Ze zag hem uit haar ooghoek aan de horizon verdwijnen en ze dacht: stél dat ik nu moet kiezen: dat hij in Santiago aankomt of ik… wat kies ik dan? En ze voelde uit het diepste van haar hart dat ze dan voor hem koos, omdat ze hem dat gunde, want ze had zelf al zoveel moois in haar leven gekregen. Voor het eerst was het, dat ze niet koos voor zichzelf en alles rondom doel en prestatie kon loslaten. Terwijl ze het vertelde, sprongen de tranen weer in haar ogen.
Ook, toen ze vertelde dat ze dan eindelijk was aangekomen: dat wilde ze niet, want ze was bang dat ze de ervaring van het op-weg-zijn kwijt zou raken. Hoe snel zou ze weer bevangen worden door de maalstroom en de prestatiedruk van het dagelijks leven, kon ze deze ervaring wel vasthouden? Ze was al in Santiago, maar draalde om er weer uit te vertrekken, terwijl haar man er al was, die haar ophaalde. Voor de derde dag liep ze weer naar de kathedraal. Toen verscheen er een grote regenboog die het hele landschap omspande en een stem zei tegen haar: Heb je het nou nog niet door? Hoe duidelijk wil je het hebben? En ze wist dat het aan haar was om bij haar ervaring te blijven en ze kon eindelijk met een gerust hart vertrekken. Weer had ze tranen in de ogen en een brok in de keel tijdens het praten…
Ze had het over ‘genade’ en dat ze verder niks met geloof of kerk had, ze had het ook niet als de klassieke pelgrimstocht bedoeld terwijl haar katholieke vader bij vertrek haar daar wel op aan sprak. Nee! , had ze geroepen, dat is het niet , ik wil het gewoon gedaan hebben. Als een project ofzo. Wel enthousiast geworden toen ze eenmaal een avond met een vreemde op een camping had gesproken en ze het diepe geluk in zijn ogen zag, terwijl hij vertelde over de tocht. Dus ja, bij wat doorvragen ging ze wél op weg met een gevoel van dankbaarheid: dat het gelukt was hun autistische zoon een goed tweede thuis te geven, dat ze hem kon loslaten en ja, de vreugde in de ogen van die ander, was hetgeen waardoor dit voornemen zich in haar nestelde.
Dus ze ging dat doen, in haar ‘sabbatical half jaar’ en achteraf denkt ze dat het ergens goed was, dat ze last van hielspoor had. Want anders was ze véél te voortvarend gaan wandelen en was ze waarschijnlijk na een periode afgebrand. Zichzelf kennende. Gericht op gáán en prestaties… Nu kon ze maar twintig kilometer per dag lopen, als het tegen de dertig was, dan was ze kapot en er waren dagen geweest dat ze te moe was om s’avonds te eten. Er waren natuurlijk ook weken geweest zonder momenten van ‘genade’: dat woord gebruikte ze, en ze kreeg extreme heimwee naar haar kinderen. Hoe kon ze daarmee omgaan, kon ze er een positieve ervaring van maken? En ze bedacht om hen ieder een brief te schrijven, zoiets had ze anders natuurlijk nooit gedaan. Ze had ook weken rondgelopen met het gevoel van schaamte: haar man deed eerst alle financiën, ze hadden een dynamiek waar hij dan bijvoorbeeld zei: zijn die dure schoenen nou écht nodig? en zij hem een zeur vond. Voor de tocht naar Santiago had ze dus ook geen enkele begroting gemaakt, ze ging gewoon. Ze hadden elke dag contact met elkaar en toen ze zichzelf een nacht getrakteerd had op een duur hotel en hij zijn zorgen over de kosten van de reis uitte, kwam het ineens voor het eerst binnen: dat ze alles maar aan hem had overgelaten…Sindsdien praten ze écht met elkaar, ze hebben nu elke een deel om vrij te besteden en over de rest voeren ze echte gesprekken…
Mooi: die momenten van inzicht, de ervaring dat er zoveel zomaar naar je toekomt, dat er zoveel gegeven wordt, dat er een stroom is waar het leven zich ineens anders aan je openbaart en je jezelf hervindt, dat er echte ontmoetingen kunnen zijn met anderen, waar je de ander kunt zien en ervaren als diep verwant aan jezelf… Je ziet dan hoeveel ruis er is in het gewone leven… Dus ze was ook gaan mediteren.
En jij?, vroeg ze na het hele relaas. Jij bent niet de zus die architect is, ofwel? Nee, ik ben de geflipte theoloog, zei ik. Ik zag weer dat het woord ‘theoloog’ in een flits toch oproept, zoiets van: o, help heb ik nu met een ‘gelovige’ zitten praten? Ik hoorde me zelf voor het eerst hardop zeggen dat ik dus een ‘kloosterperiode’ heb gehad van 20 (!) jaar. En dat mijn huisje hier in het bos wel ook ergens in die lijn lag, dat er ook een kluizenaarkant in mij zit. Ze knikte meteen. ‘Je zult wel veel mediteren’, zei ze. ‘Nou, nee hoor’, zei ik, ‘als ik nu 's ochtends buiten op een stoel ga zitten, een keer diep adem haal en mijn ogen even sluit, dan is het er meteen’. ‘O, zover ben ik nog niet, dat zal bij jou toch ook niet er zo altijd zijn geweest?’ Ik bevestigde dat wel, enigszins.
Gek, wat zég je eigenlijk daarmee? ‘Het is er meteen?’ En dat een ander ook meteen weet wát je ermee zegt? Helder zijn. Bewust zijn. Dwars door de ruis van het leven, een kern zien en ervaren. Een eindeloze zee van liefde; een gladde spiegel waarop de wereld drijft. Deze woorden komen nu in mij op. Want veel weet ik er niet van.