donderdag 26 februari 2015

Dominante vrouwen

O,o,o... wat vind ik het toch moeilijk om boos te zijn. Ik leef me meteen in de ander in, denk dan te weten waarom de andere iets doet of zegt, al komt iets niet leuk uit de hoek voor mij. Om dan te zeggen: dit is de grens en nu verwacht ik iets van een excuus... Soms dan kan het niet anders en is die vraag er ook uit voordat ik daar erg in heb. Dan denk ik: goed zo, je stelt een grens, dat is nou eenmaal nodig. Maar iets in mij is liever grenzeloos. Dat is helemaal niet goed, want daar word je onzichtbaar van.

Zo gebeurde het me dat vrijwilliger T. terwijl ik nog eens de gang van zaken rondom een kapotte microfoon (nota bene: zo'n geluidsversterker, zodat je overal goed verstaanbaar bent!), aan het uitleggen was, ze in het heetst van de woorden ongeduldig tegen me zei: 'Je bent een slechte beheerder!'. Dat schoot in het verkeerde keelgat dus ik zei meteen terug: 'Ik word niet gauw kwaad, je kunt alles tegen me zeggen en overleggen, maar dat neem je terug!'

Ahum. Dan is dat gezegd en dan moet je je daar dus aan houden... Maar je wilt ook niet uit elkaar gaan met kwade koppen. Dus zij zegt op het einde van de middag: je kent me toch, dat komt er zomaar uit, ik zeg altijd recht voor zijn raap wat erin me opkomt, je bent een goede beheerder, maar dat vind ik nou eenmaal slecht. Ik terug: 'Nou, dat  klinkt  al anders. Ik wil gewoon niet dat je dat ooit nog eens zegt. Ik zeg toch ook niet tegen jou: je bent een slechte vrijwilliger?... Nou ja,  laten we het maar niet groter maken, dan het is.'

Ahum. De echte kou was wel uit de lucht. Thuis denk ik dan: O! die dominante vrouwen! Het was namelijk één van de incidenten op die dag. Gek, hoe een dag soms een thema kan hebben. En dat ik dan nog een keertje tegen mezelf moet zeggen: nee, dat is écht de grens. Ik wil écht niet dat iemand dat tegen me zegt. Wat vond ik het fijn, toen ze vandaag meteen toen ik binnen kwam naar me toe liep, een arm om me heen legde en zei: 'Je bent toch niet meer boos op me? Ik meende dat niet!.'

Ja, dan is alles weer goed, echt goed.

woensdag 25 februari 2015

Terschelling en gas

Hèhè, gelukkig maar en ergens had ik het niet anders verwacht: de hele Gemeenteraad van Terschelling heeft tegen de gaswinning op het eiland gestemd. De Terschellingers hadden vorig jaar ruzie over de veerdiensten: naast rederij Doeksen had een ander wel ondernemingslust voor een kleinere veerdienst. Ik snapte het idee wel, een monopolie doorbreken enzo en iets mee vissen uit die grote oceaan vol vis, moet kunnen. En later snapte ik ook wel weer dat daar iets te weinig vis voor was. Eilanders stonden toen als kemphanen tegenover elkaar.  Nu staan ze schouder aan schouder.

GroenLinks wilde, volgens het krantenbericht al Kamervragen hierover stellen. Mij lijkt dat  ingegeven door de komende verkiezingen. Want elk weldenkend mens kan toch bedenken dat industrie toelaten op een waddeneiland werkelijk taboe zou moeten zijn. Niet omdat de grond zou kunnen trillen, maar omdat je het een ieder moet gunnen om van het vaste land van dit kleine Nederland, wég te raken.

De zilte Waddenzee met haar eb en vloed over.  Aankomen op een, door weer en wind telkens veranderend en bewegend eiland. Dat je dat eiland kunt doorkruisen, in de duinen kunt dwalen en dan aan de andere kant dat eindeloze strand en de zee kunt ervaren;  turen en dromen in een grootse horizon. Dan doet je oog pijn als er boortorens op je netvlies steken.

Laat er alsjeblieft ook geen duur geld weggegooid worden voor een onderzoek met de vraag of het toerisme eronder zou gaan lijden. Wanneer mij gevraagd zou worden of ik niet meer op Terschelling zou komen, áls...dan zou ik net zo wisselvallig kunnen reageren als wanneer men mij de vraag zou stellen of ik denk dat God bestaat.Voel ik iets kwezelachtigs en streng-orthodox bij de de onderzoeker, dan zou ik meteen roepen:' Nee! God bestaat niet!' En in een poëtisch universum, of de ruimte zoals die in het klooster gestalte krijgt, met veel gevoel en hart voor het Mysterie, dan kan ik van harte zeggen: Ja, God bestaat.

Ik wil niet naar het mij zo dierbare Terschelling als er boortorens en dergelijk zouden verschijnen. Maar omdat het me zo dierbaar is, zou ik toch wel weer gaan. Zoals je een zieke bezoekt, een patiënt, dus met pijn in het hart.

maandag 23 februari 2015

Bombardement

Ik merkte dat ik gisteren op het puntje van mijn stoel zat. Het bombardement van 22 februari 1944, die een groot deel van de binnenstad van Nijmegen heeft weggevaagd. Nota bene gedaan door de Amerikanen. De Duitsers hadden een paar dagen later al grote affiches in de stad opgehangen:'van je vrienden moet je het maar hebben.' Daar zaten dan drie ooggetuigen, overlevenden, doof en beverig, met klapperend gebit, ze moesten aangespoord worden om wat te vertellen.

