donderdag 7 januari 2010

Nog nooit

Ik dacht: kom, een niet al te lange wandeling naar het Vondelpark en daarna weer terug. Om de sneeuw in de stad te aanschouwen. Een wandeling kriskras, langs de kleinere grachten en over de bruggetjes. Sneeuw bedekte elke railing, de zadels van de fietsen, de contouren van de ouderwetse lantaarnpalen, de boten in het water, de stoelen op de boten, de auto's, de afgedankte kerstbomen met hun houten kruizen onder. Sneeuw op alles en alles , overal.

Met een andere beslissing was ik nu in NY geweest, maar wat was ik blij om mij vandaag te kunnen verbergen in toch wel de mooiste stad van de wereld. Tot nu toe, of niet toch? Misschien in ieder geval de dierbaarste. En die had ik nog nooit in de winter gezien. Nog nooit het museumplein en het vondelpark als blauwachtig, witte velden met de zwarte silhouetten en sneeuw op de takken en kinderen vanaf het schuine dak van de Albert Heijn naar beneden zien roetsen.

Nog nooit, voor de tweede keer geluisterd naar een buitenlandse accordeonist en klarinettist in het Vondelpark, muziek die in de gedempte sneeuw ver droeg. Nog nooit meditatief geschuifeld, een hele dag lang, niet enkele uurtjes,door de straten en de stegen. Nog nooit in de kapel van de Begijnhof, een devotielichtje aangestoken en daarna nog eentje in de Papagaai, in de Kalverstraat.

Het is vandaag de sterfdag van Vader en nog nooit heb ik zo'n soort dag meegemaakt en nu een jaar later, weer door mijn geest laten gaan. Het laatste moment dat ik wat tegen hem zei en hij, onverstaanbaar iets terug zei met een felheid en urgentie in zijn ogen. Hoe hij langzaam wegzakte en uiteindelijk iedereen bij zijn bed Weesgegroetjes en het Onze Vader uitsprak. Goh, hij heeft nog een ziekenzalving gehad, maar die kwam vandaag helemaal niet langs in mijn herinnering...

Ik maakte mijn eigen vision quest nog eens mee in de zweethut (zie blogje sept. 2009). Hoe ik veerde op de donkere aarde, en een berg opliep en me liet vallen in de wind en daarin buitelde en kopje duikelde. Beneden was er een waterval waarin ik onderwater zwom en spetterde. En uiteindelijk kwam ik op een gigantische vlakte en daar brandde gestaag een klein vuur. Ik riep Vader bij me; in welke gestalte zou hij aan mij, na een jaar, bij het vuur verschijnen?

Het bleek een jonge, vitale versie van hem te zijn. Zoals hij was toen hij zandkastelen mee bouwde op het strand in Spanje. Met een olijke, vrolijke, speelse energie, die ik de laatste keer zo sterk ervaarde toen ik onverwachts zijn sjaal terug kreeg die ik in de duinen van Vlieland verloren had.

Ik dacht eraan hoe de eerste weken na zijn dood en vooral de eerste dagen, toen het net zo mooi winters weer was als nu, ik vaak tegen hem zei: 'ga nu maar, het is goed zo.' Misschien is het een helemaal verkeerde, freudiaanse interpretatie, die er over rouw circuleert: dat er een fase van ontkenning is en dat pas later de volle omvang binnen dringt. Misschien is het eerder zo dat de Doodde er eerst nog een hele lange tijd is. Rondom je, in de buurt. Dat er daarna een moment komt dat deze echt vertrekt.

Zo voelt dat voor mij. Vader was voor het laatst nabij in Vlieland. En nu? Ik denk dat hij zich heeft kunnen overgeven aan het definitief andere en on kenbare. Aan God, met weer andere woorden. Ik denk dat hij nu, in Moeders bede: 'Gelukkig is en de eeuwige vreugde geniet in het huis van de Heer.' Dag papa...