
O, rijkdom van het onvoltooide! die regel is van J.H. Leopold, maar hoe gaat de rest van het gedicht? Leopold blijkt de literatuurgeschiedenis in te zijn gegaan als dichter van het onvoltooide: hij heeft meer onaffe gedichten dan voltooide achtergelaten en in zijn Verzen (1977) zijn ook veel fragmenten gepubliceerd en veel gedichten met blanco spaties: woorden die hij nog niet gevonden had, maar zo koesterde, een plek gaf als het ware, tussen de andere woorden.
O rijkdom van het onvoltooide:
De mogelijkheden der gedachte
de strikte dwang der werkelijkheid.
Zo zijn de regels tot ons gekomen en Kees Fens vermoedt in een vergeeld krantenartikel dat ik erbij had gevouwen, van 13 januari 1986, dat dit de beginregels zijn van een lang, onvoltooid, nog te schrijven gedicht. Al bladerende bleef mijn aandacht hangen bij de volgende beginregels van een gedicht:
Mijn hart neemt velerlei gestalten aan:
een kloostercel den monnik toebedeeld,
een marmertempel met een afgodsbeeld,
steppen en weiland, waar gazellen gaan,
een schaakspelbord, zwartbont en recht en schuin...
Mooi, die verwijzing naar begrensheid en ruimte, waar je stil zit en met snelheid rent over de vlakten, waar je knielt en bidt en strategisch nadenkt, alles altijd in beweging, onvoltooid.