Maar toen kwamen de woordenstromen, vertelt alsof het gisteren gebeurd was, met de trillingen van emotie in de stem. Een paar dagen ervoor had vrijwilliger T. op uitvergrote wandfoto's in het nieuwe wijkcentrum tegenover het klooster, de buurt waar zij vandaan komt, al aangewezen, waar ze gewoond had als kind, waar ze speelde, waar je vroeger ging dansen. Allemaal weg door de oorlog.

En nu: het verhaal van een mevrouw die als meisje van negen, op straat getroffen werd door een granaat. Ze kon zich zelf niks herinneren, want ze was buiten bewustzijn en al dood verklaard, ze lag al bij de lijken. Toen kwam er een vlieg bij haar oog, ze begon met haar gezicht te trekken: O, die leeft! Ze werd naar het ziekenhuis gebracht, geopereerd, maar nog steeds heeft ze elf granaatsplinters achter haar schedel zitten. Toen ging ze op vakantie naar Ierland, ze wordt onpasselijk, gaat naar de plaatselijke arts. Kom je uit Nijmegen, Wijchen?  Operaties bij dat grote bombardement? Dan heb ik je geopereerd!

In de schuilkelder van de kapokfabriek vielen 90 doden. De hele omgeving van die andere mevrouw die er zat. Hoe zij als 18 jarige wel besloot om zich te laten evacueren. Maar haar familie wilde thuis blijven, het paard niet alleen laten. Iedereen ging dood, behalve het paard, de schuilkelder deugde niet.  Haar beste vriendin ging in een andere schuilkelder. Haar moeder vroeg of zij even het eten wilde halen aan de overkant van de straat, op de keukentafel, dat ze in de haast vergeten had. Haar vriendin deed dat. Brand in huis en een explosie: vriendin dood, haar familie overleefde het wel in die schuilkelder.

Ik merk dat dit het soort verhalen zijn die mij binden aan deze stad. Op de middelbare school hoorde ik  al het verhaal van de twee broers, een oom van mijn beste vriendin, toen.  Die zouden met zijn tweeën naar de kapper gaan. Halverwege onderweg, zegt de ene broer tegen de andere: O, ik heb het geld vergeten, ik ren wel even terug naar huis. Hij overleefde. Zijn broer, die al bij de kapper zat, ging dood.

Gisteren bij die bijeenkomst,  zag ik  de zoon van Anton. Anton deed  als alleroudste deelnemer trouw mee aan de meditatie op vrijdag. Dat deed hem goed, zei hij. Het was voor het eerst in zijn leven dat hij mediteerde. Bij de koffie en thee zat hij ook altijd vol verhalen: Hoe het was in de buurt en op de plek waar nu het klooster is. Zijn zoon komt nu regelmatig mediteren: hij heeft de plek van zijn overleden vader als het ware overgenomen. Aan de muur van het klooster is een gedenkplaat gekomen, waar het weer vol bloemen stond, voor alle doden van dat bombardement.

Bij de wederopbouw van Nijmegen heb ik geen enkele foto van het klooster gezien. De wederopbouw die mij daar persoonlijk raakt. Zonder bombardement was daar nu niet een stille kapel met kleurige glas-in-lood ramen. Misschien mediteerde Anton daarom zo graag in de kapel. Omdat het niet vaak voorkomt dat je werkelijk stil kunt Zijn, op een plek waar zoveel gepasseerd is.

vrijdag 20 februari 2015

Drie Amerikaanse koffietafelboeken

Het is dat ik vond dat ik wel genoeg had gekocht in Amsterdam. Nou, om eerlijk te zijn: ik dacht ook dat ik het niet  nog mee kon sjouwen, terug de trein in, naar huis.  Drie koffietafelboeken die ik al struinend bij de koopjesafdeling van de American Book Center zag. Met die boeken heb ik het idee een reis gemaakt te hebben van bijna tot in de wolken tot diep op de bodem van de zee. Van het letterlijke toppunt van de menselijke civilisatie naar daar waar het eindigt en ook weer een beetje opnieuw begint.

Niet meegenomen dus, die drie boeken, maar wel in mijn herinnering en twee ervan heb ik al googelend toch een beetje teruggevonden: De eerste heet  Murals of New York City: The best of New York Paintings, verzameld door Glenn Palmer-Smith. Meer dan dertig heel grote wand- en/of plafondschilderingen in gebouwen van New York.

Een wereld opende zich voor me: van Art Deco tot Keith Häring, van plechtige geschiedschrijving naar een bar vol met verklede, lachende aapjes. En dan zo'n anekdote om niet meer te vergeten: dat op Central Station de sterrenhemel is geschilderd, maar eerst door een Australische schilder, die dus de sterrenhemel van het zuidelijk halfrond schilderde, een heel andere dan de onze. Pas veel later, bij een restauratieronde werd het geheel toch maar veranderd. Als ik ooit naar NY ga, wil ik een aantal van deze gebouwen uitgebreid gaan bewonderen.

