donderdag 30 april 2015

Een Spaans hondje

In de boekenboom bij mij in de buurt, waar je boeken kunt pakken en kunt weggeven, zag ik een heel bekende kaft: Een Spaans hondje van Rascha Peper. Er staat een zandkasteel op. Ik nam het mee. Pas na lezing en ik me afvroeg wat de titel van het boek met de kaft te maken had, herinnerde ik me waar ik het boek eerder gezien had: rondslingerend in het huis van vriendin P, toen ik wekelijks op haar kinderen paste. Toen puzzelde me dat ook: Waar slaat de titel van het boek op en wat heeft het met dat zandkasteel te maken?

Vandaar, waarschijnlijk dat ik het boek meteen meenam. Lang geleden heb ik me, denk ik, voorgenomen dat boek eens te gaan lezen, om het raadsel op te lossen. Ik geloof dat ik het nu weet en de oplossing verraste me. Wat is dat toch inventief en creatief verzonnen!
Het boek begint bij de begrafenis van de moeder van Victor Clarijs. Hij twijfelt of hij haar hondje, dat Curly heet,  mee zal nemen. Hij is bang voor sentimenteel gedoe. Stel dat het hondje maar om de kist zal blijven lopen, kermend en jankend.

Hij neemt van lieverlee het hondje onder zijn hoede en gaat hem Knak noemen. Zijn andere broers Jasper en Felix willen het hondje niet. Vicor is architect, maar het enige wat hij ooit gebouwd heeft is een nep-ruïne, een folly, op een verlate landgoed dat niet voor het publiek toegankelijk is. Met zijn broer Jasper verdient hij nu de kost met een zand-sculpturen-bedrijf: leuk voor op feestjes en openingen van bedrijven en dergelijke. Felix is een verstrooide professor met het syndroom van La Tourette, die een onconventionele jongere vriendin heeft: Pleuntje.

Victor raakt in een crisis. Is dit nou zijn leven? Hij leest over een eigenzinnige man die in Spanje al zijn leven lang bouwt aan een kathedraal die gemaakt is van alles wat hij om zich heen vindt, en van geldelijke schenkingen. Victor verdwijnt enige maanden na de dood van zijn moeder. In deel 2 van het boek is het tien maanden later en het thuisfront weet niet of Victor nog leeft. Pleuntje en Felix besluiten te gaan zwerven, naar Spanje toe, om de zinnen te verzetten.

In een verlaten, klein dorpje ziet Pleuntje ineens een hondje dat heel erg op Knak lijkt. Maar dat kan toch niet? Ze durft het niet eens aan Felix te vertellen. De volgende dag gaat ze in haar eentje terug. Victor werkt er binnen aan de kathedraal (ja,  hij is daarnaartoe afgereisd en nog niks gemeld, omdat hij bang is voor de bemoeienis van zijn familie) . Hij vindt aan de halsband een briefje:  DAG LIEVE VIC. En hij stuurt een briefje terug en hij verschijnt daarmee weer.

Er bestaat dus in de werkelijkheid geen Spaans hondje.Er is een Nederlands hondje dat Knak is gaan heten.  Het staat symbool voor transformatie, voor verlangen, zó dat droom en werkelijkheid bij elkaar kunnen komen. Ik las in Trouw vandaag over een architect Bikash Palikley, een Nepalees die in Duitsland heeft gestudeerd en sinds anderhalf jaar is teruggekeerd. Hij loopt nu in de puinhopen in Nepal en zegt: 'Werken in Nepal is een geweldige uitdaging. Ik leer iedere dag iets nieuws. De aardbeving leert me dat verbindingen, gewicht , flexibiliteit, en het combineren van lichte en zware materialen cruciaal zijn".

Soms is er een persoonlijke aardbeving nodig om te kunnen veranderen in de  architect van je leven en de juiste verhouding van de dingen te vinden.  Zoals Victor zijn echte roeping is gaan volgen en zichzelf en zijn familie terugvindt.

Mooi, vind ik het dat Rascha Peper in het nawoord zegt dat de hond Knak heet, als eerbetoon aan een gedicht van Jan Hanlo. Ik zocht het gedicht op en daarmee wist ik zeker dat Knak een Spaans hondje is:

HOND MET BIJNAAM KNAK

God, zegen Knak
Hij is nu dood
Zijn tong, verhemelte, was rood
Toen was het wit
Toen was hij dood
God, zegen Knak

Hij was een hond
Zijn naam was Knak
Maar in zijn hondenlichaam stak
Een beste ziel
Een verre tak
Een oud verbond
God, zegen Knak.

woensdag 29 april 2015

Onderweg op Koningsdag

Mijn letterlijk grootste trofee van Koningsdag is een knuffel: een grote dikke egel van wel 50 cm hoog in een rood geruit broekje en een groen met witte stipjes blouse en een wit schortje voor. Trouwhartig, met grote ogen en een scheef koppie kijkt ze me aan, terwijl ik in bed lig. Ze stond tegen een boom aan geleund: neem me mee, neem me mee!

Koningsdag:  ik vind het altijd een gezellig dagje van het volk: bij het wakker worden, heel vroeg hangt er die sfeer van verwachting en bedrijvigheid. In mijn buurt is ook een kleine vrijmarkt en de kinderen met volle tassen aan het fietsstuur met hun ouders met dingen in de handen fietsen al vroeg achter bij mij langs.

