Het 'Erbarme Dich' blijft maar om me heen hangen. Gisteren heb ik het donker laten worden in mijn kamer, met een paar kaarsjes aan, onder de klanken van de hertaalde Mattheuspassie van Jan Rot. Die hertaalt Erbarme Dich aldus:
Maria huilt...
Mijn God, laat al mijn tranen branden.
Maria huilt...
Mijn God bestaat u wel?
Of zijn mijn tranen zinloos?
oog om oog, oog in oog
Troost, omarm, en help omhoog uit die hel.
Bestaat u wel? Omarm me dan, mijn God!
Of zijn mijn tranen zinloos?
Ik weet niet wat ik hiervan vind. Zijn tranen zinloos, als God niet zou bestaan? Is de vraag aan God, om omarmd te worden, wellicht al een bewijs van zijn bestaan? Tranen vallen, geloof ik, niet onder het zinrijk, of onder zinloosheid. Ze zijn er en kunnen huilen houdt je ziel zacht en weemoedig.
Behalve als het jeremieer-tranen zijn, vol zelfmedelijden en zelfbeklag. Dan horen tranen bij het meest lelijke van de mens. In de vraag naar erbarmen, omarming zit misschien de balsem. Ik zal nooit vergeten dat ik heel lang geleden eens in mijn stoel huilde, dat mijn poes heel voorzichtig op mijn schoot kwam liggen en zich tegen mijn borst vleide. En toen, zachtjes snorrend, strekte ze haar pootje uit, de nageltjes helemaal naar binnen, een donszacht pootje dus, en ze veegde daarmee een traan weg van mijn wang.
Hoe kan dat? Een gek toeval? Dieren weten immers niet wat verdriet is, zegt men, want dieren kunnen niet huilen. Vanochtend hoorde ik het Erbarme dich in de uitvoering van Aafje Heynis uit 1963, te Naarden. Tijdloos, je kunt je niet voorstellen dat dit een opname is van 62 jaar geleden. Verdriet is tijdloos. Muziek is tijdloos. Een poes, wier gebaar aanvoelt als een klein geschenkje uit het universum wordt tijdloos. Als ik haar van mijn schoot had weggeduwd, was haar gebaar zinloos geworden. Die ene stem en die viool: communicerende vaten, dat is Erbarme Dich, met wie of wat dan ook: in verbinding blijven.