Dan was er een boek vol foto's van verlaten gebouwtjes, tankstationnetjes, perronnetjes, ergens en overal in Amerika. Gefotografeerd in de nacht, vaak dus met een volle maan, want dan is er het meeste licht en dan van binnen belicht met felle roze, groene, blauwe lampen. Heel surreeël, maar de fotograaf vertelde dat er niet gefotoshopt was en dat hij zijn werk vaak in zijn eentje volbracht.  Wat dat niet vroeg: om genoeg elektriciteit op zo'n plek te krijgen en ervoor te zorgen dat de kabels en dergelijke niet in beeld komen. Ik ben altijd dol op zulke maffe, persoonlijke passies, die werkelijk nergens toe dienen. De moeite die een mens zich getroost om dat werkelijk te kunnen maken.

Tot slot The Underwater Museum van Jason de Caires Taylor. Ook als zo'n sympathiek project. Hij bevordert nieuwe natuurlijke koraal, die zich hecht aan beelden van mensen die hij onder water in de buurt van koraalriffen verankerd. Het materiaal is een speciaal soort beton, waar koraalvissen zich thuis voelen. Doel is om te zorgen voor nieuw koraal en de bestaande riffen te ontlasten, omdat toeristen dit wellicht een even zo mooie ervaring zullen vinden.

Het ziet er prachtig, kleurrijk etherisch uit, zo mensen-vreemd en mensen-aanwezig tegelijkertijd. Dat geldt voor al deze drie zware, dikke boeken. Die dankzij de lichtheid van internet toch zomaar weer op je netvlies kunnen verschijnen.

donderdag 19 februari 2015

Rembrandt, wat blijft

Het is net alsof ik ze in het echt gezien heb en bij ze op bezoek ben gegaan: Lucretia, die moest huilen. Ach... zo aangrijpend, ik ben gevoelig voor mensen die huilen, weet er niet goed raad mee, zou ze willen troosten, je krijgt er een brok van in je keel. Maar ondertussen weet ik in het echt, dat je het verdriet van een ander niet kunt oplossen of daar werkelijk bij kunt zijn. Ze stond ook nog eens op het punt om zelfmoord te plegen en het bloed was al te zien op haar witte hemd, maar dat deed me minder dan die traan die in haar oog welde.

Dan was er Jan Six, een boezemvriend, met de blik zoals vrienden naar elkaar kijken: vol genegenheid, met iets van relativering en ironie, alsof hij zegt: 'Ik ken jou, mannetje en ik vind het helemaal oké, precies zoals je doet en precies zoals je bent.'

En dan die oudere lezende vrouw, die zich onbespied waant. Wat fijn om ongegeneerd naar haar te kunnen kijken, zonder dat je bang hoeft te zijn dat je haar stoort: hoe de woorden en gedachten haar vervullen, de geest die haar hele wezen beademt. En de slapende jonge vrouw, neergezet in enkele dunne bruine verfstreken, zo werkelijk als dat kan worden: een gestolde herinnering.

Het gaat over de tentoonstelling 'Late Rembrandt' in het Rijksmuseum. Het was er héél erg druk, maar wanneer je verzinkt in zijn schilderkunst, dan verdwijnt iedereen. Dan blijft dat geniale over: dat er mensen verschijnen uit louter tekening en verf. Zoals Michael Angelo ze uit het marmer deed oprijzen. Ik heb al heel lang een ansichtkaart van een etsje op ware grote van de jonge Rembrandt bij mijn leesstoel hangen. Als ik daar naar kijk dan weet ik dat iets in mensen eeuwig is en onsterfelijk.

M's versie

Ik keek gisteren naar het eerste deel 'Verkenningen', van de vijf , van die 19 uur  lange tv-vertelling van Wim Kayzer uit 1995, die over het geheugen en het bewustzijn gaat: Vertrouwd en o zo vreemd. Voor 5 euro gevonden in Concerto in Amsterdam, ongelofelijk. Ook wat ik zag vond ik weer ongelofelijk mooi: wetenschappers en schrijvers, ervaringsdeskundigen in dat kasteel in Gelderland, almaar denkend en vertellend over wat herinnering is en het geheugen.  Dat je dan in feite je afvraagt wie en wat je zélf bent. Als je zoveel vergeet, rare dingen wél onthoudt, herinneringen zelf verzint en dat allemaal helemaal niet kunt controleren...

Ik had zelf onlangs ook zo'n merkwaardige ervaring. Die werd ontketend door een zin die ik ergens las: als je op een oude plek komt, dan kan het niet anders dan dat je gaat denken aan eerder, met wie je daar eerder was. En ik was in Amsterdam: een oude plek, die ik mijn hele leven al met een regelmaat bezocht heb.

Het gebeurde me dat ik als het ware vanuit een jong Zelf, toen ik een jong volwassenen was, mijn hele leven in Amsterdam voorbij zag trekken. Niet dus, vanuit degene die ik nu ben, die soms peinzend en met mildheid terug kan kijken en, ondanks wat niet gegaan is zoals je ooit hoopte, toch blij is met het leven dat ze heeft gehad. Nee, ik beleefde het als een jonge ziel, alsof ik kon kijken in mijn kleinere verleden en in mijn eigen nog ruime toekomst die ik nog in het verschiet had.

Als puber langspeelplaten ontdekken in Concerto, de déjà vu: nu weer de helft van de zaak aan lp's wijdt. Als student zomaar een hotelkamer huren achter het Vondelpark, ontbijten in het sjieke souterrain aan smetteloos wit en samen doen alsof je uit het buitenland komt. Proust lezen op bankjes bij de grachten in een warme zomer. Enzovoort. Ik zag mezelf als kind in Amsterdam en langzaam veranderen naar de oudere vrouw, die ik nu ben.

