maandag 8 maart 2010

Gezien

Wat moet je toch met die hele reutemeteut van Kerk en Christelijk Geloven? Pervers. Wanstaltig. Allemaal achterhaald: dat denk ik, bij de berichten van het weigeren van de hostie aan ho-les-bi's. Helemaal misselijk word ik dat diezelfde universele kerk in hoge mate binnen de eigen muren aan pedo- en homo-seks-misbuik doet.

Vrijdag gaf ik meditatie en het was HET moment om toch weer mijn Tau-teken om te doen. Alleen uit verbondenheid met de Clarissen ben ik in staat om deze meditatie in het hart van hun eigen kapel te geven. Dat is ondertussen, het heel kleine en wellicht enige deel van de christelijke kerk waar ik me wel thuis voel. Maar ik heb het Tau-teken niet opnieuw omgehangen. Ik wil en kan mij niet meer bekennen tot één club.

De christelijke traditie is op haar vitaalst, wanneer zij verwijst naar het zachte, vragende, luisterende, biddende deel in je. Dan is enige persoonlijkheid in het idee van God en het Goddelijke iets, waar je niet buiten kunt. 'Wie iets over God zegt, zegt eigenlijk iets over zichzelf', bedacht ik heel lang geleden al.

En ik wil wel graag kunnen luisteren, aandacht geven, bidden zonder afhankelijkheid en open, vrij, argeloos en onbevooroordeeld zijn.Waarom zou je dat willen? Hardheid, de ratrace, keuren, positioneren, concurreren, dát is toch de orde van de dag?

Ik wil dat, omdat ik vermoed dat het beste deel in mijzelf, tegelijk het beste deel in elk ander is. Soms niet volgroeit, soms nog nooit opgemerkt, soms vertroebeld door de wonden die er in je zijn geslagen. Maar 'iets' in je, blijft ongeschonden. En dat íets is als een Tegenover, waarover en waar tegen men al in het Bijbelboek de Psalmen uitgebreid praat, dankbaar is, vloekt, klaagt, liefheeft.

Huub Oosterhuis, vader van Trijntje, priester-dichter zegt het in het lied 'Gezien', door Bernard Huijbers op muziek gezet, zo:

Gezien. van ooit af. en nog steeds.
toen ik nog niet was, nog dood,
stond al mijn diepste aangezicht
in jou gegrifd.

Overal in mij ben je jij.
als een voorgoed ontvangen kind.
een ongeschapen zee van licht
ben jij in mij.

Die 'jij' hoeft niet naar God te verwijzen en kan natuurlijk ook elk ander mens zijn. Maar dan toch omdat zij volgens dezelfde joods-christlijke traditie: Beeld van God zijn. Een ieder: ik, jij en ook die vreemd voor je lijkt te blijven, waarvan je geneigd bent om je vanaf te keren. En elk andere onbekende vreemdeling bij elke nieuwe ontmoeting. Die zich daardoor laadt met oneindige kansen.