woensdag 27 januari 2010

Hebberig

Gisteren was het prachtig zonnig weer en ben ik langs de Waal gaan wandelen. Die kleine verrassingen die je al wandelend ontdekt, daar geniet ik altijd van. Het begon al bij de oude stadswal van de stad. Onder een brug stak uit een afvoerpijp een stalactiet, zo heet dat geloof ik: een gigantische ijspegel in gedrupte lagen van bijna 1 meter groot. Ook de glasachtige ijssculpturen rondom de uitstekende takken en boomstronken in het water, ik had het nog nooit gezien.

Ik loop ook altijd naar scherfjes te zoeken uit de Romeinse tijd en de middeleeuwen en was al heel tevreden met de buit: 3 stuks maar liefst. Totdat ik aan de waterrand, de helft van een kruik of pot ontwaarde. Maar het zat muurvast in het gevroren zand. Ach,wat werd ik hebberig: dit was geen scherfje, maar een echt Voorwerp, ik moest en zou het uitgraven, ik ging erbij zitten en deed met een theelepeltje verwoede pogingen: vergeefs.

's Avonds was er Franciscaanse leesgroep en het verhaaltje, het Bloempje nr. 15, ging over Franciscus die luistert naar zijn broeders die het belachelijk vinden dat hij niet met Clara wil gaan eten, terwijl die al vaker dat verlangen geuit had. Dus nodigt hij haar uit bij hem ze gaan op de grond zitten en eten en er ontstond zo'n gloed, net als vuur, om hen heen in het bos bij het kerkje, dat omstanders kwamen kijken of er iets aan de hand was. Ik was onder de indruk van de rijkdom aan beleving die over zo'n eenvoudig verhaaltje op tafel kwam. Het woord God werd overigens niet in de mond genomen...

Het ging dus over Eten en Inspiratie en na de pauze vroeg ik of een ieder eens in de eigen levensgeschiedenis wilde kijken of je zelf weleens zoiets hebt meegemaakt. Mooie verhalen komen er dan. Over Indonesië, waar je met een heel dorp Nassi Tupung maakt: een berg rijst met allerlei lekkernijen daarom heen. Hoe het is om met zijn allen buiten te picknicken en je de tijd en de zogenaamde goede manieren vergeet.

Iemand vertelde: hij was zoon van een banketbakker en ze waren thuis met zijn tienen. Rondom de Kerst was het altijd heel druk en de kinderen brachten de bestellingen weg en dan waren ze aan het vechten om er zoveel mogelijk weg te kunnen brengen, want het ging om de fooi. Dat was hem heel goed af gegaan. Tot laat was hij ermee bezig.
Maar toen kwam hij thuis en hij zag door het verlichte raam iedereen rondom de tafel, gezellig, al aan het eten en het drinken. Hij had zo'n SPIJT. En dat alleen maar om wat rottige centen. Nooit meer , wist hij.

Dat is de gewaarwording dat hebben- hebben-hebben, niet gelukkig maakt. Dat zelf vergeten tijd delen met elkaar wel gelukkig maakt. Dat het ene de kokervisie is van Ik en mijn geld, en het andere een vanzelfsprekend Wij is. Hebben dat je boven Zijn hebt laten prevaleren, zoals in dat gedicht van Ed Hoornink.

Het neemt niet weg, dat ik wel zo Hebberig ben, dat ik in de lente als alle vrieskou geweken is, terug ga naar dat potje in het zand. Tien passen vanaf die ene schuingezakte boom, richting het water, ik weet het heel precies. Ik neem een schepje mee en zal graven totdat ik het Heb.