Wat is een leven? ... Zo vluchtig, zo snel voorbijgaand, zo Alles voor jezelf en zo Niets tegelijk, als je de tijdspannen eromheen wikkelt. Ik keek ook nog naar de film Barneys Version, die zuster M. spontaan in het pakketje, waar we Donna Leon's met elkaar uitwisselden, erbij had gedaan. Ze vond het humoristisch en ontroerend. Dat vond ik ook. Op het einde krijgt Barney Alzheimer. Het enige wat overblijft, in al zijn boersigheid en zijn onhandigheid is zijn liefde voor de vrouw van zijn leven, die ondertussen wel van hem is gescheiden.

Misschien zal ik mezelf als een gezegend mens beschouwen, als uiteindelijk alleen maar de herinneringen aan de liefde  als ondertonen zullen beklijven. Ook al is veel van al die liefde in het heden allang vergaan.

woensdag 18 februari 2015

Filebus in EYE

In EYE dat prachtige gebouw aan het IJ, dat er in de verte uitziet als een oog en waar je binnen een geweldig uitzicht hebt op het water en de skyline van Amsterdam, is nu een leuke tentoonstelling die Jean Desmets Droomfabriek heet. Het gaat over de avontuurlijke jaren van de film (1907-1916). Zoveel is er in een eeuw verandert: Jean Desmet bracht het Nederlandse publiek voor het eerst samen rondom filmpjes, eerst via reizende bioscoopjes als een soort kermisattractie en later via de eerste echte bioscopen.

De tijd van de zwijgende film en waar 'het simpele feit' van bewegende beelden, iets heel geweldigs was. Er werden allerlei soorten van filmpjes gemaakt, die door heel Europa verhandelt en uitgewisseld werden.  Korte reisimpressies, waar mensen waarschijnlijk voor het eerst een wuivende palmboom zagen. Een nijlpaard met Afrikaanse mensen eromheen. Japanners in kimono's en vreemde gebruiken, zoals het ophangen van grote vissen aan vlaggenstokken in de wind, als een jongen 17 werd.

Er werd geëxperimenteerd met de eerste vormen van heel eenvoudige animatie. Met 'er bijna in het echt bij aanwezig zijn': alsof je mee, voorin een boot zat en de haven en de open zee kon meemaken. Of in een trein boven een enge, gevaarlijke brug. Spoken en geesten of ronddraaiende ruimtes werden via het beeld voor beeld monteren, voor het eerst waarneembaar. Of ingekleurde bomen en struiken langs een rivier. Kleine beestjes, spinnen en mieren enzovoort werden voor het eerst van dichtbij gefilmd, in een verhaalvorm, een strijd op leven en dood.

Even kijk je mee op de drempel: er was ooit een wereld zonder bewegende beelden. Wat moet dat een wonder zijn, als je dat dan voor het eerst ziet! Een filmavond bestond in het begin uit heel veel korte, kleinere films, waaronder ook dramatische verhaaltjes,  maar er ontstond ook alras het concept van een hoofdfilm, met daaromheen kleiner spul. Al of niet begeleid met live-muziek.

En dát vond ik nou zo aardig om te zien: op de voorkant van de aankondiging van de flyers, zie je iets van wat je associeert met 'droomfabriek': drie mensen in een vreemd voertuig dat een boot ofzo zou kunnen zijn. Maar wat je ziet is waarschijnlijk de eerste sci-fi film: het is een soort van open zeppelin, of een luchtballon in de vorm van een boot, in plaats van een mandje. En wie je voor een jongen met een petje houdt, die peinzend naar beneden kijkt is in het verhaal een barones, die zich verkleedt als jongen en een meesterdief is. Het is één van de eerste langere hoofdfilms en z(h)ij heet Filebus.

Waterlooplein

Wat kan ik hier toch ontzettend tevreden over zijn! Ik heb een nieuwe donkerbruine leren 'werktas' zullen we het maar noemen, waar heel veel boeken,  A4-map-formaat, mijn boterhamzakjes, een flesje water, dvd's die naar de bieb terug moeten,  enzovoort allemaal inpassen. Handige ritsjes van binnen en ingenaaide zakjes. 'Wat heb jij een mooie tas! 'zei J. meteen. 'Ja goed hè, voor drie euro van de rommelmarkt!'

Op het Waterlooplein gevonden,  in Amsterdam. Mijn alziend oog zag meteen dat het wat was, in de hele grote hoop, een rij waarlangs je kon lopen, alles op elkaar en door elkaar heen. En nu googelde ik even op het merkje dat er in de tas zit: abro, gemaakt in Italie. Hun motto is: Mooie dingen, daar heb je nooit genoeg van. Een vergelijkbare tas kost nieuw rond de 300 euro. En dan heeft de mijne als voordeel dat het leer  al wat doorleefd is, ik vind dat mooier dan helemaal nieuw.

Het was echt mijn koopjesmiddag, in die bijna lentezon, op het Waterlooplein. Ik vond ook nog zo goed als nieuwe rode suède laarsjes voor 12 euro, en 7 boeken, elk voor een euro. Waaronder etsen van Goya, gedichten van Pablo Neruda, I.M, van Connie Palmen, die had ik zin om over te lezen, en het gebonden exemplaar was precies van 20 jaar geleden, een dag eerder. En het aller-allermooiste, waar ik ook al zo genoten van heb en in twee ochtenden uitlas: een, in rood, en zacht leer gebonden, boekje van Jean Webster: Daddy Longlegs, met kleine, grappige tekeningetjes van de schrijfster.

