Wat was dat magisch, om gisteren hier om 8.00 uur s’ochtends het bos in te lopen. Een lange wandeling door sneeuw, almaar sneeuw. Op een bankje in de zon twee voorbijgangers: ‘Nou, zo kom je de dag wel door!’ ‘ Ja geweldig!’ reageerde ik. Zij grinnikten. Verderop, weer aan de wandel over de besneeuwde hei: ‘Geniet ervan’, fluisterde een man die mij passeerde. ‘ Van hetzelfde’ zei ik zacht tegen hem terug.
Vos is nog langs gelopen in de nacht, zag ik in de sneeuwsporen en maakt dezelfde gang als ik haar vaak heb zien doen. In een bocht naar de overkant. Allang niet meer in levende lijve waar genomen. Ik zie ook het spoor van mijn fiets. De dag ervoor moést ik nog boodschappen doen, toen de sneeuw begon te vallen. Binnen een half uur was al het groen verdwenen. De sneeuw bleef vallen, dus ik haastte mij: een kwartier door de sneeuwvlokken naar de winkel. ‘Hé, daar komt een sneeuwman binnen!, zei een klant die vertrok, terwijl ik de laatste sneeuw op de deurmat van mijn jas klopte. ‘Is het toch nog Kerst geworden!’ zei zijn vermoedelijke vrouw, die ook de winkel uitliep.
En zó was het ochtendgloren dat aan mij trok. De adrenaline maakte het onmogelijk om weer in bed te kruipen. Ik dacht aan mijn tijd in Mahabalipuram, aan zee. Dan haastte ik mij ook, om de zon uit zee te zien oprijzen. Het was een korte nacht: er scheen een driekwart maan, die het bos in een blauwig licht zette. De stammen van de bomen staken wit naar boven.