donderdag 8 september 2011

Mulisch

Puh, puh, wat een heftige ervaring om in twee en een half uur dat boek in één ruk te lezen. Ik heb het over Het Stenen Bruidsbed (1959) van Harry Mulisch. Hij heeft ooit gezegd: Ik bén de tweede wereldoorlog. Omdat hij een joodse moeder had en een vader die collaboreerde met de Duitsers. In dit boek voel je de oorlog, de volstrekte waanzin daarvan en hoe het alles versteent: het stenen bruidsbed, dat is deels zijn eigen ziel en voor een deel de verwoeste stad Dresden, waar de Amerikaanse Corinth na 10 jaar terugkeert, terwijl hij indertijd meegebombardeerd heeft en in de straten en in de Elbe, waar mensen verkoeling zochten voor de onbegrijpelijke hitte die uit de puindampen kwamen, onschuldigen heeft neergeschoten.

In Dresden zelf, deze zomer, kreeg ik een keer tranen in de ogen toen ik foto's zag van het oude Dresden. Johanisstadt is nu een Biergarten aan de Elbe en de ruimte die ik daaromheen ervaarde, daar was ooit een levendig stadsdeel vol kronkelige en sjieke winkelstraten. In 1958, smeulde alles nog, als het ware, de was hing er waar vroeger een verdieping was, kamers waar mensen in woonden. Achter de Frauenkirche was het allemaal puin, waar een boom doorheen groeide en waar mussen floten: schoonheid zegt de ene, hoe kun je ruines en puin relateren aan schoonheid, zegt de ander in het boek.

Maar het aangrijpendst is, om de actualiteit van dit boek te voelen, omdat overal waar oorlog en verwoesting is, de ziel van mensen gemankeerd raakt, verminkt, en deze innerlijke verwoesting gaat door in elke menselijk contact wat daar op volgt. Zeer suggestief opent het boek met het perspectief van de Amerikaanse vrouw van Corinth, hoe het is voor haar om te leven met een versteende man: Haar begrip hing in de kringen om haar ogen, holde haar wangen uit, stond in flessen en potjes en buisjes naast haar bed.

Het boek is medogenloos, ik weet even geen ander woord, in de scherpte van de beschrijving. Die man die terugkeert naar de verwoesting van Dresden en opnieuw verwoesting aanricht door harteloos eénmalig naar bed te gaan met Hella Viebahn. Viebahn betekent veebaan en heeft zo een associatie met het lot van de Joden. Het gaat recht bij mij naar binnen. Vooral ook omdat Corinth zijn eigen innerlijke staat kent. Hij filosofeert bijvoorbeeld over de ziel die te paard gaat. (In Franciscaanse kringen is het bon ton om te zeggen dat de ziel te voet gaat, maar dit terzijde). Hij constateert dat zijn ziel nog niet aanwezig is bij hem, dat hij handelen zal als een lege huls, als het ware:

Maandenlang zou hij het zonder zichzelf moeten doen, zoals hij het na de oorlog jarenlang zonder zichzelf had gedaan. Hij dronk en sloot zijn ogen en dacht, de aarde is overdekt met mensen die hun ziel in treinen en auto's en vliegtuigen voorbij zijn gesneld, en daar doorheen ligt de achtiende eeuw der ademloze zielen, te paard, op barken, in diligences; en sommigen halen zichzelf nooit meer in. Overal sterven lichamen zonder hun ziel weerom en eenzame zielen reizen nog rond ...

Mulisch staat bekend om zijn ingewikkelde symbolieken, de puzzel die een boek van hem ook is omdat elke naam, elke handeling volgeladen is met echo's van betekenissen. Ik vind dat je een boek moet kunnen lezen en gegrepen moet kunnen worden, zonder daar weet van te hebben. De roman Twee Vrouwen deed dat voor mij ook; dat hij een plattegrond geeft van een deel van mijn bestaan. Nu doet hij dat weer en er schiet bij me te binnen dat hij wellicht al die symboliek en dubbel-dubbelverwijzingen nodig had om als aangescherpte pijlpunten een gat te boren naar het hart.