Niks zo fijn als in een lentetuin met bloeiende felgekleurde primula's, rozerode lange tulpen op stelen, net gekochte vergeet-me-nietjes en een witte helleboris en tjilpende musjes om je heen, je helemaal te verliezen in een goed boek in de zon. Ik las In den beginne van Chaim Potok, die zo ontzettend goed het Joodse milieu van binnenuit tot leven weet te brengen.
In dit boek kijk je mee met de vijfjarige David, een hoogbegaafd en ziekelijk jongetje dat opgroeit in een Joods streng-orthodox gezin in een appartementencomplex in New York. Ik werd meteen gegrepen omdat een van de eerste dingen die hij beschrijft verwondering is. Over iets wat wij nu heden ten dage met IS meemaken. Hij vertelt dat zijn ouder neefje Saul hem zegt dat hij geleerd heeft dat het geoorloofd is om de beelden die bij de katholieke kerk in zijn buurt staan, kapot te slaan. Want dat zijn afgodsbeelden. Dat kan toch niet waar zijn, denkt hij spontaan.
Dan ziet hij een foto van heel veel mannen met geweren, ergens in een bos en krijgt hij van iedereen in zijn omgeving te horen dat hij die foto NIET gezien heeft: hij had een foto van een verjaardag gezien. Gaandeweg komt hij erachter dat zijn vader de leider is van een groep Joden die in Polen een pogrom hebben overleefd. Pogroms zijn dus niet begonnen in de Tweede Wereldoorlog. Tevoren in de twintiger en dertiger jaren werden Joden ook al vervolgd en met geweld vernietigd.
Zijn vader heeft de belofte gedaan om koste wat kost al die overlevenden, naar Amerika te laten emigreren. Door de ogen van David maak je zo het antisemitisme mee, ook in Amerika,de crisisjaren, de opkomst van het nazisme in Europa, de Tweede Wereldoorlog en het bericht dat niemand in Europa die oorlog overleeft heeft. Je ziet David opgroeien, aan wie het is voorbestemd om een geleerde te worden, een rabbi in de orthodoxe gemeenschap in New York. Maar David komt zelf op het spoor van andere kennis en wetenschap.
Hij maakt lange wandelingen in de velden en de bossen, zwemt veel en rechtvaardigt zijn besluit om te gaan studeren aan een universiteit voor de fluisterende wind. Hij praat met de vogels en een rondhuppelend konijn. En dan zegt hij: Luister naar me konijn. De Tora is niet het woord van God aan Mozes gegeven op de berg Sinaï. Maar evenmin een bundel kinderachtige verhaaltjes, fabeltjes, legenden en geleende, heidense mythen. Ik heb de Tora lief, vogel. Ik wil er achterkomen wat de Tora is. Ben ik dan gek? Ik moet naar de seculiere wereld voor instrumenten om hem te onderzoeken. Mijn ortodoxe wereld verafschuwt die instrumenten en is er doodsbang voor.
Zo was en is dat dus, in elke orthodoxe godsdienst. Of het nu het jodendom, het christendom of de islam is. De godsdiensten van het woord en het boek hebben de neiging zichzelf te serieus te nemen. Men gelooft werkelijk dat het woord van God in dat geliefde boek gestold is. Of dat nou de Thora, het Nieuwe Testament of de Koran is.
Men noemt dat wel tweede naïviteit: alle verhalen met zorg behandelen, ze tot je nemen alsof het echt allemaal zo gebeurd is, en het tegelijkertijd relativeren. Hoe doe je dat? Door niet alleen dat Boek lief te hebben. Maar vooral ook God, het Geheim van het leven, je naaste en jezelf. Geloven in de lente:voor iedereen, niemand is uitgesloten. In de ogen van God is er altijd een nieuw begin.