In de NRC een artikel over Joden nu, in Israël. Hun hoop en vertrouwen uit zich door weer terug te keren naar de kiboetsen vlakbij de muur. Je ziet lachende, vriendelijke gezinnen; met poedeltje bij een hek staan, fijne gezondheidssandalen aan de voeten, de handen in de zakken, lekker ontspannen. Je ziet dat een militaire bewakingspost de sfeer heeft van een hippie huisje in pastelkleuren, op de muur een tekening van een pistool dat uit groen bestaat met een roos, mozaïek op de muur gemaakt, olijfbomen gepland. Allelujah, wij zijn de moedigen, de vredestichters, wij wonen en werken en planten… de steppe zal bloeien. Ondanks 7 Oktober, ondanks het terrorisme.
De foto’s vertellen het zó duidelijk: er is in deze beleving helemaal NIEMAND aan de andere kant van de muur. Geen mensen. Zo was het altijd al, voor 7 Oktober. Er was een vaag soort besef van gevaar en dreiging, maar niet echt iets om je zorgen over te maken. Want Israël zorgt goed voor zichzelf; militair alles op orde en hoe méér nederzettingen er gebouwd worden, deste meer zal Vrede toenemen.
En toen kwam 7 Oktober.
De muur werd even poreus, het anonieme slapende Monster aan de andere kant bleek te leven. Sindsdien doet Israël niks anders dan dit Monster definitief te verslaan.
Het is bijna aan het lukken. Gaza is voor 82% verwoest, een kale vlakte vol puin.
Niemand in Israël ziet het, maar de wereld weet het. Zoveel beter dan vóór 7 Oktober. Er wonen ménsen aan de andere kant van de muur, ze heten Palestijnen en ze zijn bruut van hun grond verdreven, met medewerking van dezelfde hele wereld, om de Joden een eigen staat te geven.
Hun werkelijkheid was er altijd al één van milde gevangenschap, maar nu is het een hel. Hier geen mogelijkheid om de doden en slachtoffers te herdenken met foto’s en een kaarsje, zoals in Israël en op elke andere plek waar mensen leven, want mensen kunnen helemaal niet meer leven in Gaza.
Nog éven, denkt Israël, nog even op het wereldpodium de schone schijn ophouden, de gegijzelden terug proberen te krijgen, en ondertussen verder gaan met uithongeren en bombarderen. Nog even en dan zijn we van het Monster verlost.
Ik lees Het Contraleven, het is van 1988, maar ook hier al krijg je een heel goede inkijk in de complexe Joodse identiteit. En hoe deze (en het zijn in totaal nog geen 16 miljoen mensen), zich moet manifesteren in ‘de rest van de wereld’. Het is kennelijk nooit vanzelfsprekend om Joods te zijn.
Ja, ik probeer hier, twee jaar na 7 Oktober, genuanceerd te zijn. Er zijn altijd en overal; in elk volk, familie’s, democratieën, kerken, het Westen en het Oosten en alles ertussenin en waarschijnlijk ook in mezelf ?, (al wil ik daar liever niet aan), wolven in schaapskleren.