zondag 6 juni 2021

Naar Apeldoorn. De achtste dag.

Wat een merkwaardige, merkwaardige ervaring. Vorig jaar maart wandelde ik door het groene tropische bos naar het drukke en kleurrijke  stadje Payangan op Bali. De levendige markt vol koopwaar, de scooters en auto’s op de grote weg en ik at er speenvarken, gezellig aan een tafeltje waar ze voor je neus een bordje eten klaarmaken. Dezelfde middag vertrok ik naar Nederland dat al twee dagen in lockdown was, ik zat  maandenlang in mijn eigen tuin, het eerste wat ik weer meemaakte aan meer mensen was aan de waterplas. Toen vond ik dit boshuisje en het meeste wat ik hier aan vreemde mensen meemaakte was in het museum Kröller-Müller.

Nu fietste ik naar Apeldoorn waar het van bosrijk steeds drukker en rommeliger  werd, grote stedelijke wegen om het station en toen bevond ik mij plotseling weer midden tussen de mensen. Ik doorkruiste de binnenstad met aan het uiteinde van de hoofdstraat een feeststraat voor jongeren  en pal daarachter een chique villa die nu een hotel-restaurant is. Wat een aparte mengeling van lelijke vijftiger-zestiger-zeventiger-jaren gebouwen, van oudsher chiquere land- of eerder stadhuizen die tot winkel zijn omgebouwd, nieuwbouw, moderne architectuur. Uitlopers van het verleden en de sfeer van paleis het Loo aan de ene zijde van de stad blijft voelbaar. Ook liepen er allerlei soorten mensen en meerdere nationaliteiten... O, ja Apeldoorn heeft een AZC met bijna permanente bewoning.

Ik had het gevoel alsof ik in een soort van westers parallel universum van Payangan liep. Alsof met een knip van de vinger, ik was overgestapt van die ene oosters stad in deze westerse stad. Hetzelfde soort van rommelige met groene natuur rondom. Die ervaring werd natuurlijk ook mogelijk gemaakt omdat ik in die meer dan een jaar ook werkelijk niks anders gezien heb en meegemaakt: dat puur weer onder de mensen zijn, er deel van uitmaken, rondkijken.

Ik genoot. Tussen de mensen lopen. Snuffelen en nieuwe boeken inkijken in de goed gesorteerde boekhandel Nawijn&Polak en over de markt flaneren ertegenover. Een Vietnamese loempia eten in een eenvoudige marktkraam met de loempia’s uit de grote koelbox in de frituur. ‘Lekker?’ vroeg de vrouw. Vorig jaar vroeg een vrouw me hetzelfde, over de speenvarken. ’Ja, lekker, zelfgemaakt?’ Ze knikte, lachend. En dat kon ik proeven: er zat fijngesneden bamboe en wortel in. In mijn stad is de Vietnamese loempiakraam al geëvolueerd naar een grote hoge wagen op wielen met personeel en schortjes voor en komen de loempia’s uit de fabriek. Heel anders dan dit oudere echtpaar dat in nog niet geperfectioneerd Nederlands zei, dat de baktijd vier minuten bedroeg. 

Beladen met fruit voor een prikkie gekocht: druiven, bosbessen, aardbeien, avocado’s, peren kwam ik weer thuis en had alleen maar zin om nog op de bank te zitten en de avond over het bos te zien vallen. Ah! Er was nog een tip uit de boekenclub, een dun boekje, maar zó goed en geschreven met een intensiteit erin: De achtste dag van Annemarie Haverkamp. Ik vond het als luisterboek bij de bieb online: 3 uur lang. Heel mooi. Over een vader, timmerman, die ongeneselijk ziek blijkt en de zorg heeft over een zwaar gehandicapte zoon, minstens doof en blind. Zijn vrouw was balletdanser, maar al overleden. Hij woont aan de dijk bij de rivier, vlakbij Duitsland met uitzicht op de strandjes en de kribben. Elk hoofdstuk beslaat één dag, waar Egbert, de timmerman, terugblikt op zijn leven, vooruitziet en een ambachtelijke eikenhouten wenteltrap uit een grote boom maakt.  Het begint op een zaterdag, uitlopend naar de achtste dag, waar alles anders moet zijn... Over het leven en haar fragiliteit.