Ik typte ‘muziekkiosk’ in en daar kwam ik alle synoniemen tegen. ‘Muziektent’ is er eentje van en daar was dan het woord dat ik zocht: Muziekpaviljoen. Op Wikipedia is te lezen dat het verschijnsel in Europa sinds de 18e eeuw een opmars maakte en waarschijnlijk geïnspireerd zijn door de Chinese paviljoens. Dit triggerde een stroom van herinneringen uit de maand dat ik in Beijing was, dat was in 2006, twee jaar voor de Olympische spelen, maar de voorbereidingen waren in volle gang. O.a. door de oude Hutongs te slopen, de volkswijken vol kronkelige straatjes en openbare wc’s. Ik had er een fiets gehuurd, was er onzichtbaar door mijn Chinese uiterlijk, een verrukking was dat, eigenlijk voor het eerst geen enkele extra blik op mij. Ik drong al fietsend dus diep in de hutongs door: op kleine overdekte marktplaatsjes, langs vogelkooitjes makers, mensen die op de stoep mahjong speelden, plantjes water gaven die in oude blikken gekoesterd werden. Toen ik een paar weken later nog een keer wilde kijken als afscheid, was de hele wijk wég, gruis en puin... waar waren al deze mensen nu gebleven?
De avond eindigde ik vaak in een van de parken en tegen sluitingstijd liepen er wachters naast elkaar in een rij die zo het hele park schoonveegden. Wat zo apart was, is dat laatste uur van de schemering er altijd iets van muziek te horen was. Soms waren dat Chinese snaarinstrumenten of zang of combinaties daarvan, ik zag niks en dacht dat het water van de grote vijvers het geluid zo ver liet dragen. Maar nu realiseer ik mij dat deze mensen waarschijnlijk in een van de vele paviljoens zaten die er overal waren: de ronde vorm van deze paviljoens zorgen voor een hele goede akoestiek, lees ik.
Zo’n muziek-kiosk/tent/koepel/kapel/paviljoen, allemaal synoniemen, is dus een plek van samenkomst, een klankkast, letterlijk en figuurlijk. Fijn overdekt ook, bij een regenbuitje. In de ochtend was het er ook altijd druk, er werd met grote penselen met water gekalligrafeerd, aan tai-chi gedaan en in de avond werden er bomen geknuffeld, je ziet mensen achterwaarts lopen, om de tijd als het ware stil te zetten en te hernemen, en er werd een muziekboxje ingezet en dan was er ineens een ball-room dansles omheen. Ik had een keer vlak van te voren een kleine tempelbel met een stokje bij een muziekwinkel gekocht. Als je tegen de rand met het stokje gaat veroorzaakt dat een zoemende klank, meditatief, zoals bij een klankschaal. Ik was wel benieuwd hoe ver het geluid droeg en ging ermee op een heuveltje staan in het park. En toen zag ik voorbijgangers al in de verte opmerkzaam worden en kijken waar het geluid vandaan kwam. Een aparte ervaring.
Na sluiting van het park fietste ik, al in het donker en de allengs weinig wordende straatverlichting naar mijn hutongwijk, waarvan het dus de vraag is of deze er nu nog is, en dan ging ik naar een klein restaurantje een paar hoeken van mijn slaapplek vandaan. Dan kon ik bij het eten een Chinees biertje erbij nemen omdat ik niet meer alert hoefde te zijn over de juiste weg terug vinden. Zij bleven open zolang er klandizie was en helemaal op het einde, al tegen middernacht kwam er vaker een groepje heel modern geklede, rijke Chinese jongeren; nog een hapje eten voor of na het uitgaan, schatte ik in. Op het einde kwam ik erachter, dat de familie die het tentje runde, van opa die groente sneed, tot oma en moeder in het keukentje en dochters in de bediening en nog zo wat jong grut eromheen, zij allen sliepen in dat kleine restaurantje, door alle tafels aan een te schuiven; een deel sliep bovenop de tafelbladen, een deel op de grond.
O! Het leven in zoveel variaties. Dat nu overal stilstaat, in deze Coronatijd. Dat het weer mag komen... mee en onderdeel zijn van alle muziek die het leven maakt. Neil Diamond noemt dat in een liedje: A Beautiful Noise.