maandag 31 augustus 2020

Wandelgebiedje, de winkels

Het loopt tegen 14 uur, ik heb de hele tijd buiten in de komende en gaande zon gezeten en nog geen mens gezien. ‘Zo hėérlijk rustig!' Wel heel veel vogeltjes die af en aan vliegen. De buren hebben uitgebreide voederhangers en -bakjes buiten en degene die het meeste van dit theater, vlak onder het baldakijn van hun buiten party-tent, compleet met gordijnen die je dicht kunt doen, geniet, ben ik. Die gordijnen aan weerszijden geven dat theatereffect, vanaf mijn terrasdeuren precies in het zicht. Er vliegen meerdere houtduiven, pimpelmezen, kleine vogeltjes die in de dennen wonen, ik hoor allerlei soorten vogelgeluiden, weer heel anders dan het luidruchtig getjilp van mijn mussenkolonie.

Die buren waren er in het weekend, een ouder grijzend  echtpaar met een dikbuikige oudere zoon, ze leken niet uit op een praatje, anders dan de buurvrouw die daar weer achter woont, pal aan de bosrand met Boeddha-beeldjes: Natasja heet ze en ze komt hier al tien jaar, ze wil niks anders meer, haar kinderen kamperen in het tuintje in een koepeltentje: ‘Als je iets nodig hebt, dan vraag het maar!’, zo eindigde ze het korte gesprekje, naar elkaar roepend. 

Op weg om te wandelen, kwam ik ene Jaap tegen met een hond, die ik al langs mijn huis door het straatje had zien lopen. ‘En, hoe vind je het hier?’ vroeg hij. Hij komt hier al vier jaar vanuit de Randstad, had eerst zijn caravan bij Kaatsheuvel staan en zijn vrouw hoort bij de risicogroep en heeft tot juni alleen in huis en tuin doorgebracht en toen je weer mocht reizen, zijn ze hierheen gegaan. Onlangs zag hij gewoon overdag twee marters, dat komt niet vaak voor en hij heeft hier een winter meegemaakt waar de buitenthermometer 15 graden onder nul aangaf, maar binnen in zijn caravan was het 35 graden: hij heeft extra dikke wanden, er woonden eerder asielzoekers in. Ja, hoor, die van jou wordt ook zó warm wist hij me te verzekeren, hij is hier binnen geweest en heeft gezien dat ze aan het schilderen waren. ‘Je moet het zelf ervaren, hoe je het hier vindt’, herhaalde hij. Zelf verveelde hij zich nooit, alleen wel jammer dat de nieuwe eigenaar sinds twee jaar, een ‘kamper’ nogal op het geld uit was. Toen ik hem om een voorbeeld vroeg, kon hij toch niet echt iets noemen.

Ik had op een kaart een pluk paarse hei gezien midden in het bos en ging daar naar op zoek. Gevonden: een gebiedje met veel op-en-neer, waar het groen van dennenbomen en bosbesstruiken, als ik het goed gezien heb, de overhand dreigt te krijgen. Het was mistig, er hing een geheimzinnige sfeer en het was er doodstil, op die paar mensen na, die keuvelend rondstruinden. Ik schat in, dat dit een favoriet gebiedje wordt, waar ik vaak naar toe zal gaan wandelen.

Jaap gaf me ook info over de supermarkten. Fijn toch, dat er eentje zo vlakbij zit? Wel iets duurder, naar we  waren het eens dat je dan ook voor de service betaalt, dat al die goederen zoals vers brood hierheen gebracht worden. Het is van Spar, evenals die in Hoenderloo zelf. Dan zijn er meerdere Lidls en een Aldi, vlak bij elkaar in Apeldoorn en een Dirk van den Broek, maar die ken je niet, zo? Ik beaamde het, die heb je niet rond Nijmegen. Hij ging ook weleens naar Kranenburg en hij was erg te spreken over Appie in Beekbergen, een heel sympathieke eigenaar en heel vriendelijk personeel. En zo weet ik weer iets meer over mijn nieuwe leefomgeving. 

zondag 30 augustus 2020

3 x hertensporen, 3 pakketten

Gisteravond liet ik het licht in het huisje uit en zag een bijna volle maan tussen de boomstammen opkomen. Daar doe je het voor! Ik at heel laat omdat ik rond de Hollandse etenstijd toch nog even het bos in wilde: het was helemaal opgeklaard in een wolkeloze lucht, de zon brak door. Helemaal rechtdoor over de zandpaden zo dacht ik, ongeveer twee kilometer verder moest er de Arnhemse weg zijn, waar er een bushalte is naar Arnhem station, handig om te weten waar.

Dus ik wandelde, maar de weggetjes kronkelen ook en op het einde was er heel hoog afgezet gaas, zodat de herten er niet overheen kunnen, denk ik, want ergens onderaan zag ik de glimpen van de snelweg, de A50. Ook kwam ik een verhoogde voederbak tegen met grote langwerpige brokken, op hertenhoogte, ze worden dus ook bijgevoederd.

