Zonet zag ik voor het eerst, hier, een eekhoorntje scharrelen tussen de struiken. Ik twijfelde of ik ‘eekhoorn’ zou opschrijven want ik vond haar zó groot! Het was een helemaal klassieke, zoals je het voorstelt: roodachtig met een flinke zwierige luchtige pluimstaart, qua volume even veel ruimte innemend als haar lijfje. Precies zoals op de prent van Mance Post, op de voorkant van het boek van Toon Tellegen; Misschien wisten zij alles. 313 verhalen over de eekhoorn en andere dieren, zie ik, nu ik het donkerroze boek erbij pak. Tellegen zegt ook 'eekhoorn', maar ik heb altijd 'eekhoorntje' gezegd, het verkleinwoord.
Even dacht ik: dat komt omdat het een klein dier is, maar dat is onzin, ik zeg wel gewoon ‘muis’ en ‘mier’ en ‘konijn’ en ‘hamster’, enzo. Welbeschouwd kan ik geen enkel ander dier opnoemen dat ik verders met een verkleinwoord aanduid. Toch intrigerend, hoe kan dat, binnen welke andersoortige categorie valt het eekhoorntje dan, in mijn brein? Ik zag ze ook in het wild bij de caravan in Schaarbergen, maar die waren in mijn herinnering kleiner dan wie ik nu zag, komt het daardoor? In natuurparken in Amerika waren ze zó tam dat ze op de picknicktafels vlak voor je neus voorbij sprongen. De Amerikaanse squirrel is ook een stuk kleiner en niet roodharig. Die in Schaarbergen waren ook bruinig. Misschien daarom. Enfin.
Daarvoor was het eerste wat ik deze ochtend deed, nog voordat ik koffie ging zetten, iets van een boom schilderen met een wit kloddertje verf, op de gewaterverfde tekening die ik gisteren vroeg in de avond opgehangen had, resultaat van een middagje crea-bea. Het geheel kleurt ook bruin en dat is van de aarde hier uit het bos. Het is een soort spiegeling van het andere wat er al hangt, met aarde uit mijn tuin in de nieuwbouwwijk.
Ik wist helemaal niet wat voor afbeelding ik wilde maken. Alleen maar dat ik met ‘rood’ wilde beginnen. Nu is het toch vaag iets van een landschap geworden, waar ‘rood’ explosief bijna in het midden knalt en alles openbreekt, als een wond en een roos tegelijkertijd... Daarnaast aan de horizon een kleine witte boom op een heuvel, zo blijkt. Ik hing het al op, maar wist dat het nog niet helemaal af was en vanochtend zag ik meteen wat er nog in hoorde.
Het crea-bea ontstond omdat ik in een luisterboek verzeild raakte: Een huis in Engeland van Maarten Asscher, door hemzelf ingesproken. Dat levert wel een meerwaarde op, het gaat over zijn bezoeken tijdens zijn vakanties als jongetje aan zijn grootouders in het heerlijke huis, dat hij kamer per kamer doorloopt, inclusief de bloeiende tuin, tijdens zijn nachtelijke wandelingen in zijn hoofd om zo om te gaan met slapeloosheid. In het gemoedelijke gekibbel van zijn grootouders over de juiste Engelse uitspraak van woorden is het letterlijk evocatief als je ze nu door de schrijver zelf hoort uitspreken.
‘Engeland’ heeft nu iets troostends voor mij door het boek van Bill Bryson De weg naar little dribbling, dat ik hier heel langzaam gelezen heb. Ook het terugkeren naar dat huis in Engeland is voor Asscher troostend en kalmerend tijdens doorwaakte nachten. Hij weet prachtig via voorwerpen of details een scala aan werelden en gevoelsnuances op te roepen. Zo gaat er een stukje over de handen van zijn oma, hoe bedrijvig die waren, wat deze allemaal aangeraakt en gemaakt hebben.
Toch zit er vanaf het begin ook een cliffhanger in dit bewegelijke boek, dat van dat huis in Engeland ook bijvoorbeeld gaat naar één of ander gadget dat hij rondom Parijs vindt in een pop-up Japans winkeltje, tegen slapeloosheid. Het zou rustgevende vlekken op het plafond projecteren, maar als hij dat wil gaan uitproberen in een hotelkamer in het buitenland, om zijn partner er niet lastig mee te vallen, dan krijg hij het ding niet door de douane. En dat thema van ‘de grens over, bevrijding vinden’, zit ook in de geschiedenis van zijn familie: Joods, velen hebben de oorlog niet overleefd, maar zijn grootouders wél, alhoewel ze al in Westerbork waren, hoe kan dat?
Langzaam wordt in het boek het plot uiteengelegd. Er was een list, waar een oudtante, christelijk, wel glashard heeft kunnen liegen, dat er een Arische voorvader was, waardoor zijn grootouders niet volledig Joods waren en zo alsnog weer uit Westerbork, het doorgangskamp naar de vernietigingskampen, konden vertrekken. Maar er is nog iets: in dat hele huis in Engeland is elk spoor van een tweede Wereldoorlog afwezig. Wilden zijn grootouders deze donkere bladzijden definitief uit hun leven verbannen? Er is een stenen beeld van een meisje op een bankje dat wat triestig voor zich uit kijkt onder een boom in de tuin... Op het einde van het boek komt Maarten achter iets wat wel een waarheid moet zijn: zijn grootvader was niet bereid om twee nichtjes van hem die de oorlog hadden overleefd op te vangen, zij zijn via pleeggezinnen grootgebracht, niet in dat heerlijke huis uit Maartens jeugd...
Hij strijdt daarna: moet hij zijn grootouders hierom veroordelen? Wat kan hij nou weten van hun beweegredenen, wie zegt dat hij niet hetzelfde had gedaan?... Uiteindelijk zorgt hij ervoor, samen met zijn broer, dat er een bankje ter ere van zijn grootouders komt in Kew Gardens, waar hij met beiden afzonderlijk veel in heeft doorgebracht en dat leverde twee verschillende tuinen op: die van zijn grootvader technisch en descriptief, die van zijn grootmoeder romantisch vol geuren en kleuren.
Dit boek beluisteren, tezamen met onderwijl wat kleuren en met een vinger aarde en eierschalen op het papier wrijven, gedachteloos, het was een mooie parallelle combinatie. Een kleine oefening in bewegelijkheid, bedenk ik nu, wat ook een thema van het boek was. En troost vinden in de dingen... Zo’n eekhoorntje past daar ook wel bij: kwikzilverachtig van het ene in het andere huppen: leven is beweging.