen, het ruikt hier groen en naar aarde. Het is geopend in 1988 en toen ik hier voor het eerst was, vond ik het een teleurstelling. Gewoon een grote kas, kaal met tropische planten achter het glas. Mijn ouders hadden ons toen al meegenomen naar hun geboorteland, dus de echte tropen had ik al meegemaakt.
We gingen vroeger met het gezin regelmatig naar de Lommerbergen, een van de eerste huisjesparken van Central Parks, met een subtropisch zwemparadijs. Heerlijk en vooral Moeder was er dol op. Zwemmen was in haar jeugd haar lust en haar leven, ze deed mee aan zwemwedstrijden en was ook ooit kampioen geworden. Allemaal in dat verre Indonesië, de warme tropen met warme regen... iets van heimwee daarnaar is altijd gebleven. Al was daar ook het verhaal hoe ze een plaatje met besneeuwde bergen bij haar bed had geplakt en hoe ze zich probeerde voor te stellen wat sneeuw was en 'de seizoenen'. Hoe dat kon, dat alles elk jaar vier keer veranderde.
Ik kan nog haar eerste kou voelen in Nederland, een winterjas moeten dragen. Vroeger als ik in Utrecht was, haar eerste woonplek, werd ik altijd plaatsvervangend heel melancholisch. Dan zag ik haar fietsen in de gure wind, grijs weer, met een wollen sjaal en das om, verlangend om weer eens knoflook te ruiken en witte rijst te eten. Ze was toen in de kost en at de saaie aardappelen met doorgekookte groente en een saai stukje vlees, alleen maar dat als hele maaltijd, zonder kleine bijgerechten, zoals zo gewoon is in de Indonesische keuken.
Vanochtend las ik in de krant dat Hoog Catharijne opnieuw wordt geopend. Ik herinner me het enthousiasme van mijn ouders, het popelen om er heen te gaan en het zich heel erg verheugen om daar met zijn allen te gaan kijken hoe het zou zijn. Allemaal winkels overdekt, lekker warm, net als in Indonesië, je hoefde geen jas aan en niet uitkijken voor verkeer, lekker flaneren, winkel in winkel uit. We gingen regelmatig naar Hoog Catharijne, het was een daguitstapje, waar het hele gezin kleren ging kopen als de kinderbijslag binnen was.
Lang heeft Hoog Catharijne die sfeer voor me gehouden: het was als het ware clandestien, even terug naar de tropen, de kindertijd van mijn ouders. Ook gingen we naar Presikhaaf, dat was dichterbij, bij Arnhem. En daarna in de toko in de buurt een hapje eten. Lyrisch waren mijn ouders over de gezellige rommel in zo'n winkel. En Eindhoven kreeg ook een overdekt winkelparadijs en dat combineerden we dan met een bezoek aan Opa en Oma in Eersel. Oma kookte heerlijk, had groene vingers: in de bijkeuken met glas overdekt, stopte ze druivenpitjes in de aarde en daar hingen dan de druiventrosjes, op weg binnen door naar de volière van opa. En vanuit de buitenkooi kwam je dan in hun tuin met heel hoge rozenstruiken van oma en helemaal achter in de tuin de grote rabarber struiken, waar je als kind onder kon gaan zitten.
Ach, dit zijn dierbare kinderherineringen... Nu vind ik Hoog Catharijne niks meer aan, al die winkels die tetteren en schreeuwen: Koop! Koop! Koop! Maar de groenheid van Burgers Bush, zo zitten bij het water met al die vogelgeluiden: dat heeft dezelfde bekoring als in mijn jeugd, of nu mijn eigen oerwoudachtertuin als ik de mussen volg die luid kwetterend van het dak in de bamboe vliegen, in de struiken op en neer hippen en zo tam zijn dat ze me soms met hun spitse snaveltjes en priem oogjes aankijken: is het leven niet oké, vragen ze, ja toch? En ik zeg: Ja.