Ik kocht er 7 prentenboekjes in de kleuren van de regenboog: 7 in de bijbel. Bedoeld voor kleuters van 3 tot 6 jaar. De 7 dagen van de schepping, 7 kleuren van de regenboog, 7 dikke vrienden van God, 7 plaatsen waar God kwam, 7 kinderen die groot werden, 7 moeders die goed zorgden. Ze zagen er nog als nieuw uit.
- Kennen jullie de boekjes? vroeg ik aan de kinderen die erbij zaten. Ja, ze kenden ze wel: papa had ze vaak voorgelezen.
- Ja, papa had ze die cadeau gedaan, en ik heb ze ook nog wel voorgelezen, zei hun moeder. Het was even stil. Maar ja, ik kwam er niet verder mee, ik wist geen antwoord op hun vragen, ik kende de verhalen helemaal niet... Ik geloof wel dat er meer tussen hemel en aarde is, maar als je er niks van weet, dan houdt het op.
Waar was vader? Ik vermoedde iets verdrietigs, heb niks meer gevraagd en de boekjes gekocht: 10 cent per stuk.

's Avonds in de boekenclub wisselden we ieders leesgeschiedenis uit. Weer kwam de Bijbel ter sprake. I. had gesmuld van de verhalen uit het Oude Testament, zo spannend wat daar allemaal gebeurde. Ze haalde het boek tevoorschijn: een heel groot boek met prenten van Gustave Doré. H. vertelde dat er vroeger bij haar elke dag uit de Bijbel werd voorgelezen en dat ze zich er helemaal niks meer van kan herinneren; ze vond het vreselijk, dat verplicht moeten luisteren.

Nichtje L. stond ook voor het eerst in het uitgestrekte Goffertpark haar spulletjes te verkopen. Haar goede fietshelm weg voor 1 euro en afgetrapte gymschoenen met een gat kopen voor 4 euro!, foeterde Zusje. Maar als je hart die gymschoenen begeert en ze voor 90 euro nieuw, ver buiten je bereik liggen, dan is 4 euro geen geld voor een eindelijk vervulde wens.

Voor wat schaars is en wat buiten je bereik lijkt, kun je heel erg open staan. Wat in je strot geduwd wordt, als zijnde heél betekenisvol en derhalve onmisbaar, verliest het knuffelgehalte.Ik gunde die mevrouw met haar kinderen wel iets van een groot knuffeldier langs de weg, een verhalenverteller die toen de kinderen 7 werden, verder had kunnen vertellen. Een groot boek van Doré, als schoenen met desnoods twee gaten erin , waarmee  je wel verguld verder kan lopen.

zaterdag 25 april 2015

Hemelse muziek

In de documentaire 'Erbarme Dich' spelen ze geen hoofdrol en zijn ze een deel van de mensen die vertellen wat de muziek van de Mathaeuspassie doet met ze. Ogenschijnlijk. Want het is wél de Passie die gedirigeerd wordt door Pieter Jan Leusink en de sopraan Olga Zinovieva die je hoort. Ze dragen de film, omdat de muziek zoals zij die uitvoeren de natuurlijke omgeving van de hele documentaire is.

Zuster Naamgenote in het klooster vertelde dat ze cd's had van Pieter Jan Leusink met het Bachkoor en orkest en van de sopraan Olga Zinovieva, of ik die wilde lenen? Heel graag! Dus gisterenavond luisterde ik naar de cd My favourites van Zinovieva. Zo mooi: Pie Jesu van Fauré en Solveigs lied van E. Grieg, ik had ze allang niet meer gehoord en het vervulde mijn kamer. Haar sopraanstem heeft een diepe ondertoon, het doet me denken aan de stemmen van de Italiaanse castraten. Ook in de documentaire twijfelde ik een heel kort moment, toen ze close-up 'Erbarme Dich' zong: het zou ook een jongeman kunnen zijn. Heel androgyn dus.

Ook beluisterde ik het Stabat Mater van Pergolesi, ook door hen uitgevoerd met daarbij de countertenor Sytse Buwalda. Wat passen die stemmen van Olga en Sytse perfect bij elkaar, ze klinken als een hechte twee-eige tweeling, onlosmakelijk met elkaar verbonden en toch ieder geheel eigen. Het smartelijke van de menselijke levensstaat: ergens horen we allen bij elkaar, voelen we, daar komt de moraal en het streven naar goedheid uit voort, maar we verwonden en vernietigen elkaar,  hangend en  hijgend hechtend aan de eigenheid...

Ondertussen besluit ik al een week de dag met de Missa Prolationem van Johannes Ockeghem (ca. 1420-1497). Ik maak het donker in mijn kamer op wat kaarslichtjes na en tuur tegelijk naar de smalle maansikkel buiten, die elke keer iets breder werd. Vijf stemmen, een sopraan, 2 tenoren een bariton en een bas, een liverecording in de karthuizerkerk  mauerbach , door The sound and the fury: zo zou ik me ook wel willen noemen als ik kon zingen en een zanggroep zou vormen.

Ockeghem is de favoriete componist van T., de man van vriendin P. las ik in een interview dat zij van hem gemaakt had voor het wijkblad, omdat hij ook het spontaan ontstane straatkoor in de buurt dirigeert, evenals al jaren lang de cantorij van de protestantse kerk. In het eerste gesprek dat ze met elkaar hadden, noemde hij het al. Hij zette er wat van op en ik meende het te herkennen van heel lang geleden, toen ik een periode een  oude-muziek-passie had, nog in de tijd van de cassettebandjes.