Ja, ik kwam wel uit op de Arnhemseweg en heb de bushalte ook gevonden, maar de weggetjes in het  bos kronkelen ook, dus uiteindelijk was ik toch twee uur weggeweest en ben in het bos niemand tegen gekomen. Wel zag ik tot drie keer toe al donker omgewoelde aarde, daar zijn dan onlangs herten geweest, dat had ik net geleerd van L. of R. bij de receptie, met beide namen heb ik gemaild in mijn zoektocht naar en installatie op deze bosplek.

Zij kwam naar buiten want ik zocht in de pakkettenkast die daartoe is ingericht naar vier pakketten, ze stonden binnen zei ze, te groot voor in de kast. Ik ontdeed ze daar van het karton en ze vertelde dat deze nacht herten de omheining van een vakantiepark verderop hadden vernield. ‘Hoe weet je nou dat het herten zijn?’, vroeg ik. In mijn stadse geest denk ik dan eerder aan vandalisme van jongeren. Nou, aan de omwoelde aarde eronder, dus.

Ja, drie pakketten, pakjesdag! Ik dacht dat het er vier waren, maar de regenlaarzen die ik thuis al besteld had, waren nog niet aangekomen. Mijn eerste rubberen regenlaarzen na mijn kindertijd, omdat het me nu wel handig lijkt om die snel aan te kunnen schieten als je even het bos in wil lopen, in plaats van je bergschoenen te moeten veteren en er was regen voor de komende dagen voorspeld, die hier echter niet is gevallen.

Wel dus drie andere pakjes, het blijft toch wel ongelofelijk dat je zomaar iets kunt bestellen en het de dag erop al geleverd wordt... En wat zat er dan in? Een hoofdkussen: kamperend gebruik ik altijd kleren en voor nu had ik mijn reiskussentje voor in het vliegtuig mee, maar die is toch te klein, geen oplossing voor de lange duur. En een badmatje in drie tinten felblauw, 60x90 cm, die past precies en vlak daarachter is het wc-tje en dan de douche met gelukkig meteen warm water, sneller dan thuis waar ik een soort eco-stand heb laten instellen. Tot slot: een héél grote plaid voor op de bank, fleece-olijfgroen aan de ene kant en teddybeerbont-wit aan de andere kant, want de elementen buiten, kou dus, voel je eerder dan in een huis van steen. Zonder was het nog goed te doen, maar mét is natuurlijk ook meteen veel behaaglijker en warmer.

zaterdag 29 augustus 2020

Een eerste verkenning

Gisteren de eerste omtrekkende bewegingen gemaakt rondom mijn huisje. Allereerst de zon: die komt vroeg in de ochtend door het keukenraampje naar binnen en cirkelt dus rond, om in de avond achter te verdwijnen. Dus ik zit eerst op mijn bankje de cafetière in te wijden, de lucht wordt blauw en ik verplaats me naar op de grond, in de open terrasdeuren. 

Dan ook maar één van de vier eetkamerstoelen, van donkerbruin leer, hoge leuning ‘koloniaal design’ heet het, geloof ik, naar buiten. Prettig is dat je je hoofd tegen de rugleuning kan leggen,  dus dat is je aangenaam koesteren in de zon, steeds een beetje verplaatsend tot voor het schuurtje. Mmmm... met mijn blote voeten in het nieuwe gras, ik denk dat de eerste maaibeurt zo nodig is, toen ik kwam kijken was het gras net ingezaaid. Dat word handmatig knippen met een heggenschaar, die ik van thuis zal meenemen, een grasmaaier is wat overdreven.

De eerste keer boodschappen gaan doen: er zit een supermarkt op loopafstand. Het blijkt achterop een ‘erf’ te zijn, ervoor een restaurant met terrassen, niemand zit er, en erachter een groot vakantiepark met een hoge glijbaan. Ik kijk op een bijna aaneengesloten zee van golfplaten-achtige daken: daar staan de huisjes dus heel dicht tegen elkaar, zilvergrijs tussen de boomstammen. Ik zie op de kaart dat er nog twee van deze Veluwse vakantieparken zijn in de omgeving.

Dan zit ik dus veel beter. Het is het laatste recreatiepark voordat het bos begint en mijn huisje ligt werkelijk ideaal. Op de heenweg ging ik door het park heen, richting slagboom en het terrein blijkt aardig glooiend,met allerlei bochten, de huisjes en stacaravans in een soort van doodlopende ‘wijkjes’ gebouwd. De kortste weg voor mij is dus via de bosrand, met een klaphek toegankelijk, een openbaar  wandelpad loopt er langs. Ik zie dat er een paar hele mooie grote vakantiewoningen aan de rand liggen, met grote terrassen en vijvers tegen de bosrand.

