Niet die country-line dus: dat was in de droom. En in die droom dansde ik ook niet mee: ik zat voorin de koorbanken en keek toe. En ik dacht plotsklaps: Ik moet weg, ik wil naar buiten, ik hoor hier niet te zijn. En ik ging en de zusters waren een beetje verbaasd, maar ook niet helemaal. Buiten bevond ik me in een mooi natuurgebied en wilde gaan wandelen. Maar ik kon de juiste schoenen niet vinden. Bovendien was het eerst mistig, maar de mist trok op. Ik vond mooie rode schoenen, dacht even: zijn die wel geschikt om op te wandelen?, maar ik ging toch.
Nu denk ik ineens aan het sprookje van de rode schoentjes, zoals die in de Efteling is gerealiseerd. Je kijkt op een dansvloer, er klinkt muziek en plotsklaps gaan de rode schoentjes die erop staan, dansen. Als kind vond ik dat zo'n wonder! Die schoentjes die uit zichzelf dansten, zonder dat je zag wie er in de schoenen stond. Dansende schoenen zonder eigenaar, maar die niks anders kunnen dan uit zichzelf gaan dansen.
Ik denk dat dit een corrigerende droom is op mijn klooster-tic gedachte (zie vorig blog). Het is niet aan mij om toe te geven aan een tic, door deze te voeden en dan maar hopen dat de tic ophoudt. Al zou ik een dag in de week in het klooster zijn, mijn positie is er dan eentje van zittend in de koorbanken aan de zijkant, terwijl de anderen dansen. Ik zal zelf mijn rode schoentjes moeten zoeken en gaan dansen waar ik dat kan: in de kapel van een klooster, op paden in de natuur, bij andere mensen, al schilderend, al stilzittend en zijnd: waar dan ook.
Oók in het klooster, bedenk ik nu. De droom heeft zich in een cirkel rondgedroomd, de dans zichzelf rondgedanst. De vraag is niet: Waar zijn mijn rode schoentjes? Ik bén de rode schoentjes.