woensdag 31 maart 2010

Lourdes

Heb een rare film gezien: Lourdes. De regiseusse is Jessica Hausner (1972), Oostenrijkse, dat land waar kinderen jarenlang in een kelder opgesloten kunnen zitten. Waarom ik dat nu meld,ik weet het niet. Hausner heeft eerder een sprookjesachtige horrorfilm gemaakt, die Lovely Rita heet. Over Lourdes, zegt ze zelf dat je het kan opvatten als een wreed sprookje, of als een dagdroom of als een nachtmerrie.

Om de film in Lourdes zelf te kunnen maken, is ze een jaar lang vier keer op pelgrimage geweest: dat had ze er dus voor over en je moet er wel wát mee hebben om je 4 keer te onderwerpen aan zo'n reisje. Pas daarna kreeg ze toestemming. Dat het in Lourdes zelf is, vind ik er aangenaam aan. Ik ben er zelf een paar jaar geleden, bijna drie weken onafgebroken geweest. Zij zelf zegt over de plek dat ze het fascinerend vind dat mensen in alle ernst claimen dat er wonderen worden voltrokken en dat ze met zo'n irrationeel gegeven tegelijk heel systematisch omgaan.

Je ziet het ook in de film: wie een wonder claimt, die moet langs een dokterskantoor en hele lijsten invullen van criteria, en eentje daarvan is, dat als na een jaar de ziekte terug keert, er geen sprake is van een wonder. Tenminste, dat fluisteren twee fijn-gristelijke vrouwen in hun afgunst en benepenheid, als Christine, een MS -patiënte uit hun pelgrimsgroep, die niet meer kan lopen en die gevoerd moet worden omdat haar handen en armen in elkaar gefrommeld zijn, ineens weer lopen kan.

Deze Christine is een jonge vrouw, die vooral mee gegaan is, omdat ze anders nooit meer ergens komt, maar Rome was leuker, want daar was meer cultuur, zo meldt ze, her en der. Het zijn de weinige, spaarzame woorden die ze bezigt; je ziet haar verder vooral kijken, ondergaan en uiteindelijk wankelend opstaan. Op het einde van de film zakt ze weer in elkaar; staat weer op, zegt dat het goed met haar gaat, maar gaat toch uiteindelijk weer zitten in de naar haar toegerolde rolstoel. Een open einde.

De film ademt een heel vreemde sfeer. Ook iets engs: In de groepsfeer, waar een uitgestreken zuster die de leidster is, zelf in elkaar zakt en een pruik blijkt op te hebben en zelf kaal, dus ziek is. In de witte lakens als scherm, bij de baden waar met een soort verstardheid een ieder in een laken gehuld word, met een blauw capeje om gestrikt, waarna er mondjesmaat een beker Lourdes-water over ze heen gegoten wordt: angst voor het lichaam en het lichamelijke rilt een beetje door je heen.

Ikzelf heb in de tijd dat ik er was de hele tijd gedronken en gekookt op Lourdes-water. Mijn camping lag iets buiten het terrein, tegen de flank van de Pyreneeën aan. Ik vond Lourdes een prachtige plek, waar in een grootse theatrale setting, de zachte en warme krachten gegenereerd worden rondom water en vuur: de galerij met grote kaarsen waar onafgebroken vuur flakkert, de dagelijkse lichtprocessie, waar de hele meute met een kaarsjeslantaarn een omgang maakt.

Dan zie je gezichten vol verwachting, overal zingende groepjes, een plek waar ruim baan voor de zieken gemaakt wordt, veel zachtheid en tederheid in het rondrijden en 'zeulen' met de soms heel ernstig ge handicapten: een groot waterhoofd op een bed, zonder armen en benen, zulke dingen. Dat zie je allemaal niet in de film.

Van de ene kant is er scherp en zorgvuldig gekeken naar het hele apparaat van het bedevaartswezen en ook wel het wrede van de gedachte, waarom de ene wel verhoord zou worden en een ander niet: de wreedheid die voor elke doordenker, in het christelijk geloof zelf zit: waarom laat een God die alles zou kunnen zoveel ellende toe?

Van de andere kant krijg ik de neiging om de plek Lourdes zelf te gaan verdedigen. Weet je wat: er zou een film gemaakt moeten worden van iemand, die daar gewoon gaat kamperen, die elke dag een stukje van het terrein verkent, die diep in de nacht in de stilte bij de grot gaat zitten of in de kapel waar in een stralend gouden monstrans, het Lichaam van Christus in stilte aanbeden wordt. Die langs de rivier de Guave struint, in het meer boven Lourdes gaat zwemmen en weer afdaalt onder het klokkengelui van de kerk in het dal.

Die rommelt en struint in de vele winkeltjes eromheen en zich mee laat slepen in het gezang van de vele Ave Maria's, mee in de stroom van al die mensen...E n die denkt: Wat je ook gelooft aan deze plek, hier geven mensen tezamen vorm aan verdriet en hoop tegelijkertijd. Hier wordt beleeft dat een ieder een lichtje is, in een zee van andere lichtjes, gedragen door Licht.


dinsdag 30 maart 2010

Sensu amoris

Gisteren is me iets merkwaardigs gebeurd. Ik hecht helemaal niet aan mijn verjaardag en ben me ook nooit zo bewust van mijn leeftijd. Dus ik werd wakker en dacht: Jarig! Hoe oud word ik ook alweer? 53, ja 53 jaar. Goh, wat gaat de tijd toch snel. Dat is een theorie: dat hoe ouder je wordt, je beleving van tijd ook sneller is.

Ik vind het altijd wél aardig om mijn verjaardag wel een ander tintje te geven dan andere dagen. Ja, toch: een verjaarstintje. Dus ben ik appeltaart gaan halen en slagroom om bij de koffie uit te delen in de Schola Contemplativa in Diepenveen. Voor degenen die willen. Want het is vastentijd. De slagroom is niet aangebroken. Men vroeg mij hoe oud ik was geworden. 53, dus.

Ik kwam thuis en de post had verjaardagskaarten gebracht: Gefeliciteerd met je 52 ste verjaardag! Uuuuh? 52?! Ja ik was 52 geworden, rekende ik uit! Dus ik heb een dag lang gedacht dat ik 53 was. Nu heb ik een jaar gewonnen! Het jaar dat komen gaat, dat dacht ik al geleefd te hebben. Mijn nieuwe levensjaar is dus als het ware een cadeautje: extra, een blanco blad, nog niet geleefd, terug gewonnen uit de tijd.

Dit jaar ga ik al mijn aandacht geven aan de sensu amoris, dat is het zintuig van de liefde, waarover Willen van St Thierry(1075-1148) bericht. Het is fantastisch dat in zo'n oude tekst, precies beschreven wordt waar het in de diepe roerselen van de ziel om gaat. Hoe je je ziel kan richten zodat deze heel en ongeschonden leven kan. In de stilte: de stilte dat is de ruimte waar de ziel zich kan uitbreiden tot ongekende en onbegrensde horizonnen en zich tegelijkertijd klein, intiem geborgen kan voelen in een omhelzing van liefde.

Die liefde heeft geen object, is niet gekoppeld aan een mens, aan iets, aan iemand. Dat zintuig is een geheel andere dan onze andere vijf zintuigen. Het zit niet in het gevoel. En ook niet in het verstand. Het tast, raakt aan en neemt waar in de stilte, daar waar alle taal opgeheven is, want taal kent subjekten en objekten.

Willem zegt: Er is eerder een stem dan een woord, want er zijn geen lettergrepen te onderscheiden, en er wordt geen taal gesproken. Maar het wordt. Door de zuivere genegenheid in het verlichte verstand, terwijl alle zintuigen van het lichaam en de rede in slaap zijn en rusten. En dit geheel is het werk van de Heilige Geest in het Zintuig van de Liefde. (...)
Die stem wordt slechts gehoord in de afzondering van de stilte en is slechts werkzaam in een zuiver hart. (Commentaar op het Hooglied, par. 137)

Dit klinkt wellicht toch nog erg moeilijk. Maar het is zo simpel als wat: we schaffen al het praten over God af, of niet dat kan ook, we schaffen alle druk doenerij af, of niet dat kan ook: Het enige dat telt is, of je dat zintuig van de liefde, de sensu amoris gewaar wordt. In jezelf. In de mensen om je heen, de wijze hoe ze met een soort vanzelfsprekende zachtheid en gratie en een glimlach reiken naar elkaar. Als dat er niet is, behoedt je dan zelve, trek je terug in de stilte: Leef in de tijd die je gegeven is, terwijl je dacht dat deze verspild en verbruikt is.