Thuisgekomen zocht ik die cassettebandjes op in een oude doos, allerlei namen stroomden mijn hersenpan in, maar geen...? De naam Ockeghem verdween ineens ter plekke: ik zag het zo wegglippen, de leegte in en het kwam die avond ook niet meer terug. Nu komt het me voor dat dit precies past bij zijn muziek: de woorden verdwijnen, ik hoor nog net de aanhef van het Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus en het Agnus Dei, maar dan meandert de muziek als een brede stroom in een weids landschap, vertakt zich, komt weer samen.... enzovoort.

Ook het Stabat Mater van Pergolesi bewerkstelligde dat: de woorden verdwijnen, je voelt de smart, maar de muziek is troostend en verzoenend: hemelse muziek.

donderdag 23 april 2015

Chinees enzo

Hoe dat nou precies gaat met roots en genen die door de generaties heen jagen, geen idee. Maar ik kan niet ontkennen dat er altijd iets diep in me geraakt wordt, als ik iets 'Chinees' zie. Dat is al begonnen toen ik op de middelbare school voor het eerst in Londen was en daar  een tentoonstelling van oude Chinese schilderkunst zag. Dat kwam als een dolkstoot binnen: bijna tot tranen toe ontroerd en ik moest er nog een keer naar terug, daarmee een ruzie riskerend met de vriendin met wie ik was en die vooral op 'winkelen' was gespitst.

Die eenzaamheid van die figuren in een grootse natuur, de schoonheid, de subtiliteit en de eenvoud van elke penseelstreek. Het weinige en schijnbaar steeds hetzelfde van de afbeeldingen en dan elke keer weer meegezogen worden in een peilloze diepte. Nu gebeurde me het weer bij de lange  film A touch of Sin van de regisseur Zhang Ke Jia, van wie ik eerder 24 City zag. Ditmaal is het de eenzaamheid van vier mensen die elk uiteindelijk in een geweldspiraal raken.

De verhalen zijn op werkelijke voorvallen gebaseerd: een man die de onrechtvaardigheid van de directeuren aanklaagt en ze uiteindelijk doodschiet met een jachtgeweer. De vrouw die als receptioniste werkt in een sauna, vernederd wordt door klanten en zich ontpopt tot een ninja-strijdster en een man  met een vlijmscherp mes doodt. De ogenschijnlijk heel rustige, gewone man die zijn kost blijkt te verdienen als huurmoordenaar, de jongen die in de uitzichtloosheid van het  radertje-zijn in de massa-industrie van China van de flat springt...

Maar ik zie niet alleen geweld en grauwheid en word ook geraakt door de schoonheid en de tijdloosheid van de dingen om de mensen heen. En door die typisch Chinese mengeling, vind ik: de paren felheid én gematigdheid, geweld én geduld. Ik denk nu aan een kunstwerk van A Wei Wei dat ik in Venetië zag bij het water in een loods waar bootjes gemaakt worden: opgestapeld tot glooiende golven of als een heuvelachtig landschap lagen daar rechte dikke stalen draden. Ze deden denken aan bamboestengels.

Maar ze bleken gemaakt te zijn van de stalen draden uit beton die in gebouwen gebruikt worden. Maar te weinig: een schoolgebouw met duizenden studenten was door een aarbeving verkruimeld, duizenden doden. Hij heeft al die draden uit dat beton gehaald en ze met mensenhanden recht laten slaan: er is geen machine aan te pas gekomen. Als aanklacht tegen de slechte bouwomstandigheden, zowel van het materiaal, als voor de arbeider en de gevaarlijke, krakkemikkige gebouwde resultaten.

Natuurlijk zal het ook de directe spiegel zijn, die me raakt: Chinese ogen en fysiek, ik zie in zo'n film mijn eigen manier van lopen terug en op die schilderijen de onbeweeglijkheid van het stil-zitten.

woensdag 22 april 2015

12 blauwe druifjes

Aan de buitenkant kun je toch helemaal niet zien, wat er van binnen zit. Dan lijkt het met een vrijwilliger in het wijkcentrum weer de goede kant op te gaan, dat ze weer  opkrabbelt, en dan is dat niet zo. Dat had ze zelf ook niet verwacht. Wat er in mensen broeit, woelt, strijdt... Je ziet niks aan de buitenkant. Iedereen lijkt vrolijk op een terras te zitten in de zon, aan het flaneren door een groen, bloeiend park achter mijn huis... maar wat gebeurd daar allemaal achter de schermen?

De rozerode tulpen groeien nog door en lijken nu op kleine ballonnen in de wind. Andere, ook geplante bollen, zijn klein gebleven of tonen niet meer dan wat groen tulpenblad. Ook hier geldt hetzelfde motto: je kunt aan de buitenkant niet zien wat er in potentie wel of niet aanwezig is.

