dinsdag 19 januari 2010

Geen kasplantje

'Ik ga eens goed in mijn agenda kijken, hoe ik het allemaal ga inrichten, dit jaar', zei R. tegen me, vrijwilliger in het wijkcentrum. Hij stond tegen de bar aangeleund, terwijl ik net wat voor mezelf had ingeschonken. 'Hoezo, hoe bedoel je? ', vroeg ik. Achteloos, met zijn handen in de zakken vertelde hij het volgende:

Dat zijn kameraad weer ziek was geworden en dat die het niet meer zag zitten en eigenlijk aan R. vroeg om hem te helpen er een einde aan te maken. 'Maar ik wil geen recherche aan mijn broek, niet dat ik er bang voor ben, maar ik kan die sores er nou niet bij hebben.' Toen vertelde hij, dat hij zelf bang was, dat het niet goed met hem ging. R. heeft zware suiker en heeft al twee keer een hartaanval gehad. Nu moest hij over anderhalve maand van de cardioloog al terug op controle komen, in plaats van het gebruikelijke half jaar.

- Ik kan wel voelen dat het niet goed met me gaat, zei hij. Ik ben moe. Als ik niet in beweging zou blijven, dan zak ik zo in elkaar. Als ik op de bank zit, dan val ik binnen 3 minuten in slaap en ben dan uren helemaal weg. Nou, ik weet het wel: ik ga geen kasplantje worden. Als ik voel dat het die kant op gaat, dan pomp ik gewoon in eén keer alle insuline die ik heb naar binnen en dan ben ik weg. Ik schrok. Hij meende het. Alles wat ik kon uitbrengen was: goooh, zeg.

- Ik heb niks tegen Sis gezegd, niks zeggen hoor, want dan breekt de pluris los, dan heb ik ook geen leven meer. Sis kwam eraan. Ze zit op de sjoelclub en die hadden pauze. 'Ja, dat begrijp ik wel', zei ik. 'Je bent bang voor alleen maar meer spanning in huis en daar hebben jullie allebei niks aan.' 'Juist ja, dus kop dicht.' Het was even stil. Ik vroeg hem hoe dat hij zich dan voelde, was hij niet bang?

- Nou, eigenlijk wel rustig. Sis zegt weleens tegen mij: stop nu met dit en doe nou voorzichtig met dat en dan zeg ik terug:' Niemand, alleen die daar boven, die weet wanneer het licht uitgaat. Zo is het toch?'... Ik beaamde het, nonchalant. Maar tegelijk was het zo groots, hoe hij dit zei.

- Behalve als je die insuline in je pompt... dan doe je toch iets zelf... zei ik. Niet gauw doen hoor, er zit nog zoveel tussen kasplantje en helemaal fit zijn.
-Nou, Mirjam, dat is ook zo... het enige wat ik weet is dat ik het nog wel zelf moet kunnen doen.
Hij staarde wat voor zich uit en er kwam een twinkeling in zijn ogen:

- Alleen al als ik mijn kleinzoon, zie, zo'n lekker joch, gisteren zei hij tegen me: Opa, ik heb voor het eerst ruzie gemaakt! Wat heb je dan gedaan joh, zei ik, toch niet gaan slaan? Nee, hoor opa, maar ik zei: Ik zal je, als je ze door gaat dan zál ik je! Had je die oogjes moeten zien!

Ik zag dezelfde ogen bij R. nu. Niet zomaar op goede voet met het leven. Niet zomaar willen opgeven. Maar als het moét dan zal hij Het. Ja, wat? Niet je kop laten hangen. Met open ogen er tot op het allerlaatste moment wakker bij zijn.

Nu maar hopen dat het niet zover komt. Maar het beneemt me wel bijna de adem, dat het wél zo zal kunnen zijn, en wellicht binnenkort. Binnen een tijdsbestek waar niemand wat van weet. Want je weet niet wanneer Die daar Boven, het licht uitdoet, zelfs als je uiteindelijk een handje helpt.