zaterdag 30 augustus 2008

Geloven (2)

Er is een aardig boekje naar me toe gekomen. Het heet GOD, een collage (1994), samengesteld door Marjolijn Februari. Volgens mij heeft het jarenlang in de ramsj gelegen. Omdat dat in een periode was in mijn leven dat ik zelf niet zoveel met God had, of preciezer gezegd: ik me niet in een context bevond waar het/hij/zij er toe doet (God, zelf was er altijd al)... Daarom dus is dat boekje nooit echt binnen gekomen.

Nu wel, dus. Nou ja, vooral de opzet ervan, die zich tussen twee gedichten van Toon Tellegen afspeelt. Het boekje opent met:

Er zijn honderden goden - vriendelijke goden,
neerslachtige goden,
lichtzinnige goden, kleingeestige goden -
en er is één mens,
die met dichtgeknepen ogen,
zijn vingers in zijn oren,
zijn hoofd omlaag,
op het puntje van zijn stoel
halsstarrig gilt:
'Ik ben het licht! Ik ben de duisternis !

Vervolgens komt er een collage, zoals het boekje belooft, van werkelijk allerlei standpunten en uitspraken over God. Van Ja en Nee, van sceptisch tot bevlogen, you name it, baby it is there.

Deze keer is het boekje wel geland, omdat ik nu zag dat de derde bijdrage een verhaal over Franciscus is, uit de Fioretti (de 'bloempjes', de helft van de titel van mijn webblog). Het is het verhaal van de Echte Vreugde. Voor Franciscus een centraal verhaal omdat hij het als enige ook zelf vertelt in zijn geschriften. Het is ook een echt zen-verhaaltje, vind ik.

Nee, ik ga het hier niet vertellen. Het verhaaltje komt vanzelf naar je toe, als de tijd daarvoor rijp is. De weg ernaartoe stippel je (van) zelf uit.

Een andere opmerkelijk bijdrage is een gedicht van Imme Dros. Zij schrijft ook prachtige verhaaltjes voor peuters, geïllustreerd door haar man Harrie Geelen, waarvan 'Ik wil die!' mijn favoriet is. Over Ella die nieuwe schoentjes gaat kopen. In de context van dit blogje krijgt dat ook weer een nieuwe betekenis. Net zoals dit gedicht, dat M. Februari heeft opgenomen:

Praten

Ik zag je gister in de tram, alleen je was het niet.
Waarom was ik het niet?
Zag ik.
Ik heb anders wel in de tram gezeten, gister.
Dit was een heel andere tram, dit was lijn zestien.
Ik heb in lijn zestien gezeten!
Ja maar dit was veel later.
Hoe laat dan?
Eh wel half acht.
Ik heb in lijn zestien gezeten om half acht.
Je was het in elk geval niet, je had een heel andere jas aan.
Wat voor een andere jas had ik dan aan?
Rood.
Nou, ik had een rode jas aan, geleend van Poem.
Dus jij zat gister in lijn zestien met een rooie jas aan.
Ja om half acht!
Wat gek, dan heb ik je niet herkend!

Leuk, vind ik dit. De lichtvoetige toon: die kan ik wel missen onder veel Godsvruchtigen. Alsof het zwaar, serieus en ietwat sombergedragen zou moeten zijn. Ik wil daar niet aan.

Het boekje is bedoelt als altijd durende loop. Als je het uit hebt, moet je gewoon weer van vooraf aan beginnen, vindt M. Februari: 'Voor de afloop van dit boek moet de lezer weer bij het begin beginnen en lezen tot in de eeuwigheid.' Het gaat er dus vooral om, dat je wat dóet op 'dat gebied': het terrein van religie en geloven. Leuk ook, dat zo iemand als Marjolijn Februari daarmee komt, zelf een scherpzinnig denker, met studies filosofie, rechten en kunstgeschiedenis in haar bagage, terwijl ze het droogkomische tegelijkertijd nooit schuwt.

Dat alles zit ook mooi verweven in het eindgedicht:

Toen de mensen eenmaal groot waren en almachtig,
na lang wachten,
vonden zij God,
ergens verkleumd in het donker op de grond.
Zo zo God, zeiden zij, u hier...
Zij schudden hun hoofd.
Maar niet lang daarna strooiden zij brood,
zetten schoteltjes wijn voor hem neer
en zagen
hoe hij aarzelend
dichterbij kwam,
en heel voorzichtig, met één vinger, raakten zij hem aan.