 Dit blijkt nu en is het resultaat van een welbewust experiment dat ik in de herfst uitzette: ik kocht twee tulpenbollenzakjes tegelijkertijd, die te samen zusterlijk in het schap lagen. Ik bewaarde de buitenkant en heb ze tegelijk geplant. Uit het ene zakje komt al dat prachtige en uit het andere zakje is niks gekomen. Ze waren niet in een tuindersbedrijf gekocht. Oude bollen van jaren her, die doen het niet meer. Dus bij de Action of bij Appie kom je dan in een grabbelton: oud en nieuw door elkaar, je kunt geluk hebben of niet, zou de conclusie kunnen zijn.

Maar ja, potverdorie, zo is het dus met het leven zelf. Het is een grabbelton. Mensen hebben totaal niet dezelfde startposities en potenties. Er is geen tuindersbedrijf die de goede en de slechte uitselecteert. Wat kun je daar nou aan doen? Niks dus. Alleen maar alles proberen en gedaan hebben, om het goed te krijgen: dat kun je als het om menselijke contacten, communicatie en verbinding gaat. Als dat dan niet lukt, gewoon maar loslaten...

Het mooist is het en wellicht ook het enige wat écht is, is als het in het hier-en-nu er zomaar, zonder veel na te denken spontaan is. Dan hoef je niet te denken aan binnen-en buitenkant. Contact en communicatie dat meteen werkt. Zoals de buurvrouw die me vertelde dat er achter de katholieke lagere school, in het bosje erachter, het daar blauw-paars stond van de blauwe druifjes en ze daar haar hele huis mee vol had gezet.

Gisteren haalde ik er  voor de tweede keer 12 blauwe druifjes: voor elke maand van het jaar eén. De twaalf eerste had ik in de kapel gezet bij de meditatie. En deze direct in een vaasje op tafel. Twaalf blauwe druifjes als symbool voor hoop en verlangen, dat binnen en buitenkant toch ook één kunnen worden, het leven kan bloeien.

maandag 20 april 2015

Groen gras

Uit stammen, takken twijgen
barst het nieuwe leven
groeikracht, groenkracht
woorden ontvallen me -
Stilte
ik geef me over.
Wat dor hout lijkt
kan weer ontluiken
uit donkere aarde
kan alles ontspruiten
onkruid, bloemen, vruchtdragend gewas
groen gras-
Geluk.

Dit krabbelde ik gisteren voor het slapen gaan neer, woorden voor de maandagochtend-meditatie. Ik had nog niets: 'Woorden ontvallen me...' was aanvankelijk alles wat ik dacht. Door die lentezon, de uitbundigheid van lentebomen aan de Waal, witte krentenbloesems, die waas van groen...

Tegelijkertijd, al dat gebrek, de onmacht, die wereld die maar zijn rondjes draait. De ochtendkrant brengt dat bericht van 500 doden op zee... Al die mensen die op zoek zijn naar een betere toekomst. En dan die woorden zo meteen gaan uitspreken?

Ja, dus. Want ook dit is een deel van de werkelijkheid. We blijven deel van dat veelvoudige, niet te tellen, web van onderlinge afhankelijkheid. Zowel in het meest pijnlijke en imperfecte, als in de schoonheid van de lente. Zoals groen gras toch elke keer weer tevoorschijn piept, hoe vertrapt, verdord, bemodderd het daar kort tevoren ook was.

donderdag 16 april 2015

De Leonard Cohen-mix

Ik kwam een nieuw cd van Leonard Cohen tegen in de bieb. Uit 2014 en die heet Popular Problems. Hij is opgedragen aan zijn zen-meester, 'Teacher and companion', noemt Cohen hem, Kyozan Joshu Sasaki Roshi (1907-2014). Dat maakt me nieuwsgierig: Wat in de liedjes heeft dan een zen-element, is er iets van die ervaring van 'verlicht zijn' aanwezig?

Het cd-boekje zou er al op kunnen wijzen. Je ziet Cohen op foto's die tot tekeningen zijn gemaakt met allerlei soorten kleren aan, op de grond, steeds maar zijn schoenen poetsen. In een sjiek pak, in onderbroek en T-shirt, de ene keer met hoed op, dan weer met een bril op, en op een foto heeft hij een witte kimono aan.  Het vlietende leven, zou je kunnen zeggen. Er is de poetser en de schoenen...die vallen nooit samen, maar ze hebben wel met elkaar te maken. Je kunt met gevouwen benen stil zitten op de grond,maar een andere kant in je blijft ook bezig met het materiële. Alledaagse handelingen zijn ook dragers van het Geheim. Daar zijn voor mij wel associaties met Zen.

Intrigerend aan de wereld van Cohen is, dat al zijn teksten nooit eenduidig zijn. Ze roepen een heel associatieveld op, van de diepste duisternis, naar dat wat je wellicht 'mystieke ervaring' of  'een moment van verlichting' kunt noemen. Hij is ook nooit zomaar in één hokje te vatten. Het liedje Born in chains doet dat ook weer helemaal. Het eerste couplet heeft bijbelse associaties:

I was born in chains
But I was taken out of Egypt
I was bound to a burden
But the burden it was raised
Lord I can no longer
Keep this secret
Blessed is the Name
The Name be praised.

En het refrein gaat zo:

Word of Words
And Measure of all Measures
Blessed is the Name
The Name be blessed
Written on my heart
In burning Letters
That's all I know
I cannot read the rest.

