Om de film in Lourdes zelf te kunnen maken, is ze een jaar lang vier keer op pelgrimage geweest: dat had ze er dus voor over en je moet er wel wát mee hebben om je 4 keer te onderwerpen aan zo'n reisje. Pas daarna kreeg ze toestemming. Dat het in Lourdes zelf is, vind ik er aangenaam aan. Ik ben er zelf een paar jaar geleden, bijna drie weken onafgebroken geweest. Zij zelf zegt over de plek dat ze het fascinerend vind dat mensen in alle ernst claimen dat er wonderen worden voltrokken en dat ze met zo'n irrationeel gegeven tegelijk heel systematisch omgaan.
Je ziet het ook in de film: wie een wonder claimt, die moet langs een dokterskantoor en hele lijsten invullen van criteria, en eentje daarvan is, dat als na een jaar de ziekte terug keert, er geen sprake is van een wonder. Tenminste, dat fluisteren twee fijn-gristelijke vrouwen in hun afgunst en benepenheid, als Christine, een MS -patiënte uit hun pelgrimsgroep, die niet meer kan lopen en die gevoerd moet worden omdat haar handen en armen in elkaar gefrommeld zijn, ineens weer lopen kan.
Deze Christine is een jonge vrouw, die vooral mee gegaan is, omdat ze anders nooit meer ergens komt, maar Rome was leuker, want daar was meer cultuur, zo meldt ze, her en der. Het zijn de weinige, spaarzame woorden die ze bezigt; je ziet haar verder vooral kijken, ondergaan en uiteindelijk wankelend opstaan. Op het einde van de film zakt ze weer in elkaar; staat weer op, zegt dat het goed met haar gaat, maar gaat toch uiteindelijk weer zitten in de naar haar toegerolde rolstoel. Een open einde.
De film ademt een heel vreemde sfeer. Ook iets engs: In de groepsfeer, waar een uitgestreken zuster die de leidster is, zelf in elkaar zakt en een pruik blijkt op te hebben en zelf kaal, dus ziek is. In de witte lakens als scherm, bij de baden waar met een soort verstardheid een ieder in een laken gehuld word, met een blauw capeje om gestrikt, waarna er mondjesmaat een beker Lourdes-water over ze heen gegoten wordt: angst voor het lichaam en het lichamelijke rilt een beetje door je heen.
Ikzelf heb in de tijd dat ik er was de hele tijd gedronken en gekookt op Lourdes-water. Mijn camping lag iets buiten het terrein, tegen de flank van de Pyreneeën aan. Ik vond Lourdes een prachtige plek, waar in een grootse theatrale setting, de zachte en warme krachten gegenereerd worden rondom water en vuur: de galerij met grote kaarsen waar onafgebroken vuur flakkert, de dagelijkse lichtprocessie, waar de hele meute met een kaarsjeslantaarn een omgang maakt.
Dan zie je gezichten vol verwachting, overal zingende groepjes, een plek waar ruim baan voor de zieken gemaakt wordt, veel zachtheid en tederheid in het rondrijden en 'zeulen' met de soms heel ernstig ge handicapten: een groot waterhoofd op een bed, zonder armen en benen, zulke dingen. Dat zie je allemaal niet in de film.
Van de ene kant is er scherp en zorgvuldig gekeken naar het hele apparaat van het bedevaartswezen en ook wel het wrede van de gedachte, waarom de ene wel verhoord zou worden en een ander niet: de wreedheid die voor elke doordenker, in het christelijk geloof zelf zit: waarom laat een God die alles zou kunnen zoveel ellende toe?
Van de andere kant krijg ik de neiging om de plek Lourdes zelf te gaan verdedigen. Weet je wat: er zou een film gemaakt moeten worden van iemand, die daar gewoon gaat kamperen, die elke dag een stukje van het terrein verkent, die diep in de nacht in de stilte bij de grot gaat zitten of in de kapel waar in een stralend gouden monstrans, het Lichaam van Christus in stilte aanbeden wordt. Die langs de rivier de Guave struint, in het meer boven Lourdes gaat zwemmen en weer afdaalt onder het klokkengelui van de kerk in het dal.
Die rommelt en struint in de vele winkeltjes eromheen en zich mee laat slepen in het gezang van de vele Ave Maria's, mee in de stroom van al die mensen...E n die denkt: Wat je ook gelooft aan deze plek, hier geven mensen tezamen vorm aan verdriet en hoop tegelijkertijd. Hier wordt beleeft dat een ieder een lichtje is, in een zee van andere lichtjes, gedragen door Licht.