Ik kan wel doen dat alles en overal , de hele wereld, een verborgen vindplaats is waar God, of whatever, aanwezig is en dat idee blijft er ook gewoon in mij bestaan, maar wat is het toch geweldig om met 'mede'-Zusters en -Broeders samen te bidden. Er zit zoveel onrust in s'mensens lijf en leden en kloosterlingen weten dat toch beter te kanaliseren. Al doet wellicht alleen de plek dat voor hen, de grond waar zij verbijven: het klooster.
Er waren een paar Franciscanen bij de Clarissen op bezoek en met eentje heb ik een aantal jaren samengewerkt in de redactie van het tijdschrift Franciscaans Leven. Hij liep langs me, gaf me een handje, ging naast me zitten en fluisterde: 'Hoe gaat het met je?' Ik fluisterde terug: Goed. Maar is dat wel zo? Is het de bedoeling dat ik als een pelgrim en vreemdeling over de wereld blijf rond zwerven? Waar en bij wie is mijn thuis? Zou ik toch eens aandacht moeten geven aan 'roeping'? Daar ging het stukje tekst ook over in het Testament van Clara.
Hoe zij ging wonen in San Damiano, tesamen met haar zusters, geroepen door Franciscus en God, natuurljk, de Allerhoogste. In de leesgroep begon een Franciscaan welhaast te vloeken over die kerk en het nieuwe rotbericht dat de gezangen van Huub Oosterhuis in de ban zijn gedaan. Eigenlijk klonk hij wel wanhopig.
Roeping, wat is dat? Als ik Clarissen zie glimlachen en naar me zie knikken omdat ik daar in dat koorgebed zit (een had net van te voren gezegd dat de tegenwoordige plek van haar roeping de kapel was en de huiskamer waar ze haar medezusters dagelijks ziet) en ik dat als een warme deken ervaar, net zoals wanneer ik daar mee doe aan 'het etentje in stilte', dan zou ik wellicht veel vaker daar in dat klooster 'moeten' komen.
Ik weet het weer: een deel van mij is in het klooster helemaal thuis, komt er thuis, zo is het en niet anders. Al zal ik nooit intreden. Ook dat is een ding dat zeker is.