O! wat is dat een genot! Zo'n fluwelen zacht boekje in je hand te kunnen houden en dat wanneer je het neerlegt het als vanzelf gewoon open blijft liggen op de pagina waar je bent. Met een roze leeslintje en een donkerroze gemarmerd papieren binnenkaft. Op de voorkant in zwart, als het ware erin gedrukt, het voelt wat hobbelig, een schaduwtekenening van een meneer, een meisje, elk aan de hand van een heel lange meneer met lange benen.

Het boekje is bijna een eeuw oud, 1917, noteerde de vorige eigenaresse die Ine heette, voorin. De titel kende ik wel. Niet voor niks, want het is wereldwijd een klassieker geworden. Talloze malen verfilmd en tot musicals bewerkt. Zo'n lief verhaaltje ook, dat in vele varianten weer herkauwd is, zoals in de film You've Got Mail. Een heel lief boekje met toch een feministische ondertoon. Met al mijn vondsten voelt de wereld als mijn weldoener, net zoals in dat verhaal.

donderdag 12 februari 2015

Grandmaster

Als ik jong was, dan zou ik nu acuut op Chinese gevechtssport willen, de een of andere variatie van Kung Fu. Maar waarschijnlijk zou ik het hier in Nederland toch niet zo kunnen leren, als dat ik zou willen: vechten met gratie, een gevecht als een meditatieve oefening, waar je met concentratie je krachten in je lichaam bundelt, en dán...met een paar zeer doelbewuste bewegingen van je lichaam, de andere verslagen wordt.

Ik heb ooit aan Tai Chi gedaan en daar toen al wat van ervaren: hoe er onvermoede krachten in-en-uit en door je heen kunnen gaan. Dat is dan de 'Chi', de levensadem, die je bundelt en stuurt en je tot je eigen verbazing, bijna buiten je om, ineens heel sterk blijkt te zijn. En  'op onzichtbare wijze' een ander een stomp kunt verkopen.

Ik heb dit, het klinkt als een verzinsel, maar zo was het, in een bank in Afrika gedaan, in Benin. Ik wisselde een heel groot bedrag om in Afrikaans-Franse franken. Het leek van buiten een heel betrouwbare bank, met een grote 'representatieve 'gevel. Maar ik vertrouwde het mannetje achter het loket meteen niet. Hij keek me niet aan, deed omslachtig, betrok anderen in wat mij een 'complot' leek. Ik kreeg iets over de helft van het bedrag dat het moest zijn. Hij met een trots, onoverwinnelijk soort lachje, toen ik protesteerde.

In plaats van stennis te maken besloot ik me te concentreren. Al mijn krachten te bundelen en hem, zonder aan te raken, een geweldige oplawaai te verkopen. Hij deinsde letterlijk naar achteren.  Hij begon te schreeuwen en toen kwam het geld te voorschijn uit de lade onder hem en  andere medewerkers om hem heen kwamen aansnellen met pakjes bankpapier, tot het hele bedrag compleet was. Ga! Ga weg! riep hij met de angst in zijn ogen.

En deze herinnering komt hier ter plekke terug, door de film  van Wong Kar Wai, The Grandmaster. Over Ipman , de leermeester van Bruce Lee. Wong Kar Wai heeft jarenlang alle oude leermeesters in de verschillen gevechtsstijlen over heel China bezocht en geleerd van hen, hij heeft aan de voeten van de meesters gezeten.  De acteurs hebben meer dan een jaar getraind.

Het is een prachtige film. Perfecte aankleding en decors. Poëtische beelden in slow motion. Oosters in waarneming en zijnswijze. Dat gevechtskunst, bewegingskunst is, komend uit de diepten van jezelf. Je kunt alleen maar winnen als je eerst jezelf overwint, je plek in de wereld begrijpt en van daaruit weet wat de juiste handeling is.

woensdag 11 februari 2015

Dieren... dag

Ik ben in supermarkten een 35%-shopper: ik loop zonder enig idee of plan binnen, kijk naar producten die 35% zijn afgeprijsd en dat wordt dan mijn eten van die dag of de dag erop. Naast een prijsvoordeel ben ik ondertussen ook geheel ontwend om te denken: wat wil ik gaan eten? Dat scheelt aan energie, en ik eet met regelmaat iets wat ik nog nooit eerder gehad heb.

Pas nam ik vis mee, die leek op een platte schol of een tong. Maar toen ik het uit de verpakking haalde, bleek het dubbel geklapt te zijn; het was de ene helft van een aardig grote vis. Dus ik keek op de achterkant: de vis heette Haka en kwam uit de Stille Oceaan. Ik keek op mijn eetbordje met toch iets van verbijstering: de bloemkool en de wortels en de aardappelen komen uit mijn buurt, gebracht door een hippie-figuur met een vlechtje in zijn baard en op klompen. Ik ken de grond waarop het geteeld wordt, maar die vis ???

Hoe komt een vis uit de Stille Oceaan helemaal naar dit lage land, dat aan zee ligt, waar slaat dat nu eigenlijk op? Dit gevoelen is ingegeven door het boek Fast Food Nation , een wereldhit uit 2001 van Eric Schlosser. Weetjes die ik heb opgedaan: elke hamburger bestaat uit 5 tot 100 (!) verschillende runderen. Die runderen komen uit Meatpack-towns: oorspronkelijk landelijke dorpen en stadjes die uitgegroeid zijn tot uniforme vleesindustrie-afwerkplaatsen. Die koeien staan in hun eigen shit, zó erg dat er ongeveer in elke hamburger wel shit moet zitten.Vandaar de Gekke Koeien-ziekte, die overigens pas na 2001 uitbrak.

