zaterdag 26 juni 2010

Zomers goud

Gisteravond laat na mijn dienst nog een pilsje gedronken met R. de vrijwilliger en zijn vrouw C. In het rookhok, want ik rook met R. mee, die helemaal niet meer mag roken, maar hij heeft nog maar korte tijd van leven, hoeveel maakt dat dan nog uit? Ja, korte tijd van leven. Ik heb eerder 2 blogjes aan hem gewijd (Geen kasplantje en Weg is weg, in januari en febr.) en nu is het oordeel gevallen. Maximaal nog twee jaar.

Ik krijg er hartkloppingen van, als ik dit zo typ. Soms zie je hem heel veel pijn hebben en dat deelt hij ook wel, maar ik zie het ook beter dan zijn vrouw, want die weet helemaal niet dat de tijd aan het leven van R. een limiet heeft gesteld. Een paar dagen geleden ging het over de AOW en C. rekende uit dat R. dan nog 11 jaar te gaan heeft. R. knikte zwakjes. Ik voel de weemoed door hem heen gaan, terwijl C. lustig en vrolijk verder babbelde.

Ze hebben nu beide een scootmobiel en touren er door heel de stad en omgeving. 70 km kan de accu verbruiken. 'Hebben jullie al kersen gehaald?' vroeg ik. Sappige, grote rode kersen uit een boomgaard in de buurt van Bemmel. Nee, nog niet. 'Leuk, met de scootmobiel over de dijk' zei ik en dan af en toe stoppen en van het uitzicht genieten. 'Hé ja, dat kunnen we wel doen', zei R. 'Dan nemen we een picknickmand mee en gaan we uitgebreid wat eten', vulde C. aan.

Dit zijn gouden dagen voor ze, zomers goud: de zon, warmte, rijden op de scootmobiel. Maar C. weet niet hoeveel van goud. Zo ervaar je dat woorden zoveel kapot kunnen maken. Want wat is meer waar en echt: het licht en de luchtigheid die hen nu door de onwetendheid van C. in staat stelt samen al die leuke dingen te doen? Of het samen weet hebben dat de ene nog maar een beperkte tijd van leven heeft?

-Ik ben zo gek op dat wijf, dat weet ze maar half, zei R. toen we voordat ik naar Terschelling ging, ook weer samen een pilsje dronken na mijn dienst. Ze hadden ruzie met elkaar, wat zelden voorkwam en dan kon het goed zijn dat ze dagenlang niet met elkaar praten. Ik spoorde hem aan om het snel weer goed te maken, die avond nog, zonde van de tijd. Dat was hij wel met me eens, al weet hij niet dat ik weet heb van zijn tijdlimiet.

Al associeerend op picknickend op het platteland bij bossen en weilanden kwamen we met zijn drieën ineens te praten over Hoenderloo. Dat daar nog zo'n ouderwets dorppleintje is, met zo'n overdekt prieel, waar de muziek in kan spelen. Daar hadden ze weleens gepicknickt. En dan ijs halen erachter, heerlijk dik vanille roomijs, mensen kwamen ervoor van heide en ver.

'Ja, dat ken ik ook!' riep ik. Een heel oude herinnering sprong in mij op. Ijs, toen iets wat niet overal verkrijgbaar was, maar daar wel. "Uit een raam" zei R. Ja, uit een raam, van daaruit werd het overhandigd. Je had nog geen diepvrieskisten die overal stonden en je had maar één soort ijs. Nostalgie over wat vroeger eens was.

Nostalgie die me in de toekomst vast zal overvallen als ik terug denk aan R. en het rookhok, het pilsje, de sjekkies en sigaretten die ik er in zijn tempo meerook. Ik wil daar niet aan denken, zoals hij dat niet wilt over zijn naderende einde. Nooit is dit meer waar dan in zo'n situatie: wat je weet en niet weet van elkaar, het doet er werkelijk helemaal niks toe: het enige dat echt telt is het hier-en-nu.