Elk moment opnieuw, wordt de liefde geboren. Een verjaardagcadeautje dat tijd noch plaats, noch aanzien des persoons kent. Alom aanwezig, voor wie het wil ontvangen.

zondag 28 maart 2010

Maartse kerk

Het is vandaag wel echt maart-roert-zijn-staart-weer. Het ene moment schijnt de zon en nu in een klap regent het pijpenstelen. En dat terwijl ik besloot om doelloos richting het centrum van de stad te gaan en dacht uiteindelijk wel weer uit te komen aan de oever van de rivier. Maar dan regent het en schuil ik maar weer in mijn blog.

Vanochtend besloot ik om niet te gaan naar de Palmzondag-viering bij de Clarissen, die het begin is van de Goede Week, het hoogstandje van de hoogtijdagen in de katholieke kerkelijke liturgie. Velen die niet kerkelijk zijn, storten zich op de Matheuspassion van Bach en ook ik heb al weer een beginnetje gemaakt. Een hele mooie sobere uitvoering met het knapenkoor uit Cambridge en als sopraan Emma Kirby, die ook in de Oude Muziek haar naam heeft gemaakt.

Palmpasen was vroeger een vrolijk feestje. Met Palmpaasstokken, een zoet broodje in de vorm van een haantje en snoep en pindaslingers waarmee je het geheel opsierde. 'Van Intocht naar opstanding', zo verwoorden de Clarissen de Goede Week, in het 'programmaboekje' dat ze maakten. Voorop een plaatje van de achterkant van Jezus op een ezel, die onder een stadsboog doorgaat, richting het licht.

Ja, het blijft een prachtig verhaal en een volkomen grillig verhaal: de ene week triomfeert Jezus en in een week tijd hangt hij aan een kruis en verrijst hij uit zijn graf. Allemaal nooit echt gebeurd. Maar als je het elke jaar weer tot leven wekt, dan blaas je het verhaal vanzelf wel levensadem in. Dit jaar ben ik er niet zo voor in de stemming. Ik hoef nu even geen verhaal die over de grilligheid des leven kond doet. Dat is zó ook wel te ervaren.

Al is het maar in het eigen brein, dat zichzelf het ene jaar volkomen overrompeld en ontroerd vindt in het intens beleven van het passieverhaal, en dit jaar daar eventjes helemaal geen lust an heeft. Een postmodern brein? Het hap-snap, zappend beleven van nu eens het een en dan weer wat anders? Niet in staat om trouw te zijn aan Een iets, iemand enzovoort?

Bij mij overheerst nu vooral de verfrommelde context van degenen die het verhaal jaar in jaar uit vertellen. Die Universele Kerk, dat machtsbolwerk waar in het persoonlijke leven van priesters en broeders dat hele idee van ondergang en toch weer kunnen verrijzen, ook een weg is geweest om het eigen straatje schoon te wassen.

Zij, de plaatsvervangers van Jezus himself. Ach, dan wist je wat van seksmisbruik of deed je er zelf aan: hoe makkelijk om dat te vergeten, als je jaar in jaar uit zo'n machtig mooi verhaal verkondigt: over licht en duister, en verraad van vrienden, en een kruis en een opstanding. Als je de biecht mag afnemen en de zonden van anderen namens God mag vergeven.

De geldcrisis gaat geheel langs mij heen. Maar een kerk en de mensen daarin die jaar in jaar uit zich verhouden tot één verhaal: ik geloof er niet meer in. Ik luister naar Bach en heb meer vertrouwen in alle 'geseculariseerden' die dit met overgave zingen, beluisteren en mee leven. In de Mattheuspassie sijpelt het passieverhaal via je poriën naar binnen. Zo heel anders dan het woord, dat vaak blijft steken in intentie en weg kan duiken in goede wil. In de kerk is het vaak maarts weer: je kunt er niet op bouwen.

zaterdag 27 maart 2010

Iep!

Wat een geluk dat ik zoveel flarden van het Requiem van Fauré, voor het eerst zo onvoltooid en onverwachts gehoord heb uit het orgel van de prachtige kleurige Willebrordkerk in Utrecht. (zie blogje 'Overal en nergens', maart).Van vriend E. weet ik nu dat het ongeveer de aller-orthodoxte kerk van Nederland is, waar de Tridentijnse mis, de oudste Latijnse mis, ingesteld in de 16e eeuw bij het concilie van Trente, in volle glorie wordt opgevoerd. Typisch eraan is dat de priester voor het allergrootste deel gedurende de hele mis met zijn rug naar de kerkgangers staat.

Soms, zoals bij het welkom keert hij zich wel even naar de kerkgemeenschap. Elk gebaar is natuurlijk vervuld van heilige symboliek. Ik juich het alleen maar ten zeerste toe, dat juist in zo'n intieme kleurige kerk zo'n mis 'opgevoerd' wordt. Het present stellen van het Heilige heeft ook iets van theater, de gewelven van de kerk als coulissen en decor. Dat nu voorgoed in mijn geheugen, dit Requiem van Fauré verankerd is aan dit decor, dat is een cadeautje.

Ik heb het deze week enige keren beluisterd. Wat een mildheid aan klanken, wat troostend, zoet, weeklagend... en het orgel is sindsdien voor mij ook een soort levend ademend organisme geworden. Dit besef wordt bevestigd door de cd van Aafje Heynis met geestelijke liederen: Auf, auf, mein Herz, mit freuden, die ik vorige week in mijn aloude muziek-ontdekwinkel Concerto te Amsterdam kocht. In het begeleidend boekje wordt aandacht gegeven aan het Dalstein & Haerpfer-orgel in de Adventskerk te Amsterdam, dat haar op deze opnames uit 1959 en 1965 begeleidt en sinds 1989 is opgeslagen.

Hoe een goede context als een huis is die je aandacht stuurt naar precies de juiste sofa om aan te liggen en je over te geven. Gisteren gebeurde me precies het omgekeerde bij het bekijken van de film Iep! Over een heel klein vogelmensje dat bij twee kluizenaarsachtige mensen neerstrijkt en uiteindelijk weer uit vliegt. De film is onderwerp van een rel: de regisseuse en bijna de totale cast hebben zich van de film gedistantieerd omdat de producent een kwartier film weggesneden heeft.

Ik kwam bijna depressief uit de bioscoop. De film heeft prachtige beelden, er wordt heel poëtisch, ingetogen en toch heel expressief geacteerd, dat filmmateriaal was er natuurlijk gewoon. Maar je voelt aan alles dat het ergens niet klopt. Dat het innerlijk verhaal teniet is gedaan en er een soort krassende ruis, als een tikkende plaat die telkens een stukje overslaat voor in de plaats is gekomen. Shotje hier en shotje daar en dat alles omdat het publiek van tegenwoordig de aandacht niet zo lang kan vasthouden, aldus de producent.

Het is allerakeligst dat deze mentatiteit het wint van de visie en de integriteit en creativiteit van de oorspronkelijke makers. Ik zie het overal om me heen. De ziel die geschonden wordt in drukte en een te snelle tijd. Macht en hebzucht en geld die de boventoon voeren. Een fladderende ziel die iep!, iep! iep! piept en bijna niet gehoord wordt en rustig ademend kan leven.

donderdag 25 maart 2010

Weten

Ik lees van Herta Muller (1953): Ademschommel. Zij is Roemeense van oorsprong en woont en werkt sinds 1987 in Duitsland. Vorig jaar won ze de Nobelpijs voor literatuur en dit is haar recentste boek. Het gaat over de periode Januari 1945, toen Roemenië die aan de kant van Hitler stond, al gecapituleerd had en de Duitstalige minderheid aldaar al de mensen van 16 tot 46 jaar moest uitleveren aan Rusland. Ze werden in treinen te werk gesteld voor de weder opbouw.

Voorwaar geen pretje. Veel ontbering en onzekerheid en honger en zo. Maar Muller beschrijft het op een poëtische wijze, vol beelden uit de natuur en kleine details, waar je elk woord kunt proeven en kunt herkauwen. Snel lezen, dat lukt niet, de intensiteit komt pas binnen als je het op een welhaast meditatieve wijze leest. Korte zinnen, korte hoofdstukjes, één hoofdstukje per dag dus.

Vandaag las ik: 's Maandags keek ik hoe hij de geschoten hazen vilde. Zo naakt gevild, blauwachtig stijf en langgerekt leken de hazen op de Saksische turnsters aan het rek. De hazen werden gegeten. De huiden werden aan de schuur gespijkerd en na het drogen op zolder in een blikken kist gelegd. Elk half jaar kwam meneer Frankel ze halen. Vervolgens kwam hij niet meer. Meer wilde je niet weten. Hij was Joods, roodblond, lang, slank bijna zoals een haas. Ook de kleine Ferdi Reichner en zijn moeder, die bij ons beneden woonden, waren er niet meer.
Meer wilde je niet weten.

