donderdag 24 september 2015

IJsvissen

Wat maakt kunst tot kunst en een kunstenaar tot een kunstenaar? Wat de gek ervoor geeft? Ja, ook. Maar mij lijkt het zelfbesef van de kunstenaar doorslaggevend Die moet ergens van zichzelf vinden en weten dat wat zij doet kunst is, en niet iets anders: Hobby of  Zomaar wat aanklooien. Een kunstenaar heeft iets van een missie en zo is het kunstenaarschap ook een vorm van roeping.

Zo is elke dag op een koperen kist gaan staan, ergens op straat en daar iets voordragen: Kunst. Het doorwrocht worstelen op je atelier met verf en doek, ook. Het verzamelen van kindertekeningen op hun schooltafels en dat uitstallen, ook. Of elke dag een zelfgemaakt klein zweefvliegtuigje oplaten. Of op een stoel gaan zitten in een museum in stilte met steeds een andere willekeurige bezoeker. Of het beitelen van beelden, van foam dingen maken, de huisraad van  je moeder, met je moeder uitstallen. Enzovoort.

Bij filmpjes is soms de scheiding tussen een documentaire en kunst vloeiend. Ik zag in Venetie een filmpje van een kunstenaar,Jordan Bennet, die terug was gegaan naar zijn dorp in Canada, waar het bijna de helft van het jaar vol sneeuw en ijs is. Hij ging er doen, wat hij als jongetje zo vaak gedaan had: vissen op het ijs met zijn vader. Maar nu filmde hij het hele proces: het samen bouwen in de schuur van  een klein hutje met een kachel daarin, die ze met een gemotoriseerde slee op het immense meer schoven. Dat ze erin gingen zitten, het ronde gat in het ijs zaagden en daar twee hengels in lieten neerdalen.

Dat er visjes werden gevangen, vader en zoon  tegen elkaar aan, kacheltje aan, de hele nacht. Dat de vangst naar huis werd genomen en zijn moeder de visjes schoonmaakte, ze in het meel liet rollen en op haar speciale wijze klaarmaakte. Dan zitten ze aan tafel, de visjes worden opgediend en de voice-over van de maker zegt dat er toch niks zo lekker is als zelf gevangen en zelf gebakken vis. Einde van de film.

Waar overstijgt zo'n film nou de anekdote? Ik denk dat dit aan mij gebeurde, toen bleek dat in de ruimte erachter, het hutje stond, waar je net van gezien had hoe het in het verre koude Canada gemaakt was. Nu kon je er zelf in  gaan zitten op een emmer. Naast je die andere emmer. Zo klein, zo bij elkaar. Dan gaat het ineens over de band met andere mensen, over de wortels waaruit je zelf komt, over de concreetheid daarvan en hoe dat je bepaalt en hoezeer je daar ook afstand van kunt nemen, tegelijkertijd. Even later stapte ik in het warme Venetiaanse zonlicht.