woensdag 10 februari 2016

eet-gedichten

Het is zo'n boekje om in het voorbijgaan, toen het Poeziëweek was en deze uitgestald lag in de bieb, vlug erbij mee te nemen: 100 Lekkere Gedichten, samengesteld door Ronny de Schuyter en Peter Theunynck. Vast twee heren, dacht ik na lezing. Omdat in veel uitgekozen gedichten de link aanwezig is tussen eten en lust en erotiek. De voorkant laat dat ook al zien: een vrouw die gretig wacht totdat er iets in haar mond gelepeld wordt.

Jammer dat er zo weinig gedichten over het eten en de gerechten zelf gaan, een ode aan eten, wat de betekenis van  eten en smaak kan zijn.  Dat lijkt me  ook een kwestie van keuze. Dat denk ik omdat er  een gedicht van Marjoleine de Vos in staat, dat Kooklust heet: Met gretige borsten staat begeerte aan het aanrecht, is de aanhefregel. Terwijl mij een gedicht bij staat waarin ze iets zegt in de trant van 'dit is geluk; visjes kopen op de markt.

Er is een gedicht Heimwee naar het kadetje van Robert Anker en daarin gebeurt het wel: dat de smaak en de geur van zo'n zacht kadetje het water in de mond loopt met daarbij het vage heimwee, ook naar de kindertijd. Ode aan de bosbestruiken van H.H. ter Balkt, bracht mij terug naar eindeloze, uitgestrekte  bosbesvelden in Zweden waar ik twee emmertjes vol plukte en naar een oud-Nederland. Want zó maak je het, vrees ik, niet meer mee, in de kleine lapjes bos die Nederland nog heeft.

Er staat een heel grappig gedicht in van Ingmar Heytze dat Erwtensoep heet. Over zijn moeder die je met geen stok op het ijs kreeg, maar in het schaatsseizoen wel enorme pannen erwtensoep uitdeelde vanaf de steiger van hun zomerhuisje. De soep genoot faam tot achter de dijken. Ze gaf het recept nooit weg, een keertje maar, voor iemand in Canada. Ze kregen toen een kaartje terug: we really enjoy your erwtensoep, we nemen elke dag een stukje bij de koffie.

Het gedicht brengt mij terug in Elburg, het huisje bij het Ijsselmeer waar we vroeger, toen ik klein was, heengingen in de zomer. Broertjes probeerden kikkervisjes te vangen in de zoete wateren eromheen en groeven labyrinthachtige gangen in het zand, die ze vol water lieten lopen. Ik als oudste zusje, mocht een beetje assisteren. We aten altijd knapperige geurige Lekkerbekjes bij de visboer op de oude markt bij de toren. Dat doet een goed gedicht: associatief worden je eigen herrinneringsvelden aangeraakt.

Ik citeer hier een gedicht van Albertina Soepboer, ze heeft haar naam in dezen ook mee! , waar ik het evenwicht tussen zinnelijkheid en de eetervaring wel goed in balans vind, en het eten niet de metafoor is geworden voor de andere zinnelijkheden. Zo mooi en scherp kunnen herinneringen zijn:

De laatste pizza

Toost maar rood op die halve vrijdagmorgen in de regen
en wie toen vergeten is onder de oleanders.

Ik dans met Nadie. Ze glimlacht.
Vandaag smelten onze benen.
Een beetje vals neurie ik door ons raam.

Zij snijdt de tonijn, tomaat en scherpe ui.
Ik zit achter de witte piano en speel voor de ander.
Zo helder kan niemand spreken.

Ze eet het hart van heimwee op
toost maar rood op die halve vrijdagmiddag in de regen.