Tevoren las ik in Trouw over kardinaal Simonis, die bij Pauw en Witteman over het kinder misbruik bewust de beladen zin had gebezigd: Wir haben ess nicht gewusst. Een zin die in de afgelopen halve eeuw is gaan betekenen: wij wisten het wel, maar we hebben de verantwoordelijkheid ontlopen. Maar Simonis heeft deze maatschappelijke betekenisverschuiving van het letterlijke: Wir haben ess nicht gewusst geheel gemist. Hij dacht de critici vast voor te zijn, door alvast maar zelf te melden dat men het niet geweten heeft.

Het geeft precies aan hoezeer de katholieke kerk de echte, emotionele aansluiting met het huidige tijdbestek mist. Wie nu bijvoorbeeld de uitspraak:' het enige recht van de vrouw is het aanrecht', letterlijk zou nemen, die heeft de hele emancipatiebeweging gemist. Simonis wist in zijn ambtsperiode van tien gevallen. Tien. Die hij allemaal in de doofpot heeft gestopt. En dat is best bewerkelijk, ook. Sussen, sturen, smoren. Tien jonge haasjes stiekem te drogen te leggen, ergens op een zolder. Terwijl seksueel misbruik toen ook al strafbaar was.

Simonis bedoelt niet te zeggen dat hij van niks wist. 'Meer wilde hij niet weten', dat is de exacte verwoording van zijn manier van doen. En dit handelen dat is precies gelijk aan dat van zoveel brave Duitsers indertijd. En minder brave: namelijk degenen die in die hele hierarchische nazi -machtsstructuur en -ambtenarij een aan zienlijke, comfortabele positie bekleedden en die niet in de waagschaal wilden stellen. Zoals Simonis: Meer wilde je niet weten.

Pepi

Gisterenavond laat bereikte mij het droeve bericht dat mijn poes Pepi is overleden. Op 22-jarige leeftijd. Ik heb Pepi geboren zien worden tussen de lakens van mijn eigen bed, als het ware in mijn eigen schoot, dus. Tevoren had ik op aanwijzing van de boekjes een lekkere comfortabel plekje gemaakt, het moest een beetje duister zijn en achteraf, als baarplek voor de hoogzwangere Issa.

Issa zat die middag dromerig, met heel dikke buik naar buiten te kijken, daar heb ik nog een foto van, maar die nacht liep ze op-en-neer, en op-en-neer, zacht miauwend. Ze wilde per se in bed en na haar herhaalde malen toch uit bed gezet te hebben, stormde ze ineens aan, dook onder de lakens, en de vliezen braken. Meteen een nat bed en een vochtige hoop slijmerig iets. Issa beet de vliezen door en viste als eerste Pepi eruit. Een klein hoopje zwart met een wonderbaarlijk grappig wit snorretje boven haar mond en de nog gesloten oogjes...

Pepi was uit het nest van 4 vanaf het begin het meest communicatief. Ze keek je meteen strak aan met eerst heldere blauwe blije oogjes, miauwde naar je en begon al ras keihard te spinnen, elke keer als je haar aaide. Ik besloot Pepi te houden. Haar broertje, de grootste uit het nest en die een dikke grote kater werd, en door mij al The Great Gonzo was genoemd, ging naar zusje 2. Heel blij was ik dat ik Pepi had gehouden, want haar moeder Issa is die zomer, een paar maanden later, tijdens een van mijn grote reizen, bij de oppas onder een auto gekomen.

Ook Pepi kreeg een traumatische oppaservaring te verwerken, toen ik haar stalde bij Broer in Amsterdam, die zelf een zeer felle, zo bleek toen, Siamees had, die Ellie heette naar zijn eerste en enige vriendinnetje. Ellie terroriseerde Pepi zo, dat ze trillend onder de bank niet meer tevoorschijn durfde te komen en Broer heeft haar toen naar Gonzo gebracht voor de overige weken. Maar toen Pepi eenmaal thuis was, presteerde ze het om 4 weken lang voortdurend te spinnen: het leek of ze in een constant extatische orgasme zat.

Tien jaar geleden werd Pepi ondergebracht op een mooie plek met grote tuin en boerderij. Terug van mijn reis, haalde ik Pepi niet meteen op en kwam er zo bij toeval achter dat de allergie en hooikoorts die in die jaren steeds sterker werd, in feite van Pepi kwam. In de twee maanden bij JD, was deze aan Pepi gehecht geraakt, dat hij haar eigenlijk niet meer kwijt wilde... Dus werd besloten om Pepi maar bij hem te laten.

Pepi was een geweldige poes. In en in tevreden, een levensgenietster, echt geweldig, je werd meteen vrolijk als je haar ook maar eventjes zag. Wat heb ik haar gemist. In het laatste half jaar bleek Pepi geheel blind te zijn geworden en JD vertelde hoeveel bewondering hij voor Pepi had gehad, hoe deze dat had opgepakt. Snuffend en luisterend, voor zover ze dat nog kon, bewoog ze zich rustig langs stoel- en tafelpoten en vond steeds weer haar plekjes in de zon.

In de winter kon ze de trap niet meer op en af en lag ze vooral in hun badkamer die net vantevoren verbouwd was, met vloerverwarming. Ze ging beetje bij beetje steeds meer achteruit. Een paar weken geleden stopte ze met spinnen. En nu, bij de eerste lentezon buiten, leek ze zich alleen maar ontheemd te voelen.

Pepi, die niet meer spinde . Dat is hét criterium om Pepi uit het leven te begeleiden. Ze heeft een geweldig leven gehad. Ze hoort bij zeer belangrijke episodes van mijn leven, die nu voorgoed voorbij zijn. Alsof het verscheiden van Pepi dat nu eens en voor altijd markeert. Zoals Pepi in essentie was, zo wil ik ook altijd blijven. Zoeken naar zonnige plekjes, soms wat naïef en dommig, maar altijd spinnend door het leven.

woensdag 24 maart 2010

Ram

Volgens middeleeuwse kalenders is het vandaag pas écht de eerste dag van de lente en daarbij geheel in het sterrenbeeldteken van de Ram. Waarom? Het is 24 maart en 24 is twee keer 12, twee keer een etmaal. Het is nu de dag van het jaar, dat het even lang licht als donker is: het daglicht is er twaalf uur, de nacht evenzeer.

Dat is ook een oude verklaring waarom de sterrenbeelden beginnen met de ram. De ram heeft twee horens en het is zijn gewoonte dat hij even goed op zijn linkerzijde, als op zijn rechterzijde kan slapen. Jupiter Amon werd al met twee horens afgebeeld, symbool voor die tweekantigheid van licht en donker en de twee zijden waarop we ons te ruste kunnen leggen.

Op middeleeuwse afbeeldingen wordt de maand Maart veelal afgebeeld met mensen die tussen de druivenstruiken het dode hout wegkappen, om ruim baan te maken voor nieuwe bloei. Kijk maar bij Les tres Riches Heures de Duc de Berry; het is het symbool van de lente, het nieuwe begin.

En o, dat komt wel binnen deze dagen! Heerlijk weer voor het eerst je sokken uitdoen en met je blote voeten in het zand bij de rivier, je buik ontbloten en die warme zonnestraaltjes je navel laten tintelen. Ik wil wel naar deze oorsprong van de wereld, fijn navelstaren en bedenken dat het goed is om dood hout uit je leven weg te snijden en een juiste balans te vinden tussen het donkere en het lichte.

Onderwijl las ik Titaantjes van Nescio, nog in het kielzog van het Boekenweekthema: opgroeien in de letteren. Een merkwaardig en doch ook zeer toepasselijk lectuur, voor de uren aan de waterkant: En aan de rivieren mijner gedachtenzit ik stilletjes en genoegelijk en rook een steenen pijpje en voel de zon op mijn lijf schijnen en zie 't water stromen, voortdurend stroomen naar het onbekende. (...) Doelloos zit ik, Gods doel is de doelloosheid.

Dat is de ene kant. En de andere kant is dat ik scherfjes heb gezocht en gevonden en al eerder heb ik mijn vermeende oude potje uitgegraven (zie blogje Hebberig in Januari). Maar nu die pronkt op de tv denk ik: ís het wel écht zo oud? En dan denk ik weer: ach wat, maakt het wat uit? Laat het er maar doelloos zijn... Maar voor geen mensch is het weggelegd dit bij voortduring te beseffen. Zo is de volgende zin bij Nescio.

Je wilt altijd wát. Zonder dag geen nacht, zonder duister geen licht en alles heeft altijd minstens twee zijden. Ik ben dus een echte ram: voortvarend en stilstaand tegelijkertijd.

dinsdag 23 maart 2010

Nomade

Gisterenavond voor het eerst weer mijn vuurkacheltje buiten aangestoken. Niet al te lang, een half uurtje en dat is heel goed te regelen met al die kleine takken van het snoeiwerk aan struiken en bruidssluier. Gewoon even buiten de avond zien vallen, het langzaam donker zien worden en de halve maan te zien oplichten. Er woont niet alleen een mussenkolonie in de klimop en bruidssluier langs mijn huis, want de laatste merel vloog er gisteren ook in, en toen was het stil.