En dat zingt hij, met zijn stem zwaar van ouderdom. De meeste liedjes op deze cd zijn door een ander, Patrick Leonard, van muziek voorzien en die melodieën zijn luchtiger dan wat Cohen zelf doet. Soms klinkt het bijna als een meezinger. Maar het laatste couplet van dit liedje heeft die Cohen-mix van donker en licht, raadselachtig:

I've heard the soul unfolds
In the chambers of its longing
And the bitter liquor sweetens
In the hammered cup
But all the Ladders
Of the night have fallen
Only darkness now
To lift the Longing up.

woensdag 15 april 2015

Franse sfeer

Ik ben ineens in Franse sferen. Dat komt door de liedjes van Charles Trenet. Ik weet niet waar het kip en de ei zit: ik nam eens een 4 cd-box mee op Koninginnedag of op een rommelmarkt, voor zo goed als niks, dus. Nu las ik in I.M. dat Connie Palmen en Ischa Meijer er ook voortdurend naar luisterden. Misschien dat ik daarom die box toen meenam, na de eerste lezing van dat boek. Gecombineerd wellicht  met dat vrolijke gezicht; een liedjeszanger met een hoedje op. Net hoorde ik in het wijkcentrum dat er onlangs een documentaire van hem op de tv was: als er een camera in de buurt was, vertrok hij zijn gezicht tot een grimas.

Ik had er nooit echt naar geluisterd. Zo gaat dat met die impulsaankopen. Maar enkele maanden geleden las ik I.M. opnieuw. En nu viel mijn oog weer op die box.. Ach, wat vrolijk, wat helemaal lente-achtig, woorden als Belle, le soleil. mon coeur, sourire, liberté, l'amour, Paris, reve, la mer, le ciel, vliegen je voortdurend om de oren. Je wordt er  mild-vrolijk van: want een vleugje verdriet mijmert er ook doorheen.

De tederheid en de mildheid van de lente. Datzelfde zat in de film l'Heure d' été, die eigenlijk over de zomer zou kunnen gaan, gezien de titel. Het gaat over een mooi sfeervol oud zomerhuis, op het Franse platteland, in de buurt van Parijs, een familiebezit, propvol kunst. De film begint met de 75-ste verjaardag van moeder en oma, de hele familie aan een grote eettafel vol bloemen buiten in de tuin, op exact dezelfde plek waar 100 jaar geleden een eerste foto is genomen.

Moeder praat onderwijl met al haar kinderen afzonderlijk. Over de erfenis. Oudste zoon wil het  er niet over hebben: voor hem blijft het zomerhuis in de familie en zo ook de twee Corots: die gaan weer naar jullie kinderen, zegt hij tegen zijn kinderen. De dochter is uitgeefster en geeft een boek uit van de kunstenaar die ooit in het huis woonde en is er alleen maar op gespitst dat haar moeder naar San Francisco komt, voor de opening van de tentoonstelling die bij het boek hoort. En de jongere zoon, heeft het te druk met zijn eigen geldzorgen: hij heeft een bedrijf in China met gymschoenen.

De film eindigt met een feest dat haar kleinkinderen geven in het zomerhuis, vlak voordat het naar een nieuwe eigenaar zal gaan. Ondertussen is hun oma overleden en hebben de drie kinderen besloten om toch alles te gaan verkopen. Er komen taxateurs in het huis voor al die kunst, het hele huis wordt onttakeld. Oudste zoon heeft daar het meest verdriet van: hij wilde het liefst alles bij het oude laten...
Misschien is dat de reden dat ik er hier nu zo over uitweid. Die verschillende leefwijzen in de familie en het werkelijke respect dan de broers en zus toch voor elkaar hadden. Meestal kun je elkaar met rust laten, maar bij een erfenis ben je verplicht om knopen door te hakken.

Tot slot zag ik ook nog een de documentaire uit 2006, Forever van Heddy Honigman. Ze ontmoet daar bezoekers van het kerkhof Père Lachaise. Van een Koreaanse pianiste bij het graf van Chopin die elke keer alles van Chopin opdraagt aan haar jong overleden vader. Tot de anonieme vrouw die er toevallig was en haar 20 jaar jongere geliefde verloor aan een bijensteek, na drie intens gelukkige jaren. 'Je begrijpt niks van de dood, totdat je die tegenkomt', zegt ze. Een ontroerende film, vol poëtische, meditatieve beelden, vol muziek en vol subtiele bewegingen van het menselijk gelaat.

De lente... de dood....verlies... het leven dat zich herneemt.... teder,  met milde melancholie en een zoete, zachte pijn, die als een aquarel ook zomaar kan vervloeien naar milde vreugde... Ik noem dat maar even een Franse sfeer, zoals in dat gezegde: Leven als God in Frankrijk.

maandag 13 april 2015

In den beginne

Niks zo fijn als in een lentetuin met bloeiende felgekleurde primula's, rozerode lange tulpen op stelen, net gekochte vergeet-me-nietjes en een witte helleboris en tjilpende musjes om je heen, je helemaal te verliezen in een goed boek in de zon. Ik las In den beginne van Chaim Potok, die zo ontzettend goed het Joodse milieu van binnenuit tot leven weet te brengen.

