woensdag 7 april 2010

Kalfje

Eerst was er een Paasvuur: hoge vlammen die loeiden en oranje vonkenregen telkens als er met de tractorriek weer grote takkenbossen van de afgeknotte wilgen op werden gegooid. Wat een idyllische omgeving. De eerste witte bloesemtakken gestoken tussen het gereedschap in de schuur, met de lange tafels met eten en drank.

Grote grijswitte Franse koeien die tussen de hooibalen staan, de frisse lente weilanden met aan de horizon de stuwwal, kleurige lichtjes boven de hooibalen om te zitten: je waant je er midden in Frankrijk. Het was de kalverentijd: vier lichtgele kalfjes lagen al in de kraamstal dromerig te slapen of zetten op hun wankel lange poten wat stapjes.

Die nacht zouden er wellicht weer twee koeien hun jong krijgen. Van de ene, oude werd bij het vuur gezegd, dat deze misschien een tweepersoonskoe zou baren. De krommige Duitse vertaling dat er een tweeling op komst zou kunnen zijn. We gingen kijken in de kraamstal. Boer G en boerin T, waren er al bij. Iets wat een geboortekrik heet, een ijzeren stellage om de koe tegen te kunnen houden, en zelf te kunnen trekken aan het kalf, was al in werking gezet, terwijl de achterpoten van het jonge kalf ook al vastgebonden waren.

Boer was aan het trekken en boerin gaf aanwijzingen. Er verschenen twee smalle poten uit de opening. Aaah... Maar ze verdwenen weer en koe gaf bijna geen persweeën. Boer trok en trok, met al zijn kracht, maar verder dan de knietjes kwam er niet naar buiten. Geschreeuw van boerin T. Gekreun van boer G. 'Moeten we niet helpen?', vroeg ik I. Maar I had dit al gevraagd aan T en die wilde dat niet.

Lawaai en spanning steeg, daar in die donkere schuur. Het lukte niet. De koe ging er ook nog eens bij liggen, wat het geheel bemoeilijkte. Toen sprong G over de hekken heen. G komt van de Oostenrijkse Alm en is dit de helft van haar leven gewend geweest. Ze begon ook mee te trekken, met al haar kracht, aan de houten stang aan de andere kant van het touw die vastzat aan het jonge kalf.

Je zag de buik van de moederkoe golven en uitstulpinggen maken; hier was een kalf in worsteling om door het geboortekanaal een weg te vinden. Ook I. en ik sprongen het hooi in. Met vier mensen, met alles wat je in je hebt, hebben we getrokken. En Ja!, daar kwam het kalf. Tot halverwege. Grote glanzend ogen, een natte neus.

Toen ging het héél snel. We gaven al onze krachten, maar moederkoe was doodmoe en gaf geen weeën meer. Het jonge kalf zat voor de ene helft binnen en voor de andere helft buiten. Muurvast. De ogen werden doffer, ze reageerde niet meer op het water dat in haar gezicht werd gegooid. Ze liet het leven. De opties veranderden in: moederkoe redden, ook het dode kalf moest er zo snel mogelijk uit. Dat lukte, uiteindelijk.

Wat een belevenis. Het beeld wat me het meest bij is gebleven, is helemaal in het begin: die twee smalle poten, die naar binnen glipten en dan weer tevoorschijn kwamen uit de smalle opening. Soms bewoog daar trillend, razendsnel iets slangachtigs bij. De tong van het kalf. Lebberend, likkend, smachtend naar het leven.

Het komt me voor dat wij ook zo zijn. Hoe klein de opening ook is naar het licht, hoe duister het ook rondom je is: iets in je Moet en Zal en Wil. De volgende ochtend bleek er spontaan een ander kalf geboren te zijn, zonder interventie van mensen, zonder vereende krachten. Zo is het leven ook.