Nou, ja. 'Dierenleed' blijf ik een ambigue woord vinden. Je mag een dier wat mij betreft opeten, als die smaakt  (Als mensen mij zouden willen opeten na mijn dood, heb ik daar ook geen moeite mee).  Velletjes van dieren en anderszins kun je wat mij betreft gewoon gebruiken.

Ik was in het Arnhems Museum naar de tentoonstelling Beauty and the Beast: Daar was de handtas die kunstenares Tinkerbell gemaakt had van haar depressieve poes, die ze daarom gedood had.  En nog veel meer moois. Een bustierre van een open geklapte kleine papagaai, hoeflaarzen, van voren een paardenhoef, en van achter een stalen hak,een kleine tasje van een grote rode pad, een kronkelend sculptuur bekleedt met glanzende zwarte kraaienveertjes, een eigele bontmuts van eendagskuikentjes, een schouderdecoratie van een spreeuw met een gouden snavel, babyslofjes van twee mollen: ik werd er vrolijk van.

Ik heb zelf ook lang een heel zacht mollenvelletje gehad, die ik had gedroogd van een levende mol die een poes voor me neergelegd had. Ik steek graag veren tussen mijn hoed. Ooit vond ik een nog warm eekhoorntje in het bos en vond het jammer dat ik geen kunde had om die op te zetten.
Hamburgers van Mac Donalds hebben ook wel een sentimentele waarde voor me. Maar dat moet maar weg, want dat is door Mac Donald wereldwijd in kinderen gebrandmerkt. Ze doen er onderzoek naar om door die M., twee gouden poortjes, zoveel mogelijk kinderen te lokken en  ik hou niet van kinderlokkers. Wel van dieren. Een beetje.

maandag 9 februari 2015

Weekend-klanken

O, wat is dat mooi: de nieuwe cd van Bob Dylan die Shadows in the Night heet. Hij zingt daar tien nummers, die allemaal ooit door Frank Sinatra zijn gezongen. Zijn stem is warm, zoals hij vroeger Lay, Lady lay, zong, zonder rasp en zonder kraak. Vroeger al hoopte  ik dat hij meer op die wijze zong. Al vond ik hem snijdend en klagend in protest-stand, ook geweldig. En  nu: Zijn mildheid gemixed in lagen van  melancholie, berusting, hoop,  maken zijn interpretatie van deze oude liedjes louterend.

Stay with me, woorden uit een psalm en That lucky old sun, raken me het meest. Beide nummers hebben, hoe je het ook wendt of keert, een religieuze ondertoon: ze verwijzen naar hoop en verlangen dat verder reikt dan het zichtbare en tastbare. Misschien was dat het overkoepelende thema van het afgelopen weekend,waar ik steeds andere dingen tot me liet komen dan ik van te voren gedacht had.

Ik wilde naar de Byzantijnse mis, verheugde me er zelfs op, om dat koor weer te horen zingen: de echo's en diepten die de klanken zijn van wat in je zelf leeft. Maar daarvoor in de plaats bleef ik slenteren door mistige, donkere straten van mijn stad, mijmerend; alsof het zo meer aanwezig was, dan als ik twee uur in een kerk zou gaan zitten.

Ik wilde naar een optreden van een jazz-zangeres, die vergeleken werd met Billy Holiday, ook een oude favoriet van mij. Zoals zij Gloomy Sunday zingt, en Some other spring en  Strange Fruit en God bless the child... Het optreden ging niet door zag ik op de mail  en zo bleef ik in de bieb hangen en luisterde naar een optreden van een jonge zanger en zangeres, die liederen van Schubert, onder andere, zongen.

Plotsklaps, terwijl ik aan het lezen was, op zaterdag, in mijn leesstoel, een boek met een totaal andere werkelijkheid: Fast Food Nation van Eric Schlosser, kwamen er woorden in me op voor de maandagochtendmeditatie. En met de woorden de ervaring, die achteraf gezien de klank van het weekend vormde. Zo raar ongrijpbaar, onaanraakbaar en toch intiem aanwezig:

Ik moet in de stilte speuren
mijn ogen en oren en hart
wijd open zetten
dan komt iets of iemand
mij tegemoet.
Ik moet deze woorden weer vergeten
de stilte ademt in mij
ootmoed,
ontroering worden mijn deel -
Ik weet niet veel.

donderdag 5 februari 2015

V&D

'Weet je nog wel, die roltrap, heel smal, en dat je er dan niet op durfde?' zei een bezoeker in het Wijkcentrum. Ja, zo was het. Die roltrap gaf ook nog eens een grommend en donker geluid dat uit zijn binnenste leek te komen, als een monster. Dat was de eerste roltrap in ons leven. Ik dacht dat ik de enige was die dat toen panisch eng vond, maar niet dus. 'En dan keek je naar beneden en dan dacht je: Nu! en dan deed je dat weer niet, en je was de hele tijd bang om te vallen!' Ja, zo was het.

En dan de aapjes met hoedjes op tussen de palmbomen  met trommels, sambaballen  en andere muziekinstrumenten, die begonnen te bewegen en geluid maken als je een muntje in de rode automaat gooide. Je wilde wel de hele tijd daarbij in de buurt blijven. Wachten tot het weer begon. Of er andere kinderen waren die het konden laten gebeuren.  Bedelen of je toch nog een muntje mocht. Want zoiets kon alleen daar en zoiets had je nog nooit gezien.