Alleen het vuur loeide en flakkerde, ik dacht aan het beeld van mijn visionquest in de zweethut: hoe ik op een immense vlakte een helder en intens vuur gestaag liet branden. Een beetje een Nomade. Zo heet ook het nieuwe boek van Ayaan Hirsch Ali, dat ik zeker wil gaan lezen. Ze was bij Pauw & Witteman vorige week en ik heb bewondering voor haar eloquentie. Hoe ze de Nederlandse taal perfect en bijna accentloos beheerst, ook in kleine nuances, daar verbleekt Maxima toch weer bij.

Gisterenochtend op de voorpagina van Trouw een foto van haar, want ze heeft een prijs van de SGP jongeren gekregen omdat ze zich te weer stelt tegenover de extremistische jihad en daarbij erkent dat het christendom ook zo een waarde heeft. Die jongeren waren verrast dat zij de prijs persoonlijk in ontvangst kwam nemen en ze grapte tegen hen: 'Dat is me ook wat, ik ben zelf atheistisch, en dan wel deze prijs'. Ze moedigde hen aan om de positie van de vrouw in eigen kring beter te maken.

Ronald Plasterk had hetzelfde tegen hen gezegd: men mag als organisatie en beweging best wel denken dat homoseksualiteit niet goed is, maar als je op persoonlijke titel een onderscheid maakt, dan discrimeer je. Dit lijkt me een helder onderscheid.

Ik vind het helemaal passen bij Ayaan om die jongeren op te gaan zoeken, dat ze de gelegenheid aangrijpt om met hen van gedachten te wisselen. Ik zie dan helemaal de Afrikaanse stam- en dorpskultuur voor me, waarin je je fysiek niet kunt verbergen voor elkaar en je in zekere zin met iedereen rekening moet houden en die serieus hebt te nemen. Vanavond is ze live in Nova's college tour: ik ben heel benieuwd hoe ze met studenten het debat aangaat.

De anekdote in haar eerste boek Mijn Vrijheid ; dat ze toen ze uit het vliegtuig stapte hier in het Westen helemaal verbaasd was dat er overal klokken hingen en ze zich door alle gebouwen om haar heen, aanvankelijk niet goed kon oriënteren: het geeft aan waar ze vandaan komt en wat voor een gigantische sprongen ze heeft gemaakt.

Ja, ik ben wel een beetje fan van Ayaan. Haar passie en bezorgdheid zijn helemaal oprecht en haar vermogen om zowel heel groots te denken met als gezichtspunt daaronder: dat meisje, die individu die geknecht, verminkt en gemarteld wordt: ze was het ooit zelf en ze heeft het allemaal overstegen.

Haar wantrouwen jegens meisjes die hier in Nederland zogenaamd uit vrije wil met hoofdoekjes en sluiers lopen: dat kan zowel waar zijn als niet. Ik weet uit ervaring hoe moeilijk het is om je te ontworstelen aan de codes en vanzelfsprekendheden van je eigen familie. Solidariteit met het eigene, dat is er allereerst. Ik ben persoonlijk altijd blij geweest, dat er een duidelijke Nederlandse samenleving tegenover stond met eigen normen en waarden.

De eigen vrije wil is soms maar een dunne draad in een familie&cultuurweb van subtiliteiten en zogenaamde vanzelfsprekendheden en om je met deze draad uit het web te weven zonder daarin werkelijke gaten te willen maken: ook ik ervaar dit als een voordurende opdracht en uitdaging, om te kunnen zijn die ik werkelijk ben.

maandag 22 maart 2010

Primula

Wat zijn ze toch geweldig: primula's. Je koopt er zes, vol dikke grote bloemen, het lijken wel bruidsruikertjes, en je plant ze in drie potten, in elk twee; lichtgeel en oranje, rood en roze, roze en lichtpaars, je plaatst ze in de hoeken van een driehoek aan weerskanten van de tuin en er komt elke keer weer een big smile op mijn gezicht, als ik naar ze kijk.

Volgens mij hebben de vogels in mijn tuin dat ook. Een vlucht koolmeesjes fladderde in en rondom de bamboe en een merel in de boom van de buurman hief een deuntje aan en de koolmeesjes reageerden daarop, alterneerend. Een waar concertje, vlak na het klarinet- en hoboconcert dat ik van Mozart beluisterd had. 's Ochtends met Mozart, koffie en de krant: dat is al een paar maanden of zo mijn ochtendritueel. Mozart heeft me wis en waarachtig door de saaie grijze koude februari geholpen.

En nu is het na al die grijsheid weer tijd voor kleur en warmte! In de Hermitage in Amsterdam bekeek ik de nieuwe tentoonstelling: Van Matisse tot Malkovich, o wat een kleurenpracht en dan buiten in de binnentuin een zee van krokusjes in het gras. Een wolkenloze blauwe lucht, je koesteren in de lentezon op de bankjes, licht op het water en op de Amsterdamse gevels. De stad die ik in Januari wit en gedempt verlaten heb, begint opnieuw. Maar de stille witte laag sneeuw rust nog in me, een soort onderbodem voor wat komen gaat.

Naast de primula's heb ik kleine irisbolletjes gepland en lelietjes van dalen. Ik heb de verpakking maar erbij ingegraven, want ik vind het altijd moeilijk om te geloven dat die bollen die in de grond geheel en al verdwijnen, straks echt weer een bloeiend tafereel zullen opleveren. Ja, wachten en geduld betrachten en hopen op..., dat zijn mooie eigenschappen, maar een feestje bouwen, hebben wat er lekker is, da's ook heel prima, primula.

Treinconversatie

In de trein kun je van die leuke gesprekjes hebben. Tegenover me kwamen twee echtparen te zitten, vers van ergens van het Brabants platteland. Mevrouw 1 , met grijzend permanentje, maar wie weet gewoon wel een iets oudere leeftijdsgenoot, was heel snedig en gevat. De trein maakte een alternatieve route en man van echtpaar nr. 2 zei: ' Aha!, ik weet wel waar we zijn, we zitten in de buurt van Naarden. Nou , zei ze, ' ik niet hoor, ik ben hier in de trein en nergens anders, waar jij zegt dat je bent, daar ben je helemaal niet, jongen je moet toch eens leren opletten!'

Iedereen lachen, zo ook het meisje naast me op de bank. Die moest op de minuut exact in Alkmaar zijn en dacht nu te laat te komen. 'Maar ja, je moet ook niks op de minuut af willen' zo corrigeerde ze zichzelf. Ze vroeg aan mij waar mijn wortels lagen. Ik zag mevrouw 1, al klaar voor een gevatte opmerking, haar ogen glinsterden ervan, maar haar nieuwsgierigheid naar mijn antwoord, kreeg de overhand, dus ze slikte haar woorden in.

'Ik heb Chinees en Indonesisch bloed', antwoordde ik dus. 'O... ik dacht dat je Indiaans was, ik dacht wat leuk, ik kom naast een Indiaan te zitten.' Ik vertelde haar dat men dat wel vaker heeft gedacht en dat ooit in een groep, iemand pas na drie jaar erachter kwam dat dit niet zo was en toen tegen me zei: 'Als je het niet erg vind, blijf je een Indiaan voor mij, ik kan niet meer omschakelen'. Ook dit meisje vroeg of ik dan misschien ook iets had met Indianen; ze zag me er helemaal zitten.

Plotseling kwam de herinnering naar boven, dat ik ooit in een Indianenreservaat in Zuid- West Amerika had gereden en iedereen ineens naar me ging zwaaien en buigen. Van de weeromstuit was ik maar terug gaan zwaaien, knikkend en glimlachend. Dus kennelijk leek ik op een plaatselijke beroemdheid aldaar. Ik vertelde dat. Maar ja, zei ik, 'als ik mijn hoed opzet ( en dat deed ik, want ik moest de trein uit) dan denken sommige mensen weer dat ik uit Bolivia kom.'

'Nou, wel leuk toch, om niet doorsnee te zijn' , reageerde het meisje. En mevrouw 1 flapte eruit: en die hoed staat je heel leuk! We wensten elkaar allemaal nog een heel prettige dag.

zaterdag 20 maart 2010

Ai wei wei

Heerlijk, om over de brede zandpaden in de Achterhoek te dwalen en te praten over het leven, het Leven, het l e v e n.


Thuisgekomen zapte ik wat en zag op CNN het gezicht van Ai Wei Wei. Een Chinese kunstenaar en architect die 'het vogelnest' heeft gebouwd, het Olympisch Stadion, alhoewel hij uiteindelijk tegen de Olympische Spelen aldaar was, omdat het een grote propagandatruck was. Hij was ingehuurd als architect door een Zwitsers buro, daarom kon dat zo.