In dit boek kijk je mee met de vijfjarige David, een hoogbegaafd en ziekelijk jongetje dat opgroeit in een Joods streng-orthodox gezin in een appartementencomplex in New York. Ik werd meteen gegrepen omdat een van de eerste dingen die hij beschrijft verwondering is. Over iets wat wij nu heden ten dage met IS meemaken. Hij vertelt dat zijn ouder neefje Saul hem zegt dat hij geleerd heeft dat het  geoorloofd is om de beelden die bij de katholieke kerk in zijn buurt  staan, kapot te slaan. Want dat zijn afgodsbeelden. Dat kan toch niet waar zijn, denkt hij spontaan.

Dan ziet hij een foto van heel veel mannen met geweren, ergens in een bos en krijgt hij van iedereen in zijn omgeving te horen dat hij die foto NIET gezien heeft: hij had een foto van een verjaardag gezien. Gaandeweg komt hij erachter dat zijn vader de leider is van een groep Joden die in Polen een pogrom hebben overleefd. Pogroms zijn dus niet begonnen in de Tweede Wereldoorlog. Tevoren in de twintiger en dertiger jaren werden Joden ook al vervolgd en met geweld vernietigd.

Zijn vader heeft de belofte gedaan om koste wat kost al die overlevenden, naar Amerika te laten emigreren. Door de ogen van David maak je zo het antisemitisme mee, ook in Amerika,de crisisjaren, de opkomst van het nazisme in Europa, de Tweede Wereldoorlog en het bericht dat niemand in Europa die oorlog overleeft heeft. Je ziet David opgroeien, aan wie het is voorbestemd om een geleerde te worden, een rabbi in de orthodoxe gemeenschap in New York. Maar David komt zelf op het spoor van andere kennis en wetenschap.

Hij maakt lange wandelingen in de velden en de bossen, zwemt veel en rechtvaardigt zijn besluit om te gaan studeren aan een universiteit voor de fluisterende wind. Hij praat met de vogels en een rondhuppelend konijn. En dan zegt hij: Luister naar me konijn. De Tora is niet het woord van God aan Mozes gegeven op de berg Sinaï. Maar evenmin een bundel kinderachtige verhaaltjes, fabeltjes, legenden en geleende, heidense mythen. Ik heb de Tora lief, vogel. Ik wil er achterkomen wat de Tora is. Ben ik dan gek? Ik moet naar de seculiere wereld voor instrumenten om hem te onderzoeken. Mijn ortodoxe wereld verafschuwt die instrumenten en is er doodsbang voor.

Zo was en is dat dus, in elke orthodoxe godsdienst. Of het nu het jodendom, het christendom of de islam is. De godsdiensten van het woord en het boek hebben de neiging zichzelf te serieus te nemen. Men gelooft werkelijk dat het woord van God in dat geliefde boek gestold is. Of dat nou de Thora, het Nieuwe Testament of de Koran is.

Men noemt dat wel tweede naïviteit: alle verhalen met zorg behandelen, ze tot je nemen alsof het echt allemaal zo gebeurd is, en het tegelijkertijd relativeren. Hoe doe je dat? Door niet alleen dat Boek lief te hebben. Maar vooral ook God, het Geheim van het leven, je naaste en jezelf. Geloven in de lente:voor iedereen, niemand is uitgesloten. In de ogen van God is er altijd een nieuw begin.

donderdag 9 april 2015

Verrijzeniservaring, wilde iris

Het is een prachtig gedicht vind ik, dat gaat over de mogelijkheid om persoonlijk te kunnen verrijzen uit de dood. Niet de lichamelijke dood, want daar heeft nog nooit iemand over bericht. De verhalen van mensen die zichzelf buiten hun eigen lichaam zagen, heten bijna-dood-ervaringen. Het gaat daarbij nooit om dood, morsdood, want het bewustzijn blijkt dan juist vrij te zijn van het lichaam.

Dood ben je pas, als niemand je meer wil kennen. In dit gedicht staat:
It is terrible to survive
as consciousness
buried in the dark earth.
Die ervaring: vreselijk, een nachtmerrie, de horror ten top: dat is wat mensen elkaar kunnen aandoen. De ander negeren, ontkennen, inkapselen, verlaten, vergeten... Dan word je levend begraven. Het gebeurt een ieder weleens, vrees ik, in meer of mindere mate.

Met stomheid geslagen en daar doorheen gaan: toch weer present raken, kunnen zeggen: hier ben ik, ik voelde me dood, maar ik leef weer: dat beschrijft dit gedicht, dat ik jarenlang op mijn wc had hangen. Maar vandaag vond ik dat wel genoeg. Ik scheurde het los van de muur en ik leg het, als slotakkoord, vast in dit blog: deze verrijzeniservaring van Louise Glück, vertaald door Erik Menkveld.

DE  WILDE  IRIS
Aan het eind van mijn lijden
was een poort.

Hoort: wat jullie dood noemen
herinner ik mij.

Geluiden, boven me, schurende dennentakken.
Daarna niets. De zwakke zon
fladderde over de droge grond.

Het is vreselijk te overleven
als bewustzijn
begraven in de donkere aarde.

Toen was het voorbij: dat wat jullie vrezen, bezield
te zijn en niet in staat
tot spreken, eindigde abrupt, de stugge aarde
gaf een beetje mee. En wat ik hield
voor vogels schoot lage heesters in.

