donderdag 16 januari 2020

De tedere jaren. De mussenkolonie

Het was zo’n uurtje in mijn leven waarvan ik al doende dacht: dit ga ik nooit vergeten. Collega L. en ik waren midden in het bos aan het praten over de dingen des levens, ik zittend op de rand van de kruiwagen. We hebben allebei te hard gewerkt vorig jaar en nu dus alle tijd tot eind maart wanneer de speeltuin weer open gaat en ik met prepensioen ga. Ik had al een kruiwagen vol half vergane eikeltjes en takjes weggebracht, zag L. een pauze nemen, maar dacht toch maar nog even ijverig door te gaan.

Hij kwam naar mij toe. Hij vertelde met de alcohol gestopt te zijn, aanvankelijk bedacht voor twee weken, maar nu wilde hij toch doorgaan, het gamen ging veel beter en hij raakte weer geïnteresseerd over allerlei theorieën die gaan over het ontstaan, doel en betekenis van de wereld en de mensheid. Daar zitten wilde ideeën bij, zoals dat er in de kern van de aarde een beschaving leeft want we weten alleen tot 12 km diep hoe het er precies is. Of dat de wereld van complotten aan elkaar hangt omdat het van de gekke is dat iedereen er gevoed kan worden en er geneesmiddelen zijn die velen zouden kunnen redden, maar die niet voor niks voor iedereen beschikbaar zijn.

Ik zei dat elk mens theorieën maakt, verhalen en mythen, dat het lijkt alsof we niet anders kunnen en dat voor mij alleen maar geldt of een theorie of verhaal jou en anderen om je heen een beetje gelukkig maakt. Zolang als je je niet isoleert en de hele wereld als een vijand ziet, dan is het oké, toch? Hij is vader van drie kinderen en dat is toch anders als de zoon van iemand die ik ken, die zichzelf verwaarloosd en er met een slordige lange baard als een zwerver uitziet en veel tijd besteedt op internet, achter die complottheorieën aan. Ik had al eens over hem verteld, ‘ik denk dat ik die gozer wel mag!’ zei L. lachend.

‘Weet je wat het verschil tussen de hemel en de hel is?’ vroeg ik hem, ‘dit is nou zo’n verhaaltje waar ik wat aan heb. Er is een plek waar allemaal heerlijk eten is opgestapeld op lange tafels, je mag er alleen maar met bestek van eten, maar dat bestek is zó lang, dat je het voedsel niet naar je mond kunt brengen. Op de ene plek zitten mensen met hun vuisten geklemd om het bestek dat naar boven gericht is, woedend, huilend, knarsetandend en wanhopig om het vreselijke lot dat hen is toebedeeld. Op de andere plek snijden de mensen het voedsel en voeden elkaar, ze brengen hun lepel naar de mond van een ander... en dat is de hemel.’ L. vindt het een leuk verhaal en tipt mij een serie bij Netflix, The Good Place, waar mensen denken dat ze in de hemel zijn terecht gekomen, maar misschien is het toch de hel. Ik ben meteen gaan kijken en het is heel grappig.

De volgende dag, gisteren dus, kwamen ze: twee beheerders en vier man van een tuinbedrijf om de achtergevel vrij te maken van klimop en bruidssluier. Ik had me er al op ingesteld dat deze actie het einde van de mussenkolonie is. Tot mijn vreugde zag ik de mussen toch weer hun toevlucht nemen in de laatste pluk achtergebleven, nu dode, bruidssluier, hoog op de hoek van het huis, zodra de mannen weg waren. Vandaag ga ik door met het afsnijden van bamboestengels om die vervolgens te steken in de bruidssluier van de schutting, om een schuine verbinding te maken met die pluk bovenin en zodoende enigszins het enorme gat te dichten tussen beide, dat er nu is ontstaan.

Met technisch beheerder E. toch ook een grappig gesprek tussen de bedrijven door. Hij heeft lang geleden de klimop goedgekeurd omdat hij een klooster kende wier muren ook bedekt waren met klimop en verwijdering alleen maar schade gaf. Nu bleek dat hij er zelf met zes gezinnen gewoond had, met 13 kinderen die allemaal op de Vrije School zaten. Hij zelf was er uiteindelijk weggetrokken, al die kinderen zijn nu volwassen, maar die zien elkaar nog regelmatig, als eens soort van familie. Hij is gescheiden, maar zijn huidige vriendin heeft ook drie kinderen die nu op de Vrije School zitten en thuis heeft hij een soort van kapelletje met een steen die het licht vasthoudt tot diep in de avond.

Het zijn van die tedere momenten die er plotseling even kunnen zijn. Het past bij mijn allerlaatste graphic novel, fijn zo’n plaatjesboek dat naar nieuw papier ruikt, zo onbedorven: De Tedere Jaren van Jiro Taniguchi naar een roman van Hiromi Kawakami. Het gaat over een vrouw van bijna veertig die onverwachts in een restaurant haar oude leraar Japans, dertig jaar ouder, ontmoet. Ze raken met elkaar aan de praat, zien elkaar met een soort van regelmaat,  maar aanvankelijk altijd per toeval, ze maken geen afspraken. In fijne pentekeningen vertelt elk hoofdstuk over een ontmoeting en dus over de ontwikkeling van hun band en als bonus komen er allerlei smakelijke Japanse gerechten voorbij. Over de kracht van het toeval en wat mensen er van kunnen maken.