Ai Wei Wei (1957) heeft op de Documenta in Kassel in 2007 een groots project opgezet dat Sprookje heette. Daartoe liet hij 1001 Chinezen ( zoals in de Arabische sprookjes van 1001 nacht)uit alle lagen van de bevolking overkomen en over de tentoonstelling lopen. 1001 oude Chinese stoelen kwamen mee, die overal verspreid stonden en die iedereen naar willekeur kon schikken en schuiven om elkaar te ontmoeten. Hij heeft ooit een oude antieke Chinese vaas demonstratief uit zijn handen laten vallen, en op anderen de letters coca cola geschilderd.

Hij noemt zichzelf een sandwich: een broodje waarvan het brood Chinees is, maar de vulling, het beleg westers. Zijn vader was dichter, het gezin heeft honger geleden toen het opgesloten werd in een kamp in de tijd van Mao, maar op 24 jarige leeftijd is hij in New York gaan wonen en is bevriend geraakt met Allen Ginsberg, die vlakbij woonde. De kracht van poëzie schept misschien meer ruimte en vrijheid, dan wat een kunstwerk ooit kan bewerksteligen, denkt hij. Het woord dus, boven het beeld.

Nu vertelde hij hoe in China de vrijheid van meninguiting en vrije nieuwsgaring geheel onder druk staat. Drie blogs van hem zijn in één klap van internet gehaald, Facebook en Twitter zijn onmogelijk, en Google dreigt ook te verdwijnen. En het is al een gecensureerde versie. De uitvinder van Twitter kwam even aan het woord. Aan hem de vraag of er geen mogelijkheid was om met nieuwe techniek dit verbod ongedaan te maken.

Ja, dat kon, heel tijdelijk, met steeds veranderende wachtwoorden, en zo. Na de CNN uitzending was er dus even Twitterverkeer mogelijk. 'Wat voor het Westen is als het vanzelf vrije inademen van de lucht, is hier in China geheel onmogelijk. Ai Wei Wei kent beide en is bi-langual' , twitterde een Chinees prompt. Een schreeuw van woorden uit een immens land dat tot stilzwijgen gedoemd wordt.

Wat een kontrasten weer in de wereld. Het Westen heeft een nieuw woord uitgevonden: infobesitas: het teveel aan info en de onverzadigbare honger naar meer, waardoor alles onbeduidend dreigt te worden. Tegelijkertijd is het voor ons mogelijk om je virtueel verwant te voelen met een leven van iemand die je nog nooit ontmoet hebt. In China is dit alles onmogelijk. Men kan niet via Facebook 1001 vrienden maken, een blog bij houden, enzovoort.

Hier blijkt de kracht en de macht van het woord, als het je niet meer gegeven is. Aan ons in het Westen de uitdaging om door alle lawaai en ruis heen, te luisteren naar woorden die verbinden. In China is men ook afhankelijk van het geloof in het Westen, dat elk woord, ook een gebaar is en elke handeling op internet intiem kan zijn en verbinden kan.

Toen ik diep in de nacht in bed stapte, rook het in de slaapkamer naar regen. Een oude geur van donkere aarde, sluimerend van leegte in de luwte, lente die zich binnenkort zal loszingen zonder te weten waar naar toe.

donderdag 18 maart 2010

Almere

Ja, ik ben er écht geweest: in Almere of all places. Al een hele poos geleden had ik een krantenartikel uitgeknipt en bewaard. Het betrof een tentoonstelling in museum De Paviljoens van Germaine Kruip, die Only the Title remains heet. Te Almere, dus. De recensie was heel lovend: het gaat over het verstrijken van de tijd, over schoonheid, over licht en eeuwigheid.

De foto's toonden witte, lege ruimtes, met uitzicht op natuur en omdat licht zo'n belangrijke rol speelt, is het tot zonsondergang open. Elk soort lichtval zou een overrompelend andere ervaring teweeg kunnen brengen, een spel van cultuur en natuur. Ik visualiseerde een mooi museum, met uitzicht op wijdsheid en polders.

Maar ja, Almere? Wie wil er nou naar Almere? Dus ik bedacht dat dit wel een leuke bestemming zou kunnen zijn wanneer gans boekkenlezend Nederland gratis met de trein mee mag met het Boekenweekgeschenk. Aldus geschiedde. Ik heb het halve land doorkruist en dan valt weer op hoe mooi Nederland vanuit de trein is. De liefelijkheid van de Achterhoek, het uitgestrekte veenlandschap van Drente, de Veluwse bossen richting Amersfoort.

Maar Almere? Niet doen. Er is een soort herinnering blijven hangen van een lang gerekt Fred Flinstone, nep rotsbruin geveldak met een vals plat waarmee een deel van het winkelcentrum bedekt is. Winkels aan winkels voor de lagere middleclass van Almere, die op een Zondag nergens te bekennen is. Een sfeerloos niks, waar je gaat begrijpen dat een figuur als Wilders enig leven in de brouwerij brengt.

En de tentoonstelling? Ja, die is mooi. Alleen kijken de Paviljoens van Almere, een soort witte containers op palen, uit op nieuwbouw en een industrieterreintje. Je kon er geen kop koffie drinken en de jongen achter de kassa die buiten een sjekje rookte, heet je al bij voorbaat bijna verontschuldigend welkom. Virtueel rondlopen op de tentoonstelling, dat volstaat ook.

En Almere? Je wordt er mild en vergevingsgezind van, tegenover al die Wilders-stemmers. Gauw door met de trein naar het bruisende Amsterdam en maar hopen dat ook een stem voor Wilders uiteindelijk een doorgangsbiljet is naar iets anders en beters.

woensdag 17 maart 2010

Klooster

O, o, o, wat moet ik toch met mijn leven aan? Had ik net besloten om me op alle plekken, waar ik ook ben , me gelijkelijk thuis te voelen en dan on staat er in me een heftige drang om na de leesgroep aan de Vespers mee te doen en dan zit ik daar, weer in het zingend koorgebed, en ben bijna tot tranens toe bewogen.


Ik kan wel doen dat alles en overal , de hele wereld, een verborgen vindplaats is waar God, of whatever, aanwezig is en dat idee blijft er ook gewoon in mij bestaan, maar wat is het toch geweldig om met 'mede'-Zusters en -Broeders samen te bidden. Er zit zoveel onrust in s'mensens lijf en leden en kloosterlingen weten dat toch beter te kanaliseren. Al doet wellicht alleen de plek dat voor hen, de grond waar zij verbijven: het klooster.

Er waren een paar Franciscanen bij de Clarissen op bezoek en met eentje heb ik een aantal jaren samengewerkt in de redactie van het tijdschrift Franciscaans Leven. Hij liep langs me, gaf me een handje, ging naast me zitten en fluisterde: 'Hoe gaat het met je?' Ik fluisterde terug: Goed. Maar is dat wel zo? Is het de bedoeling dat ik als een pelgrim en vreemdeling over de wereld blijf rond zwerven? Waar en bij wie is mijn thuis? Zou ik toch eens aandacht moeten geven aan 'roeping'? Daar ging het stukje tekst ook over in het Testament van Clara.

Hoe zij ging wonen in San Damiano, tesamen met haar zusters, geroepen door Franciscus en God, natuurljk, de Allerhoogste. In de leesgroep begon een Franciscaan welhaast te vloeken over die kerk en het nieuwe rotbericht dat de gezangen van Huub Oosterhuis in de ban zijn gedaan. Eigenlijk klonk hij wel wanhopig.

Daar, bij die kerk, daar wil en kan ik toch niet bij horen? Ware het niet dat ik op een zeer bescheiden schaal daar ook wel al bij hoor: die meditatiecyclus bij de Clarissen en het aanbod van een leesgroep, het staat zelfs op internet met mijn naam daarbij.

Roeping, wat is dat? Als ik Clarissen zie glimlachen en naar me zie knikken omdat ik daar in dat koorgebed zit (een had net van te voren gezegd dat de tegenwoordige plek van haar roeping de kapel was en de huiskamer waar ze haar medezusters dagelijks ziet) en ik dat als een warme deken ervaar, net zoals wanneer ik daar mee doe aan 'het etentje in stilte', dan zou ik wellicht veel vaker daar in dat klooster 'moeten' komen.

Ik weet het weer: een deel van mij is in het klooster helemaal thuis, komt er thuis, zo is het en niet anders. Al zal ik nooit intreden. Ook dat is een ding dat zeker is.

dinsdag 16 maart 2010

Drang & drive

Opwekkend: de eerste zonnestraal verschijnt vanachter een wolkje en flarden blauwe lucht, na een grijze ochtend, en de merel in de tuin begint meteen te kwinkeleren. Even later zie ik een vrouwtjesmerel driftig in de weer met het verzamelen van takjes en grassen die ze richting de bamboe vliegt. Nestdrang en lentezon, ze horen bij elkaar.