Jullie die de overgang
uit de andere wereld niet herinneren
ik zeg jullie ik kon weer spreken: wat er ook
terugkeert uit vergetelheid keert terug
om stem te vinden:

uit het hart van mijn leven spoot
een grote fontein, diepblauwe
schaduwen op een azuren zee.

woensdag 8 april 2015

Kotuku

Uit Nieuw Zeeland, van vriendin W. kreeg ik, voor mijn verjaardag een prachtige kleine ets opgestuurd. Er stapt een grote witte vogel door het water, met een scherp en helder oog en om haar heen in blauw-groene tinten een grootse natuur van woudbomen en bergen. Ze hoopte dat ik het wat zou vinden: haar oog was erop gevallen en ze was meteen geraakt geweest omdat er intensiteit en leegte vanaf straalde.

Ja, ik begreep meteen wat ze bedoelde. De vogel stapt in alle concentratie, doelbewust door het water, dat ene oog gericht op de verte en zich bewust van het daar-zijn; hier ben ik, dit ben ik. Ik was heel blij met de print. Er stond Kotuku bij geschreven en ik vroeg haar of dit wellicht Maori was voor kraanvogel: in Japan is een witte kraanvogel het symbool van hoop en geluk.

Nee, het was geen kraanvogel, maar een witte reiger, dus de symboliek vervalt. Maar ik geef je er meteen andere symboliek voor terug, mailde ze: de witte reiger is in Nieuw Zeeland  zeldzaam en de Maori beschouwen het als een inwoner van de wereld-hierna. Hij komt uit het geestland Reigo en staat voor alles wat zeldzaam en mooi en kostbaar is. Er is een Maori-lied dat eindigt met: Ko-to kotuku to tapui e tama e en dat betekent: Kotuku is nu mijn gezelschap, O, zoon. Een Maori gezegde luidt: zo apart en bijzonder zijn, als de kotuku.

Mooi toch, zo'n symboliek van een plaats aan de andere kant van de wereld. Ik heb Kotuku ingelijsd en daar stapt zij nu, naast mijn leesstoel. Om wat zeldzaam en mooi en kostbaar is dagelijks in herinnering te houden en te eren.

dinsdag 7 april 2015

In & uit het klooster

Als ik in het klooster de kapel uitga, voor het laatst naar mijn kamer loop, alles inpak, weer afdaal en de voordeur achter mij dicht doe en wegfiets, dan heb ik het gevoel alsof ik mezelf ervan los moet snijden. Weg uit een omgeving die als 'natuurlijk' aanvoelt: natuurlijk, dit is het meest natuurlijk, het dichtst op mijn huid, bij het Geheim van het leven, het dichtst nabij gedragen en ruimte gegeven in mijn hart.

'Ora et labora', dat is zo fijn in het klooster in een dagorde die je als vanzelf gegeven is, telkens weer die afwisseling en die psalmen, die al eeuwen en eeuwen taal hebben gegeven aan universele menselijke ervaring. Waar uitgezongen wordt wie je bent, waarnaar je verlangt, wat pijn doet en dan: doe ik het liefst gewoon maar na het eten de afwas en zou daarin zo onzichtbaar mogelijk willen zijn.

'Bedankt!' zeggen de zusters dan om je heen en het zijn telkens andere zusters, dus dan heeft het eigenlijk geen zin om te zeggen dat je het liefst daarvoor niet bedankt wordt. Dat is dan, geloof ik, de altijddurende variëteit die er is in het communiteitsleven. Waarmee je, ook met moeite, moet leren leven als je er een  werkelijk onderdeel van bent. 

De ene  zuster verschijnt in de keuken en verdwijnt weer, zonder veel te zeggen als ze me bezig ziet, de andere komt op herhaling terug of ik het echt alleen wil doen, en één zuster aan wie ik de eerste dag zei dat ze me niet meer moest bedanken, zei niks meer en bedankte me bij het afscheid met glim-oogjes, nog eens uitdrukkelijk.

Ach... het is nou eenmaal niet anders, dan dat ik er een 'kloostertic' aan heb overgehouden omdat ik ooit een kamer had in een klooster en bezig was om mijn 'gewone' leven samen te laten gaan met dat leven in het klooster. Er kloppen sindsdien twee zielen in mijn borst. Want ik kwam aan bij mijn tuinhek, hoorde de hele mussenkolonie als een hemels dak fluiten, fladderen en tjirpen, ik herademde en dacht: Oké, ik ben weer thuis.

Het tulpenblad had lange stelen gekregen waar het rood van de bloem in de knop schemerde, ik zette het beeld van Franciscus  die sinds de storm wankel op de benen stond opnieuw vast tussen stenen, trok wat onkruid uit, haalde wat dood blad weg, knipte een lange bamboestengel weg en verwerkte die in de struikenhaag en genoot van de stilte van de avond.

donderdag 2 april 2015

Erbarme Dich (2)

Het 'Erbarme Dich' blijft maar om me heen hangen. Gisteren heb ik het donker laten worden in mijn kamer, met een paar kaarsjes  aan, onder de klanken van de hertaalde Mattheuspassie van Jan Rot. Die hertaalt Erbarme Dich aldus:

Maria huilt...
Mijn God, laat al mijn tranen branden.
Maria huilt...
Mijn God bestaat u wel?
Of zijn mijn tranen zinloos?
oog om oog, oog in oog
Troost, omarm, en help omhoog uit die hel.
Bestaat u wel? Omarm me dan, mijn God!
Of zijn mijn tranen zinloos?

