dinsdag 17 augustus 2010

Kloosterheimwee

Gisterenavond vergadering bij de Clarissen, alwaar we voor het eerst drie en een half jaar meditatie geven evalueerden. Tevoren gingen we eigenlijk elk seizoen vanzelfsprekend dóór. Aanleiding was dat de bedoelde doelgroep, 'jongeren' tot 45 jaar, langzaam steeds ouder is geworden. En het koffie drinken erna steeds luidruchtiger.

Zuster B. tendeerde aanvankelijk misschien te willen stoppen om te zoeken naar wegen om die jongeren wel binnen te krijgen. Ikzelf ben daar helemaal niet voor. Jongeren, die er heus wel af toe een poosje zijn, die vinden hun wegen wel. De vaste groep mensen die er nu is, die kun je toch moeilijk op grond van hun leeftijd af serveren. Iemand had dat ook al kenbaar gemaakt: Je gaat me toch niet vertellen dat ik, omdat ik te oud ben, niet meer mag komen?!

Opvallend voor mij was, om voor het eerst te horen dat deze activiteit, meditatie geven, door de zusters gezien werd als een activiteit die ze in hun vrije tijd doen. Dat betekent dat er dus in hun leefwijze een beleving is van werktijd en vrije tijd. Ik had gedacht dat dit toch meer als een geheel ervaren werd. Maar het is wel, bedenk ik nu, een aloude gedachte, die in het kloosterleven geworteld zit: dat bidden een werk voor God is.

We kwamen er wel uit, hoor, en we gaan gewoon door, maar ik had wel net mijn bus gemist. Voor hen was het de tijd van de dagsluiting. Of bidt je mee?, vroeg zuster R. Maar ja, daarmee zou het weer een uur later worden, want als ik meedeed zou ik de eerstvolgende bus ook weer net missen. 'Nou, je komt er wel uit '?' en ze snelden naar boven.

Daar zat ik, in het donker, alle lichten waren al uit en ik hoorde hun hoge, ijle gezang boven in de kapel, een aanvang nemen. Iets van heimwee overviel me. Ik zou eigenlijk best wel, daar in het donker gewoon de gehele dagsluiting willen horen. Als ik zelf zuiver en hoog zou kunnen zingen, zou ik me ook vaker naar hun klooster begeven. Heimwee... het is ook iets van een thuis, waar ik toch uiteindelijk niet kan komen.

Nu liep ik door de donkere benedenverdieping, van achteren naar voren, langs de geopende deuren van hun huiskamer en realiseerde me: dit is hun huis. Ze nemen nu met zijn allen afscheid van de dag, ze vragen de zegen over de nacht en daarna gaan ze allemaal naar hun eigen kamer, niemand komt meer beneden. Ik voelde me zo'n ouderwetse huisvader, die als laatste controleert of de voordeur wel gesloten is. Ik liep naar buiten, liet hun welhaast engelengezang achter me en werd weer meegenomen door de geluiden van de straat.