Wel sneu, dat het haar niet zal lukken: elke jaar vind ik in de bamboe half gelukte nestjes. Als het windstil is dan lijken de bamboestengels uitstekende peilers voor een nest, maar met de wind mee, zijn ze veel te buigzaam en niet vormvast. Bamboe is een exoot en dat weten die arme, westerse Nederlandse vogeltjes niet.

Maar ja, de drang gaat voor het resultaat uit, de drang die bepaalt en die stuurt, het is lente en we moeten en willen weer wat. Ook mooi, iets dat doordrenkt is van drive en niet van plechtige bezonnenheid en redelijkheid.

Zoals de 'mode' van Bernard Wilhelm & Jutta Kraus, beide uit het traditionele Beieren, geboren in 1972. Hun kleding spettert en spat, Love it, or hate it, zo is het motto van Bernard Wilhelm.
Ze werken volgens geen enkel vaste methode: de afwezigheid van regels is de enige rode draad. Een geur, een gedachte en ooit de schoonheid van een aubergine: het kan het begin zijn van een nieuwe collectie.

Kleren vol kleur, niet gericht om mensen er sexy of voordelig uit te laten zien, folkloremotieven, de sportwereld, middeleeuwse narrenpakken, ruitjes, bloemen, batik, tule, legerkleding, Afrikaanse gewaden, strak synthetisch om het lichaam; alles en alles is mogelijk.

In het Gronings Museum is elke zaal felgekleurd en staan de collecties van de seizoenen in een soort beeldengroepen bij elkaar, zodat je je ook afvraagt of je nu naar mode of naar kunst kijkt en dat is precies wat ze ook willen bereiken. In elke collectie zetten ze een joker in, alles is onvoorspelbaar en heeft de magie van een kinderverkleedpartij.

Ze zeggen: 'We zijn nu eenmaal aan iets begonnen, en nu moeten we het ook afmaken, want beter stuk te lopen op een onmogelijkheid dan aan succes ten onder te gaan.' Heel erg drang & drive, precies zoals die merel in mijn achtertuin.

Marcella


Het is altijd aardig als een abstract concept ineens voor je gaat leven en je ineens begrijpt en voelt wat ermee bedoeld is. Dat gebeurde me dit weekend met het woord Expressionisme. Ja, ik wist wel dat het iets met expressie, met je gevoel uiten, te maken had en dat in de schilderkunst dit een aparte beweging was geworden. Na het impressionisme, die voor het eerst een impressie van de wereld om je heen gaf, in plaats van iets realistisch.

Ik liep over de tentoonstelling in het Groninger Museum DUITS EXPRESSIONISME 1905-1913, met 150 werken uit het Berlijne Brucke-museum, vernoemd naar de kunstenaarsgroep de Brucke, die in 1905 in Dresden is opgericht. Thema's: weg van de gevestigde oude machten, levensvrijheid, niet de natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid telt, maar het gevoel. En dat gevoel spetterde in intense en talrijke kleurschakeringen van de doeken naar mij toe.

Alsof de kleuren zelf een eigen taal spraken en het de gelaagdheid van je eigen diffuse gevoelens even een plaats, een Heimat gaven. Hitler's nationaal-socialisme deed de expressionisten in de ban en ik snap wel waarom: daar was geen plaats voor eigenheid, men moest deel van een machinerie worden, dus alles wat naar eigenzinnigheid zweemt, dat is een gevaar voor de massa en de menigte die men moest zijn.

Topwerk en ook eyecatcher op de posters van deze tentoonstelling is Marcella, een schilderij van Ernst Ludwig Kirchner. In 1995 voor 5 miljoen aangekocht uit een particuliere verzameling en men vond dat toen veel te veel. Nog nooit was er zoveel voor een Duits expressionistisch schilderij neergeteld. Maar nu is men blij dat juist dit schilderij zich in Berlijn bevindt. Waarom?

Dit meisje: ze straalt alles uit wat een mens heden ten dage niet mag zijn. Gewoon maar zitten, niet eens in diepzinnig gepeins verzonken, eerder wat verveeld, in zichzelf besloten, genesteld op een stoel, een witte poes die er eveneens alleen maar is. Er-alleen-maar-zijn en je niks aan trekken van je omgeving. De felrode sloffen, het gestreepte jurkje, die hoekige knietjes, dat grappige oortje: ze doen iets in jezelf tintelen.

maandag 15 maart 2010

Duel

Godverdomme. Dat is het eerste woord van Duel van Joost Zwagerman; het Boekenweekgeschenk. En nee maar, het zal toch niet waar zijn: er zijn alweer personen opgestaan uit christelijke hoek, die zich druk maken of dit wel zo mag. In een nationaal Boekenweekgeschenk wordt immers een deel van de natie onnodig gekwetst. Amehoela! Vreselijk, die zogenaamde teerhartige zielen, die Nederland willen hullen in een mist van bekrompenheid en schijnheilige moraal.

Het boek is gebaseerd op twee waargebeurde feiten: een interimdirecteur heeft tijdelijk gewoond in de zijvleugel van het stedelijk museum in Amsterdam en een Amerikaanse miljonair had een Picasso voor een miljoen verkocht aan een soortgenoot aan de andere kant van het land, wilde er met een ritueel afscheid van nemen temidden van zijn vrienden en sloeg toen met een groots gebaar per ongeluk zijn vuist door het doek heen.

Duel leest vlot weg,in een paar uurtjes, gisteren in een tjokvolle trein met gedeeltelijk het boekenweekgeschenk lezende gratis treinreizigergangers. Het raakt niet aan veel persoonlijke emoties, maar het heeft wel een gelaagdheid, waardoor Zwagerman waarschijnlijk als kroonprins na Harry Mulisch is aangewezen. Ik had nog nooit wat van hem gelezen.

Het boek gaat over de betekenis van kunst en de gekke situatie dat die Kunst een deel van het grootkapitaal is geworden. Waarom kan een kunstwerk niet gewoon onder het volk, bijvoorbeeld in een wijkcentrum komen te hangen? Tegelijk gaat het ook over de relatie van kunst en transcendentie, dus alles wat ook met de notie van 'God' te maken heeft.

Alles draait om een blauw werk van Rothko, de schilder die in Houston al een kapel heeft ingericht en wiens werk een duidelijke spirituele, mystieke bron heeft. Dit werk wordt gestolen door een kunstenares, die als roeping levensecht de werken van grote kunstenaars kopieert en daarmee de vraag stelt wat een kunstwerk tot echt maakt en wat aan de beleving van kunst reikt naar het echte en ware.

Zij heeft in het museum een kopie van de orginele Rothko gehangen en laat in het geniep, als kunstproject, de echte over de wereld reizen. Die hangt dan een poos bij geestelijk gehandicapten of zo. De museumdirecteur, die tijdelijk in zijn eigen museum woont dat wegens verbouwing dicht is voor het publiek ( een mooi beeld overigens: wonen op een plek die daar niet voor bedoeld is) staat voor een dilemma oftewel een duel in zichzelve: kiest hij voor de versie dat dit een kunstroof is of gaat hij mee in een kunstproject die de betekenis van kunst definitief en revolutionair aan de orde stelt?

Hij kiest voor een tussenweg: in het diepste geheim gaat hij met zijn belangrijkste schilderijen restaurateur achter de blauwe Rothko aan om deze terug te halen. Hij vindt het schilderij ergens in Slovenie terug. En dan gebeurd het, op het moment supreme, tijdens de overhandiging ervan: hij slaat met zijn vuist per ongeluk door het doek heen: Godverdomme.

Het enige woord dat van toepassing is en dus zorgvuldig is gekozen door Joost Zwagerman. In dit ene woord is alle kracht van Duel samengebald en komt alles tot een explosie. Het boekje heeft twee prologen en twee epilogen. In de tweede epiloog, die Nee, dit is de epiloog heet, gebeurt het dat de kopie van de Rothko die in het opnieuw geopende museum hangt, door een van de belangrijkste kunsthogepriesters van de wereld, als de mooiste, echtste en transparantse Rothko wordt gebombardeerd: reden om rondom deze Rothko een grote expositie te bouwen ...

Goh... Godverdomme... Wie is het die vloekt in onze huidige samenleving, die deels van God- los- is? Dit is het duel, waarin we ons allen bevinden.

vrijdag 12 maart 2010

Goudmijn

De hele week zit dat liedje al in mijn hoofd: Goldmine in the sky, gezongen met enkel een gitaar door Daniel Craig. Dat is dezelfde acteur die ook James Bond speelt: stoer, werelds, een blonde viking. Ik herkende hem daarom niet, met zijn haar donker geverfd en bruine contactlenzen als Perry, de tot de dood veroordeelde in Infamous, een verfilming van het waargebeurde verhaal In cold blood van Truman Capote.

