Gisteren zag ik voor het eerst hier in het bos, twee heel grote donkere everzwijnen gevolgd door zeven lichtbruine jonkies en daarachter drie ‘jong-volwassenen’, zou ik zeggen. Het was rond half acht in de avond, ik kwam terug van een leuke Koningsdag in Warnsveld, en torste, bijna 3 km door het bos van bus naar boshuisje, een dikke gebonden bundel strips van een half jaar mee. En de laatste kilometer ook nog een grote witte kei onder mijn oksel. Dat ritselend geluid van het dunne papier van die stripblaadjes, uit 1976, nostalgie!
Zo bekeek ik in mijn stadshuis als eerste het typetjesboek Ons Kent Ons van Van Kooten en de Bie. Dat is ook nostalgie, na het overlijden van Wim De Bie. En tegelijk valt meteen op hoé actueel, nog steeds. Naast ‘Dirk’, die ik in het echt zo kende vanuit het wijkcentrum, was Memiem Holboog, ethica, een favoriet van mij. Waarschijnlijk omdat ik dit soort type mens óók kende, maar dan vanuit de theologische kringen. Hier zie je twee witte mannen, lang vóór de zeven vinkjes van Joris Luyendijk, dubben, of ze iets mogen zeggen over de besnijdenis, en de ethica wikt en weegt, maar de vrouw niet! Zó scherp de vinger aan de toenmalige en huidige maatschappelijke pols.
Vandaag is het weer regenachtig herfst, na die zonnige Koningsdag. Een goede tijd om naar de afscheidsviering van Huub Oosterhuis te kijken. Op het moment zelf was ik met bijna 1800 mensen verbonden via een livestream, die het echter niet deed. Uit twee verschillende bronnen, vernam ik dat ook veel kloosters op dat moment mee wilden kijken. Dan zie ik de tv’s in de twee huiskamers die ik ken, uit twee kloosters, al die ouderwetse stoelen in een kring eromheen geschaard, zoals men altijd gezamenlijk naar het achtuurjournaal keek. Daarna ging de tv meteen uit.
Voor niks dus, op die dag. Ik twijfelde of ik deze link nog wel wilde kijken. Het is toch iets heel anders, dan kijk je ook naar een ‘vertoning’, naar iets wat is geweest. Toch tevreden om wél gekeken te hebben. En mij realiseren, dat ook hij, Huub Oosterhuis, behoort bij mijn verleden en er liedjes van hem zullen blijven, die mij door de tijd heen dragen. Nu ontroerde ‘Delf Mijn Gezicht op’, dat ook gezongen werd. Omdat Moeder mij ooit toevertrouwde dat dit haar lievelingsliedje was. En ik zie hoe zeer dat wáár was: ‘Ik heb gezichten, meer dan twee’…En ik zie de onmogelijkheid die in deze vraag besloten is. Uiteindelijk kán een ander je niet mooi maken…de schoonheid zal ten diepste zelf, uit jezelf, door jezelf gedolven moeten worden. En misschien is dat in het christelijke taalspel dan ‘God’, die dat doet.
En dan is er dus nóg een gigant overleden; de derde witte man die al zo lang meegaat; Paul van Vliet. ‘Ik drink op de mensen, die bergen verzetten’, dat gedicht schreef ik ooit in de puberteit over in mijn ‘poëzie-boekje’. Om het grenzeloze optimisme, want ja, zó is het, wanneer het glas half vol is. Maar het glas is tegelijk ook half leeg…Wat zingt hij dit mooi, ook nog op oude leeftijd en wat is het toch ‘jammer’ dat de menselijke conditie zó is. Wéét hebben dat er zoveel is wat nog niet gezegd of gedaan is en tegelijk dat niét zomaar kunnen veranderen…
Héél roerend, in de afscheidsviering, was de getuigenis van zowel Trijntje als Tjeerd Oosterhuis, over de onvoorwaardelijke liefde van hun vader. Altijd vol aandacht en ondersteunend. Dat ze bij hun geboorte, hun vader cadeau kregen. Ze brachten het laatste lied dat hij geschreven heeft, van een melodie voorzien door Tjeerd, en nu dus gezongen door Trijntje. En dat het zo toepasselijk was, als laatste lied. Want het was de zevende dag in het Bijbelse scheppingsverhaal, dat God rustte, het werk was klaar.