Ik weet niet wat ik hiervan vind. Zijn tranen zinloos, als God niet zou bestaan? Is de vraag aan God, om omarmd te worden, wellicht al een bewijs van zijn bestaan? Tranen vallen, geloof ik, niet onder het zinrijk, of onder zinloosheid. Ze zijn er en kunnen huilen houdt je ziel zacht en weemoedig.

Behalve als het jeremieer-tranen zijn, vol zelfmedelijden en zelfbeklag. Dan horen tranen bij het meest lelijke van de mens. In de vraag naar erbarmen, omarming zit misschien de balsem. Ik zal nooit vergeten dat ik heel lang geleden eens in mijn stoel huilde, dat mijn poes heel voorzichtig op mijn schoot kwam liggen en zich tegen mijn borst vleide. En toen, zachtjes snorrend, strekte ze haar pootje uit, de nageltjes helemaal naar binnen, een donszacht pootje dus, en ze veegde daarmee een traan weg van mijn wang.

Hoe kan dat? Een gek toeval? Dieren weten immers niet wat verdriet is, zegt men, want dieren kunnen niet huilen. Vanochtend hoorde ik het Erbarme dich in de uitvoering van Aafje Heynis uit 1963, te Naarden. Tijdloos, je kunt je niet voorstellen dat dit een opname is van 62 jaar geleden. Verdriet is tijdloos. Muziek is tijdloos. Een poes, wier gebaar aanvoelt als een klein geschenkje uit het universum wordt tijdloos. Als ik haar van mijn schoot had weggeduwd, was haar gebaar zinloos geworden.  Die ene stem en die viool: communicerende vaten, dat is Erbarme Dich, met wie of wat dan ook: in verbinding blijven.

woensdag 1 april 2015

Erbarme Dich

Ik vind de hoeveelheid leed in de wereld overstelpend. Alleen al in het wijkcentrum zijn er verhalen die maar doorgaan, over Dr Jekyll & Mr Hide en  hoe je daaraan onderdoor gaat. Het begint en eindigt steeds maar met 'wat-wij-mensen-zijn-en-elkaar-aandoen'. Het gevoel past natuurlijk erg bij de Goede Week: Wéér, dat lijdensverhaal van Jezus, dat het verhaal van ons allen is. Alleen die verrijzenis: ik zou willen dat ik meer 'Verrijzenisverhalen' zou horen en meemaken in mijn omgeving. Maar mensen zitten vast, muurvast, in de gevangenissen van hun hoofd, hun lichaam. Of aan anderen die de sleutels hebben van deuren, waar je zelf niet doorheen kan...

Zo'n storm als gisteren, die je bijna van de sokkel waait, geeft je ook nog eens een gevoel van de nietigheid van de mens. Tegen de natuur zijn we niet opgewassen, merkte iemand in het wijkcentrum op. En ook dat is helemaal waar. Ik stond in mijn tuintje dat aanvoelde als een loszittende postzegel op een enveloppe,  terwijl ik met een schoffel wat onkruid weg werkte en de storm om me heen loeide.En  ik  waaide werkelijk bijna van de weg af, richting de brievenbus en daarna met mijn tas vol boodschappen.

Dus de vrije dag vroeg om een radicale maatregel. Ik heb gewoon op de middag, dat doe ik anders nooit, een dvd bekeken. De documentaire Erbarme Dich. Prachtig. Maar o, zo vreemd dat het verdriet van anderen troostrijk kan zijn. Of wellicht eerder: dat het zo wonderlijk is dat die Matthaeuspassie en Bach voor zovelen een keerpunt is gebleken in het grote verdriet dat op hun pad kwam. En dan was er eén mevrouw die letterlijk haar leven te danken had aan het lied Erbarme Dich. Haar moeder wilde een morning-afterpil nemen, hoorde dit en wist toen ineens vanuit haar diepste innerlijk dat ze wél ruimte wilde geven aan die vrucht in haar buik. Ik zag onderwijl door het tuimelraam de storm gaan en komen, blauwe lucht afgewisseld met grijs en grauw, de bamboe heftig op-en-neer gaand: alsof je op de uitkijk staat van dat altijd wisselende leven....

Ondertussen las ik ook Het bestand van Arnon Grunberg. Wat een raar, kaal, vreemd boek. Net zo onsubstantieel en tegelijk werkelijk als het onderwerp: het zogenaamde individuele bestaan op internet in talloze bestanden. En dat alles afhangt van de zwakste schakel. Net zoals in het 'echte' leven: een menselijke fout kan de hele werkelijkheid van zoveel anderen bepalen. Dan denk je maar niet aan die copiloot in de cockpit, die overspannen een vliegtuig vol mensen tegen een berg laat knallen.

En ik besluit het boek Alles wat vaststaat, verdampt, een debuut van de Ier Darragh Mc Keon, meegenomen uit de bieb om de titel, maar half uit te lezen. Het volgt enige mensen na de ramp in Tjernobyl. Het collectieve ontkennen en ook niet-weten vlak daarna, wat de ramp behelst. Ik las uiterst gedetailleerd over alle misgeboorten, een jaar later. Dit is de limiet, dacht ik. Meer kan ik niet verdragen. Ik focus me maar op de primula's van vorig jaar, die nu met nieuwe bloemen in de bloembakken tevoorschijn piepen. Toch ook een soort van verrijzenis. En maar blijven zingen: Erbarme Dich.