Het is zo hartverscheurend. Deze Perry Smith die tezamen met een kameraad, voor bijna helemaal niks, een boerenfamilie vermoordt in Hollcomb, Kansas in 1959. Deze Perry is geweldadig en heeft tegelijk een heel kwetsbare en tedere kant in zich. Er is een vreemde energie tussen Truman en Perry. Smith wurgt Capote bijna in de cel, wanneer hij denkt dat Capote niet eerlijk is tegen hem. Maar er komt ook een omhelzing en een kus. Truman was een notoir homeseksueel en ach, wie is Perry?

Perry mag twee brieven in de week vanuit de gevangenis schrijven en vijf jaar lang, alvorens hij zal worden opgehangen, schrijft hij deze brieven aan Truman Capote met de aanhef: My friend Truman. Hij heeft een mooi, zorgvuldig verfijnd handschrift en hij heeft een tekening gemaakt, die Truman na zijn dood in een koffer vindt. Perry heeft al zijn bezit aan Capote nagelaten.

Die verhouding, deze relatie: het lijkt op de relatie tussen Tom en Tijntje. (Zie gelijknamig blogje in Februari). Perry is degene die als het ware al verdwenen is van de aardbodem, in de kelder van het bestaan. Truman is zijn navelstreng naar buiten. Maar het lukt Truman niet om Perry te bevrijden. Het vonnis, de dood, zal voltrokken worden.

Perry staat voor het Zelf in ons, dat in de gevangenis woont, opgesloten in een donkere kelder. Het is het deel dat altijd verlangt naar bevrijding, naar het klavertje vier, geluk, echte ontmoeting en contact...

Hoor het hem zingen, dit oude liedje van Pat Boone, in zijn cel, op een bandje opgenomen voor Truman Capote:

There is a goldmine in the sky, far away,
we will find it, you and I some sweet day
there'll be clover just for you down the line
where the sky is always blue, pal of mine.

far away... far away...
we will find that long lost goldmine some sweet day
and we'll say hello to friends who said goodbye
when we find that long lost goldmine in the sky.

Ach, wat een raadsel is het bestaan. Truman Capote zelf heeft nooit meer kunnen schrijven. Een onaf boek, dat Answered prayers heet. Misschien een vorm van wishfull thinking? Over zijn relatie met Perry Smith zei hij ooit: It 's as if Perry and I grew up in the same house. And one day he stood up and went out the backdoor, while I went out the front.

Het komt overal en altijd voor: de onmogelijkheid van echte verbinding met levens dichtbij je. Met het Leven, dat overal is, maar ook opgesloten zit in een cel, in kerkers en kelders van ons bestaan. Dan neurie je maar weer eens dat liedje: er ís een goudmijn. En als we die nu niet vinden, dan maar op een andere plek; de hemel, in Godsnaam, dan maar de hemel.


donderdag 11 maart 2010

Nothing Personal

Heerlijk, om weer voor het eerst in mijn windstille hoekje in de tuin in het eerste lentezonnetje te zitten. De mussenkolonie druk tjilpend in de kronkelige, woelige takken van de bruidssluier, een merel, een roodborstje, wat sneeuwklokjes en paarse krokusjes.

Ik verwijderde de vogelpoep van het witte boeddhabeeldje achter in de tuin, twijfelde of ik de groene mossporen zou laten zitten, de plooien van Boeddha's witte kleed worden er wel door geaccentueerd, en dacht ondertussen aan de film Nothing Personal die ik onlangs heb gezien.

Een Nederlandse film, die al uitgebreid gelauwerd is, ook met gouden kalven. Maar engels gesproken, voor zover er gesproken wordt, want het is een heel stille film, zich af spelend in een verlaten huis op een landtong aan zee, in Ierland. De film had opstartmoeilijkheden, waardoor het begin drie keer te zien was.

Daardoor viel er een filmfout op: in het begin loopt de hoofdrolspeelster die zich simpelweg You laat noemen, met een rugzak en slechts een blauw matje op een verlaten landweg en even later blijkt ze ook nog een slaapzak en een tent met zich mee te torsen. Als je ook nog eens drie keer ziet, hoe de camera haar vanuit haar eenpersoons-tentje volgt in het rondscharrelen buiten de tent: ik kon me niet meer echt losworstelen van deze filmische bril. Alsof het onbevangen kijken vernietigd was. Dat kán niet: een camera plus cameramens in dat kleine tentje!

De film heeft iets weg van een moderne parabel, die gaat over geweldloos communiceren. Een roodharige vrouw dwaalt doelloos in Ierland, eet uit een prullenbak en zoals in het sprookje van Goudlokje en de berenfamilie vindt ze een huis en nestelt zich er. Ze gaat naar binnen, slaapt in het bed en laat er met opzet enige haren van haarzelf tussen de lakens achter. De man die er woont biedt haar eten aan, in ruil voor landwerk.

Hij dekt een verzorgde tafel met wijnglazen van kristal, maar zij grist het eten weg en wil buiten op een bankje eten, zwijgend. Hij loopt naar buiten, rammelt aan de bank en zegt: je hoeft niet zo grof te doen. Later betrapt hij haar dat zij binnen muziek luistert, onder andere liederen van Schubert: Winterreise; hoe toepasselijk! De volgende dag ligt er bij het eten buiten een walkman met een muziekcassette voor haar. Ze kookt voor het eerst, als dank. Al het eten ziet er prachtig uit, zó uit een sjiek restaurant: ontbijtjes met kleurige vruchten in een kommetje, een perfecte aardappelquiche met iets van een aardbeitje daarbij: het kan bijna niet.

Hij blijkt ziek, bijna stikkende in zijn hoest en hij vraagt haar bij hem in bed te liggen om te waken omdat hij bang is dat hij sterven zal. Op het eind raken ze bijna aan de vrijerij, maar hij houdt haar tegen en zegt: je moet het talent hebben, om op tijd te stoppen.

Ach ja, en dan het einde... een beeld dat bij je blijft en ook op affiches te zien is: zij wikkelt hem in het spierwitte laken en gaat naakt in foetushouding tegen hem aan liggen. Nog nooit was ze zo dicht bij hem. En tegelijkertijd: nog nooit was hij zo onbereikbaar...

Een beetje zoals Boeddha's witte kleed en dat waar hij symbool voor staat: verenigd met de Kosmos is er geen persoonlijkheid meer, wie zich uiteindelijk verbinden kan, die kan dat doen zonder ooit persoonlijke antecedenten te kennen: alle geweldloze communicatie leidt je naar Nothing Personal.

dinsdag 9 maart 2010

Overal en nergens

Gisteren liep ik onverhoeds de Sint Willibrordkerk in Utrecht in. Er stond een bordje in het voorportaal met gestifte letters: kerk open, ik hoorde stemmen en geluid en liep door de niet verlichte zijkapel, de kerk in. Wat een verrassing! Prachtig gerestaureerd van 1999-2005, geheel in kleur geverfd, lentegroene koepels met bloemen, gekleurde spiralerige pilaren.

Het is uitzonderlijk dat kerken in Nederland overdag open zijn, men heeft in de praktijk teveel gestolen kostbaarheden meegemaakt, weet ik uit inside informatie, maar het is eigenlijk doodzonde dat dit niet zo is. De kern van een Godshuis komt zo toch het meest tot haar recht: als je in het Franse platteland zomaar een klein Romaans kerkje in kan lopen, waar de vogels zich hebben genesteld in de oude stenen, of in Rome en Napels: overal en nergens.

Dát zit in die ervaring van het onverwachte besloten: je bent heel eventjes overal en nergens. In de Willibrordkerk bleek een koor te gaan oefenen die na de Dodenherdenking op 4 mei het Requiem van Fauré ten uitvoer gaan brengen.

O, wat is het altijd zo heel bijzonder, als je dan van enige oefeningen, zomaar getuige mag zijn. Flarden van het Requiem dwarrelden door een viool en de prachtige geluiden van het kerkorgel de ruimten in. Het is alsof je even ontsnappen mag aan de tredmolen van de tijd van het gewone leven.

Dat het onverwacht is, en eigenlijk bedoeld is om nog niet gehoord te worden: oefeningen in de ruimte, een prelude op dat wat het straks wordt: een gewichtige uitvoering, waar prestatie en perfectie een boventoon gaan voeren: hoe anders is dit onvolmaakte: de flard, de poging tot, het zoeken en dwalen in de muzieknoten...

