Ooit, in de tachtiger jaren dus, bezocht ik Parc Monceau door het gelijknamige liedje van Yves Duteil. Het was een ander jaargetijde, ik herinner me kleuterklasjes in blauwe winterjasjes die in keurig rijtjes achterelkaar, gedrild door de schooljuf, voorbij kwamen. Ook toen zat ik graag op bankjes.
Heb ergens in mijn gedachten gegrift dat De Madeleine een theater was, maar het blijkt een kerk, vermomd als Griekse tempel, gewijd aan Maria Magdalena! Er ligt een relikwie van haar, een bot. De Zondagse mis was voorbij, het vele kerkvolk stroomde naar buiten. De organist speelde nog lang door.
Place de la Concorde en de Sjampsilisee ( zo ging een liedje, zo sprak je het uit) herinner ik me met ronkend verkeer, zó druk…zou het Zondagse rust-stilte zijn?
De buurt St Germain de Prés was indertijd een ‘pelgrimsoord’ omdat daar ooit de de arme kunstenaars en intellectuelen leefden, en de women of the left bank; Gertrude Stein en Alice B Toklas. Geen herinnering opgeslagen dat er ook een mooie kerk is. Daar ging mijn interesse toen ook niet naar uit, of deze zat dicht.
Van museum Cluny herinner ik mij een oud kloosterachtig ‘huis’ waar ik via donkere kronkelgangen ineens de rode tapijten van de Dame met de Eenhoorn zag. Aangrijpend en overdonderend mooi met een levenslange impact. Nu is het een modern museum. Die eerste ervaring kan niet meer zo terugkomen, ik twijfelde of ik ze in herhaling wilde zien, maar ik werd tóch lyrisch omdat ik een theorie van de logica van de tapijten kreeg. Ja, er is eindeloos over geïnterpreteerd, maar ik vind mijn interpretatie wél beter dan het vage verhaal van het museum (ahum). Thuis ga ik er nog een keer uitgebreid een blogje aan wijden.
Tot zover maar even, de slaap lokt.