De tekst legt een weg af van het schemergebied tussen nacht en dag, naar de rijke spiegelde ruimte in jezelf dat ergens vandaan als een bron in jezelf borrelt. Een ruimte die helemaal licht kan worden, zodat je vleugels krijgt, je zó kan opstijgen naar een wereld zonder beperkingen, de vrijheid van de geest. Vervolgens vertelt het dat je dat toch ook weer niet helemaal zelf doet: iets of iemand nadert, geeft je een gezicht en laat je proeven...
Vleugels
Blijf op een nacht op tot de dageraad,
zoals de maan soms doet voor de zon.
Wees een volle emmer, opgehaald
uit het duister van een bron en vervolgens
in het licht getild.
Iets opent onze vleugels,
iets doet verveling en pijn verdwijnen.
Iemand vult de beker voor ons en
wij proeven alleen heiligheid.