Ik heb het eerder meegemaakt en voor mij is het een soort venstertje op het eeuwige, op dat wat blijft: een oefenend koorknapenkoor in de kathedraal van Exeter op een zaterdagmiddag, de jochies in vuile kleding alsof ze zo van het voetbalveld komen, het gezang van een Chinese operazangeres die ik in de verte hoorde op een afgelegen tempelcomplex in Peking. Een stem die je dan volgt en dan zie je haar: midden op het ommuurde plein, zingend en danspassen oefenend.

Alles wat je niet kan controleren, kunt bedenken, wat er zomaar is en zich even openbaart: het is van een schoonheid die juist opvalt omdat het nog niet volmaakt is. Zoals het schoonheidvlekje dat men vroeger op het gezicht aanbracht: juist dat puntje zwart zuigt je een andere dimensie in: die kier in de tijd, waar het overal en nergens is.

maandag 8 maart 2010

Gezien

Wat moet je toch met die hele reutemeteut van Kerk en Christelijk Geloven? Pervers. Wanstaltig. Allemaal achterhaald: dat denk ik, bij de berichten van het weigeren van de hostie aan ho-les-bi's. Helemaal misselijk word ik dat diezelfde universele kerk in hoge mate binnen de eigen muren aan pedo- en homo-seks-misbuik doet.

Vrijdag gaf ik meditatie en het was HET moment om toch weer mijn Tau-teken om te doen. Alleen uit verbondenheid met de Clarissen ben ik in staat om deze meditatie in het hart van hun eigen kapel te geven. Dat is ondertussen, het heel kleine en wellicht enige deel van de christelijke kerk waar ik me wel thuis voel. Maar ik heb het Tau-teken niet opnieuw omgehangen. Ik wil en kan mij niet meer bekennen tot één club.

De christelijke traditie is op haar vitaalst, wanneer zij verwijst naar het zachte, vragende, luisterende, biddende deel in je. Dan is enige persoonlijkheid in het idee van God en het Goddelijke iets, waar je niet buiten kunt. 'Wie iets over God zegt, zegt eigenlijk iets over zichzelf', bedacht ik heel lang geleden al.

En ik wil wel graag kunnen luisteren, aandacht geven, bidden zonder afhankelijkheid en open, vrij, argeloos en onbevooroordeeld zijn.Waarom zou je dat willen? Hardheid, de ratrace, keuren, positioneren, concurreren, dát is toch de orde van de dag?

Ik wil dat, omdat ik vermoed dat het beste deel in mijzelf, tegelijk het beste deel in elk ander is. Soms niet volgroeit, soms nog nooit opgemerkt, soms vertroebeld door de wonden die er in je zijn geslagen. Maar 'iets' in je, blijft ongeschonden. En dat íets is als een Tegenover, waarover en waar tegen men al in het Bijbelboek de Psalmen uitgebreid praat, dankbaar is, vloekt, klaagt, liefheeft.

Huub Oosterhuis, vader van Trijntje, priester-dichter zegt het in het lied 'Gezien', door Bernard Huijbers op muziek gezet, zo:

Gezien. van ooit af. en nog steeds.
toen ik nog niet was, nog dood,
stond al mijn diepste aangezicht
in jou gegrifd.

Overal in mij ben je jij.
als een voorgoed ontvangen kind.
een ongeschapen zee van licht
ben jij in mij.

Die 'jij' hoeft niet naar God te verwijzen en kan natuurlijk ook elk ander mens zijn. Maar dan toch omdat zij volgens dezelfde joods-christlijke traditie: Beeld van God zijn. Een ieder: ik, jij en ook die vreemd voor je lijkt te blijven, waarvan je geneigd bent om je vanaf te keren. En elk andere onbekende vreemdeling bij elke nieuwe ontmoeting. Die zich daardoor laadt met oneindige kansen.

donderdag 4 maart 2010

Oever

Morgenavond geef ik weer de meditatie in de kapel bij de Clarissen. Uitgangspunt is het gedicht Uittocht van Ida Gerhardt.( Zie gelijknamig blogje, Januari 2010). In de christelijke tijdbeleving is het nu de 40-dagentijd, ofwel de vastentijd, de tijd van boetedoening. Vroeger had je als katholiek kind dan een snoeptrommeltje, waar je alles in spaarde. Maar volgens mij at je het na de vastentijd, als het Pasen werd, gewoon allemaal weer op!

Van het gedicht Uittocht, is het nu de tweede regel: droogvoets bereikten ze de zoom, het oeverriet der Schelfzee. Ik ga de mensen leiden naar de oever en vraag ze om te luisteren naar de stemmen in de wind. Wat vertelt de wind je, als je stilstaat, verwijlt en luistert? Misschien over droeve dingen. Of blijde dingen. Misschien blaast de wind je nieuwe levenskracht en levensmoed in: Inspiratie.

De oever, de zoom, is de plek waar niet gebouwd wordt, je kunt er alleen maar ZIJN en ontvankelijk wachten. Zonder doel, je kan er niet werken, het is de plek waar alles mogelijk is. Je kunt je naam schrijven in het zand, maar het water wist het ook zo weer weg. Hoe wil je verder gaan? Wie wil je zijn in het leven? Waar gaat je verlangen naar uit? Begrijp je de wateren in jezelf, kun je ze aanvaarden?

Wanneer de meditatie, het ingaan in de stilte, geëindigd is, dan volgt er als afsluiting een Zegewens. Deze keer gaat die zo:

Moge je met een zekere regelmaat
de zomen en de oevers van je leven bereiken.
Dat je daar stil mag ZIJN
Verwonderd, wachtend, verwijlend, ontvankelijk.

Moge je ervaren dat je uitgenodigd wordt
om het water in je leven te aanvaarden.
Soms is het water woest of rusteloos
Soms zal het stromen in je: Levend water.

Moge je ervaren dat je niet alleen bent.
Dat de Levende met je mee trekt
door de wateren heen
en aan de oevers van de stilte.

woensdag 3 maart 2010

ZS meetlat

Anderhalve week ondergedompeld zijn in de Millenniumtrilogie van Stieg Larsson, noopt tot een evaluatie. Wat maakt het nu zo meeslepend voor mij? Ik geloof dat het de persoon van Lisbet Salander is. Larsson heeft met haar een, nieuw, hypermodern archetype gecreëerd: de sterke, alwetende, strijdlustige, uiteindelijk onoverwinnelijke vrouw. Niet alleen in haar gebeurd dit, want alle vrouwen in het boek zijn onafhankelijk, zij zijn hun eigen standard. Ze (be)leven hun eigen intellectualiteit en seksualiteit.

Larsson
creëert dit archetype welbewust: in deel 3 begint elk hoofdstuk met een heel korte verhandeling over strijdbare krijgsters: In de Amerikaanse Burgeroorlog streden 600 vrouwen, verkleed als man, de Amazones uit de klassieke oudheid, Semirares van Nineve die het Assyrische Rijk stichte, vrouwelijke soldaten bij de Arabieren, Berbers, Maori, Chinezen, Amerikaanse Indianen, Micronesiërs, enzovoort, hij noemt het allemaal.

Het leger van vrouwen van koningin Myrina wezen het huwelijk af en kozen zelf hun mannen, voor het nageslacht en mochten pas hun maagdelijkheid opgeven wanneer ze een man in de strijd hadden gedood en in Benin had je in Dahomey het vrouwenleger van de Fon. Ik heb afbeeldingen daarvan gezien, toen ik er was.

Dit archetype gaat in je zitten en mengt zich met andere heldinnen uit de kindertijd: Alice in Wonderland, Dorothy uit de Wizzard of Oz en natuurlijk Pippi Langkous, het koosnaampje dat de journalist Mikael Blomkvist in deel 1, zelf aan Salander geeft. Pippi dus: een nieuw gecreëerd archetype waarvan je scherven in jezelf en andere vrouwen herkent.


Als toetje las ik Het zwijgen van Maria Zachea van Judith Koelemeijer: een waar gebeurde familiegeschiedenis van de laatste helft van twintigste eeuw. Elk hoofdstuk vanuit het perspectief van 1 van haar 13 kinderen, die haar 7 jaar lang verzorgen. Zachea is het vrouwenleven waarvan ook mijn generatie de scherven nog van meedraagt: Moeder van 13 kinderen, niks zelf ooit hebben kunnen besluiten. Vrouwen waren er om te baren, te voeden en te verzorgen. Zachea en Salander: ze zouden de polen van een soort nieuwe feministische meetlat voor vrouwen kunnen zijn.

En nu ga ik stemmen op N.M. de dochter van Mevr. S. die ook 25 jaar geleden al, actief was voor de SP en nu met een petje op en lachend, op een foto van de wervingfolder prijkt. Ze gaat steeds meer op haar moeder lijken. Met, bijna alweer, het leven raast maar voort, de leeftijd waarop ik deze leerde kennen. Zij krijgt op de ZS-meetlat een 8, minstens, voor haar volhardende strijdlust op de kleine, locale, vierkante meter.