En ondertussen sla ik gade, hoe ik zelf mijn leven leid. Ik voel weemoed als ik wegfiets van mijn boshuisje, al zal ik maar een paar nachten wegblijven. Het zegt mij hoe goed ik het daar heb en hoe gelukkig ik daar ben. In mijn huis in de nieuwbouwwijk ontdek ik steeds aan het huisje in het bos te denken: zou de maan te zien zijn, hoe zouden de bomen nu erbij staan in al hun groentinten? Zou de vos voorbij zijn gegaan? Wanneer ik in het bos ben denk ik nooit aan de stad, maar ik ben aangenaam verbaasd dat ik de passiebloemen als een woekerstruik hangend uit de hoge bamboe, opzij moet duwen om mijn achterdeur te bereiken. Dit huis is in goede handen, omgeven door een mussenkolonie, aardige buren die gaan kijken als ze iets geks horen, de passiebloemen, ‘mijn’ bloem.
Het voelt aan als een kleine verrassing dat de eigenares van de stripboekwinkel in Arnhem mij zomaar korting geeft op een nieuw stapeltje, nadat zij mij gevraagd heeft of ik het vorige stapeltje al helemaal gelezen had. Het is aangenaam toeven met L. in De Wolfsberg bij Groesbeek, ze hebben daar een goede keuken, meerdere cappuccino’s en een lunch met een uitgebalanceerd smaakpalet; het was vorig jaar de eerste openbare buitenplek die ik meemaakte na mijn strenge quarantaine in mijn achtertuin. Het eten dat B. van de boekenclub voorschotelde was van een culinair hoogstaand gehalte en alle gesprekken waren zeer geanimeerd… Wat een onuitsprekelijk geluk om zó te kunnen leven in al deze overvloed en rijkdom en vrijheid…
Voor de tweede keer zag ik op de Buitenplaats boven Arnhem de film over de arbeiders op dat grote roestige schip (All that perishes at the edge of land) en dat resoneert mee in de fototentoonstelling die ik bezoek in het Valkhof Museum met beelden van alle landen aan de uiterste grenzen van Europa ( Bloed en Honing van Nicole Segers), de sfeer ervan heeft mijn oog zelf ook zo gezien, maar wellicht eerder in India: mensen die leven in vervallen huizen, op rafelige plaatsen. Ik zie een verlaten kermisterrein en denk aan het terrein vlakbij de camping in Venetië op het Lido. Pakweg tien jaar geleden was daar een bruisende kermis, maar ik heb het in de loop der jaren steeds kleiner en verlopener zien worden en twee jaar geleden was er niks meer, er woonden alleen drie families in hun woonwagens aan de rand van een geheel met onkruid overwoekerd terrein. Waar is dat hele gezelschap van rondtrekkende kermisgangers gebleven, wat is er gebeurd dat het elk jaar kleiner werd?…
Ik wandel en winkel het hele rondje door mijn stad. Ik pas kleren en koop twee dingen in de laatste opruiming, ik zie in de boekhandel en op alle terrassen hoe er nieuwe tafeltjes en stoelen staan, alles herschikt om die 1,5 meter afstand te bewaren, ik wandel langs de rivier en zie in de vensterbanken van het huis op de Waalkade nu ouderwetse lampenkappen staan, alsof het uitzicht wordt weggehouden; zo anders dan mijn ouders die hielden van het uitzicht en hun leven lang vergezichten zochten, altijd op weg naar nieuwe uitweg en toegang…Ach, en zo bestaat het leven uit zóveel contrasten. Ik had zelf het idee opgevat om aanstaande week te gaan kamperen bij Amsterdam en zou daartoe nu mijn grote tent uit dit huis naar mijn boshuisje meenemen. Maar ik zie ervan af. De nachten worden alweer kouder, er hangt herfst in de lucht.