Zo'n winkel had je nog nooit gezien. Geen toonbank waar de spullen overheen gereikt werden. Overal spullen die je zelf mocht aanraken en pakken. Zoveel gangen, links en rechts, je kon erin verdwalen. Er was van alles door elkaar en het heette 'een warenhuis'.

Toen werd ik tiener. En toen ging ik naar de afdeling van de schoolspullen en de schrijfwaren. Je zocht er je nieuwe schoolagenda uit en het kaftpapier voor je boeken. Nieuwe schriften en klappers. Nergens had je zoveel keus en nergens kon je zomaar vrij je gang gaan, dan in ... de V&D dus. Die nu binnenkort verleden tijd wordt, hoogstwaarschijnlijk.

Toen werd ik student en daar was V&D weer, waar je met een dienblad zelf broodjes en drankjes kon pakken. En een salade kon opscheppen in een kommetje, zoveel als je wilde en dat erin kon. Ik werd een ware deskundige om er zoveel mogelijk in te krijgen. Zo, dat was weer mijn portie verse groenten voor de hele week.

V&D was in feite de eerste belevingswinkel. Waar je kon rondstruinen, waar het rook naar nieuw en onverwacht. En nu? Het is de saaiheid ten top geworden. Sneu. Rondlopen in de oude V&D van mijn herinnering, roept ook de wereld op zoals die eromheen was. Van eenvoud, weinig impulsen, rust. V&D was in die wereld het kakelbonte toverpaleis, waar van alles in gebeurde, de uitzondering op de regel. Nu heeft alles zich binnenstebuiten gekeerd. De wereld is een groot, bont kakelend warenhuis geworden en zuigt V&D naar het putje in het midden: weg.

'Mijn' houtduiven

Tja, en dan doet Koos Dijksterhuis vandaag in Trouw zo'n lyrisch stukje over de houtduiven in zijn tuin dat ik wel herken. Dat ze zo'n vrolijk geluid maken bij het opstaan en zo gezellig rondscharrelen in de tuin.Ik heb zelf ook ooit een blogje aan ze gewijd: hoe ze op een welhaast menselijke wijze elkaar het hof maken, dat je een liefdesdrama voor je ogen ziet voltrekken.  Het mannetje had dan eindelijk zijn vrouwtje, hij paarde heftig met haar, en toen.... vloog hij weg de verte in en zijn vrouwtje bleef lang smachtend hoog in de boom op de uitkijk. Vergeefs, mannetje kwam niet terug.

Of toch wel? Is dat jonge stel dat nu in de hoogste boom in de achtertuin genesteld een van hun nageslacht? Wonen beide paren nu in die boom: de ouders en hun kinderen? Vanochtend zag ik twee stelletjes in de kale boom van de buurman en ze vlogen op en neer de donkergroene dennenboom in, die wel twee meter boven mijn dak uittorent.  

Dat is toch puur natuur, vlak voor je ogen .En dat allemaal in een boom die ik meer dan 25 jaar geleden met kluit en al op de fiets vervoerd heb en als eerste boom in de uiterste hoek van de tuin gepland heb. Ik zou daar toch ongegeneerd van kunnen genieten en er een zeer voldaan gevoel van kunnen krijgen: dat ik die natuur zo nabij heb weten te brengen. Net als mijn mussenkolonie en die spreeuwen, die er enige seizoenen zijn geweest.

Waarvan ik ook wel weer blij was dat ze vertrokken, die spreeuwen met hun spetters amoniak-poep. En nu zit ik met hetzelfde: heel leuk die houtduiven.  Maar pal onder de boom,  in een cirkel van wel een halve meter droppen ze op het achterpad dagelijks hun hopen poep. Elke dag schrob ik dat nu weg met een harde bezem en als je het een keertje overslaat dan koekt het onmiddellijk heel erg aan. Met je schoenen de boel wegvegen, laat je al bijna uitglijden, over die poep. Van die prachtige, schattige houtduiven met hun gezellig gefladder en gekoer.

Tja, en dan kijk je jezelf dus aan. Zó zit ik dus in elkaar: Natuur is leuk, maar ik wil er niet teveel overlast van hebben. Gelukkig, zoals bij zoveel, kan ik dat niet controleren en regelen. Tenzij ik de boom zou omzagen. Maar zo'n drastisch maatregel, dat zit niet in mijn genen. Dus ik ga gewoon 'gezellig' met ze door, in het leven.

woensdag 4 februari 2015

Lost

Heerlijk om in weken wanneer het slecht weer is, je helemaal te verplaatsen in een serie die zich afspeelt  op een tropisch locatie, gefilmd op Hawaï. Gewoon dagenlang meeleven met een aantal hoofdpersonen, de overlevenden van een vliegramp, op een geheimzinnige plek, waar het eiland, als het een eiland is, zelf ook een soort personage is.

Tropische eilanden ken ik wel. Mmmmmm... die golfslag in helderblauw water, de palmbomen, het mangrovebos, het zand, compleet met zandvlooien, die je bij zo'n paradijsje er niet bij fantaseert. Maar in de serie is de situatie natuurlijk niet zomaar als een idylle. Er lopen talloze verhaallijnen over de groepsdynamiek en gaandeweg komen ook de individuele levens van ieder aan bod: Wie waren ze, vóór de crash? Deze situatie biedt een ieder ook de mogelijkheid om helemaal opnieuw te beginnen en hun oude leven los te laten: Dat bewustzijn houdt meerderen bezig.

