In het Kroller Müller museum nog een toetje van mijn trip naar Domburg. Daar hangt Jan Toorop. Zijn pointillistisch schilderij had ik al eerder aandachtig bekeken en ik snapte de ruimte daarin niet: tegelijk zo’n uitgestrekt duinlandschap en in de verte ook de zee. Nu weet ik dat het exact zo is; in de duinen zijn er telkens uitzichtjes op zee. De stijl waarmee hij bekend is geworden, met een soort van mengeling van Indonesische wayang en batik, daarvan zie ik nu dat deze zich geheel in het landschap rondom Domburg afspeelt: de grillige kronkelharen bij de figuren zijn de kronkelbomen van het bos aldaar en opnieuw aan de horizon, zee.
Mondriaan heeft het zeeuwse licht proberen te vangen in een echt impressionistisch schilderijtje.
Ik liep in het zaaltje meteen naar het zwart-witte schilderij en associeerde het aan de zee bij Domburg en het ritme van een wandeling, tussen de zwarte paaltjes door en dan weer verder, op naar de volgende zwarte streep. De beschrijving noemt óók de zee, maar vermoedt dat het bij de pier van Scheveningen is, met de horizon aldaar. Het is nooit te bewijzen, maar mijn associatie lijkt mij meer plausibel.
Ik liep voor de tweede keer over de tentoonstelling ‘Eerst Komt de Liefde voor de Kunst’ en nu kwam deze pas écht binnen; misschien gaven de woorden van Lawrence Weiner, New Yorker, gemaakt van taal en vinyl uit 1970 mij daarvoor het duwtje. Precies zó is het: alles kan kunst worden, als er eerst de liefde voor de kunst is. Eén kunstwerk brengt meerdere werelden bij elkaar. Zoals de wandelstokken van Ger van Elk omwikkelt met fotootjes van auto’s op de autobaan die over het langzame en het snelle leven gaan.
Eén geprojecteerde dia wordt een lichtsculptuur, twee helften van ganzeneieren geplakt in een potloodtekening vol grafiet vertelt over vogelvlucht en bestendigheid, donker en licht, de val door de zwaartekracht. Drie cirkels gemaakt van modder, de River Avon Mud Cirkels van Richard Long, blijken al sinds 1984 op deze muur aanwezig te zijn, maar zijn meestal afgeschermd omdat het een tentoonstellingsruimte is.
Ik liet voor de tweede keer iets achter, een project conform de tentoonstelling: een archief van deze periode door bezoekers gemaakt. Alles kan kunst worden, nietwaar?, de handeling van het zichtbaar willen maken in een witte kubus kan genoeg zijn. Alles wat achtergelaten wordt, zal gearchiveerd worden.
En dan is daar altijd ook Van Gogh en altijd is er wel iets dat me dan raakt. Nu was het de zaaier die hij in een paar verfstreken neerzet in dat gele korenveld waarin hij bijna onzichtbaar wordt, met die zware muur die het wilde bewegende graan afschermt van het landschap daarbuiten. Een jaar voor zijn zelfdoding… een ego dat bijna verzuipt, opgenomen in al die waanzinnige kleuren…
Het toetje waren de mannelijke herten met hun geweien, ik had ze in de winter niet verwacht, terwijl die natuurlijk gewoon naar eten op zoek blijven gaan en het gras wellicht door de relatieve warmte in Februari weer is aangegroeid.