J.J. Abrahms is één van de verhalenvertellers. Hij is door de jaren heen uitgegroeid, welbeschouwd, tot een van de grootste verhalenvertellers van de wereld. Zoals vroeger iemand bij een kampvuur je onderhoudt en je een spiegel voorhoudt middels verhalen, zo doet hij dat ook: elke tv-serie waarin hij participeert wordt een wereldwijd succes.

De vader-zoon-relatie in allerlei facetten komt vaak aan bod. Zoals ook in Fringe, dat me ook mee kon slepen. In de serie van dit eerste seizoen komen een vader aan bod, met zijn 10-jarig zoontje op het eiland, die elkaar maar net kennen: hij haalde hem op in Sidney, alwaar zijn moeder overleden is en zijn stiefvader niet voor het kind wil zorgen. Er komt een vader in voor die als topchirurg zijn zoon altijd vernederde, die zelf ook chirurg is geworden. De vader werd een verborgen alcoholist, heeft een operatie verprustst en zijn zoon Jack, nu de enige dokter op het eiland en tot een leider aangewezen, geeft zijn vader alsnog aan. Enzovoort.

Er gebeuren geheimzinnige dingen: een man kon na de crash plotseling weer lopen en blijkt alle vaardigheden te hebben om in de jungle te overleven. Hij vertegenwoordigt iets van de Gelovige: hij denkt dat iedereen op het eiland iets te leren heeft, hij denkt dat het eiland voor hen zorgt en dat ze niet voor niets zijn neergestort. Jack daartegenover is de man van de Wetenschap.

Ondertussen blijken er ook anderen op het eiland te zijn;  minstens een Franse vrouw die er 16 jaar geleden al is gestrand. Er blijken ijsberen op het eiland te zijn, die echter ook voorkomen in het stripboek van Hurley, een heel dikke man die 156 miljoen rijk is, door de lotto te winnen met getallen, die ook op het eiland zelf aanwezig blijken te zijn. Hij meent dat de getallen ongeluk brengen en verdoemd zijn.

Al met al, een serie die je eigen fantasie prikkelt en raakt aan dat gebied in jezelf dat beweegt tussen wat redelijk is, en wat niet. Aan het zoeken om samen met anderen het optimale uit een situatie te halen, aan het verlangen om zomaar elk moment weer je zelf uit te kunnen vinden. Aan elke keer opnieuw de werkelijkheid creëren en inspelen op wat er is. De serie was vanaf 2003 op de tv te bekijken en bestaat uit 6 seizoenen en heet, ergens heel toepasselijk: Lost.

maandag 2 februari 2015

Alternatieve kerststal

Ik was en ben werkelijk verrast. Ik liep de Kathedraal van St Jan binnen, in Den Bosch, en een bordje wees nog naar een kerststal. Dat vind ik wel leuk, dus ik erachteraan. In de rondgang achter het altaar was er een slingerende schubbenslang gemaakt van leistenen dakpannen van de kathedraal zelf, symbool van het kwaad en de verleiding, met daarbovenop allerlei taferelen die ik daar, op die plek associeerde met esoterie: engelen, krachtstenen, snijpunten van krachtvelden, enzovoort.

Er waren levensgrote opgezette dieren, er was helemaal geen traditionele kerststal, het ging over het overwinnen van de wildernis en de woestenij,op zoek gaan naar vrede en harmonie en dat die grotendeels in jezelf te vinden was. In het hol van de leeuw, dé belangrijkste katholieke plek van Nederland, was daar een pad van transformatie uitgezet.

Helemaal op het eind ervan, na eerst een uitgebreid tafereel van wilde dieren en tamme tezamen, het vredesvisioen uit Jesaja, dat komt dus wel uit de Bijbel, dat wel,  kwam dan eindelijk, bijna in een bijrol, baby Jezus, Jozef en Maria, een os en een ezel, met boven hen een soort mobiel met krachtlijnen.

Er waren vooral veel opgezette dieren tussen het groen, het bos en het donkere struikgewas, te zien, de mensen waren er schaars. Het kerstverhaal was dus  volkomen vrij geïnterpreteerd, vol buiten-christelijk gedachtegoed. Kinderen hadden op papier in de vorm van een eenvoudige en toch een beetje blubberige S, ook een soort  slang dus, hun dromen gekleurd en getekend wat voor hen vrede en geluk was: we putten uit de wijsheid van kinderen, stond erbij.

Het blijkt dat dit het eerste jaar was, dat een kunstenaar de kerststal op heeft gebouwd. Die uitgebreide kerststal in de kathedraal is een topattractie en is al heel lang een vaste traditie, waar mensen uren voor in de rij gaan staan om die te gaan bewonderen. Mij komt het voor, dat er nu een soort Paard van Troje is binnengehaald en ik vind dat wel grappig.

Het leek op een kerststal, maar... Ik vraag me af of de prelaten van de kerk een idee hebben dat er een heel ander soort gedachtegoed in de kathedraal mee-circuleerde. Misschien hebben ze het eenvoudigweg niet opgemerkt, omdat het binnen hun wereld geen rol speelt. Wat je niet kan herkennen, zie je ook niet.

Ssssst... niet verder vertellen en alleen maar heel benieuwd zijn wat de kunstenaar van volgend jaar met de kerststal zal gaan doen.