Boodschappen opruimen: de eerste kruiden in het simpele kruidenrekje dat er al hangt, brood en zoetigheden in het kastje boven het fornuis en de afzuigkap, spul in de koelkast... Tijd voor een  kopje thee, deels binnen en buiten, afhankelijk van de bewolking en de enkele spat regen die valt. Ook het internet bestrijkt het hele tuintje, wel zo handig. En dat is natuurlijk zo heerlijk hier: heel laat op de middag toch nog zin in een wandeling, dus hup, de zandpaden op. 

Ik heb een héél klein plukje bloeiende hei mee teruggenomen, denkend aan hoe de familie vroeger in het Park de Hoge Veluwe ook altijd hei mee terug nam  en Moeder vol heimwee en met een zekere pathos dan ‘ Op de grote stille heide...dwaalt een herder eenzaam rond’ zong. Die uitgestrekte heide ga ik na het weekend opzoeken: ik lees net in de krant dat ze nu bij de Posbank boven Arnhem gaan patrouilleren, bang voor teveel mensen in deze coronatijd. Ik zag al bloeiende heide toen ik hierheen fietste en maandag zal deze vast ook nog wel bloeien.

donderdag 27 augustus 2020

Allereerste dag op de bosplek

Dit is fantastisch.Ik lig hier half in het donker, maar de iPad geeft licht, op mijn bank in mijn huisje  in het bos. Het is net begonnen te regenen en dat klinkt heel knus, veel dichterbij dan in een gewoon huis en veel beschutter dan in een tent. Behaaglijk, is het woord en ook nog eens op een bank die geheel mijn smaak is, van grof geweven effen wit-beige stof, moderns strak model, laag. Die mag dus blijven.

Zomaar het bos in kunnen lopen voor een avondwandelingetje, meteen die bosgeuren, heel aangenaam. En de fietstocht hier naar toe is heel, heel goed te doen. Het laatste stuk met vergezichten op bloeiende heide in het zand, glooiend zo ver als je kunt zien. Het was langs de provinciale weg, maar er reden weinig auto’s.  Ik zag uit naar  Deelen, daar was ook een oplaadpunt waar ik van plan was om er, voor de zekerheid, maar even van gebruik te maken, en toen verscheen er het bord: Hoenderloo, ik was er al bijna! 

Het stuk daarvoor, van Arnhem naar Schaarsbergen ging dwars door de bossen. Ooit, al meer dan 20 jaar geleden wandelde ik er parallel aan, door het bos, een bijna rechte weg vanaf het station Arnhem, ook naar een stacaravan, die was van S., maar ik betaalde de helft van de jaarkosten en was er ook evenredig. Niet in de winter, dat kon niet, de waterleiding bevroor er. Wat is dat lang geleden... en nu kom ik weer terug naar een plek in het bos. Ik heb daar grote kampvuren gestookt, natte boomstammen uit het bos gesleept die sissend bij de vlammen droogden, waarna ze zelf ook verdwenen, na warmte gegeven te hebben en oranje te gaan gloeien. Heel louterend om te doen, die hele gang van nat hout naar vuur en naar as, metamorfose, een celebratie van levensenergie en levenskracht.

Het is nu ten strengste verboden om open vuur te maken op de Veluwe, heb ik mij laten vertellen. Ik vind het oké, ik wil me hier wel voegen naar wat er is. Geen tuintje aanleggen alleen maar wandelen in uitgestrekte bossen, alle kanten op. De eerste muziek die ik hier heb beluisterd is van Anouar Brahem, zo oer.


woensdag 26 augustus 2020

Over Tiny Houses en een kluizenaar

Wanneer ik binnenkort voor het eerst naar mijn huisje in het bos vertrek, beschouw ik dat als een vorm van veredeld heel luxe  kamperen. Er staat al een oude boxspring en er zullen ook een tafel, twee stoelen en een bankje geplaatst zijn. Hoe dat eruit ziet weet ik dus niet, maar ze konden het ook zó weer terug in de opslag zetten, maar dan heb je tenminste iets om op te zitten,  zei beheerder F. daarover. Dus: ik neem een slaapzak mee en een nieuw jersey wit onderlaken en mijn kampeerpannetjes, dat is alles aan ‘kampeerbenodigdheden’.

Vervolgens; ik drink altijd poeder-cappuccino, voor elke week, één familiepak. Maar in het huisje wil ik op de duur natuurlijk gewone koffie zetten. Eerst dacht ik: ik neem mijn oude trechtertje mee en filterzakjes die ik nog heb liggen, maar nee: uiteindelijk zal mijn eigen uiteindelijke methode  natuurlijk  het best bevallen: heet water opgieten op de koffie in een cafetière. Ik heb dus een nieuwe besteld, die meegaat in mijn fietstassen.

Er is het bewust zijn: alles wat ik daarheen breng, blijft er en dat is waar ik het mee doe. Het moet niet mijn oude meuk van hier zijn, maar ik hoef er ook niet alles  nieuw. Ik vond twee witte borden bij de vuilcontainers, nu die worden het: oud, maar voor mij nieuw. Mijn  alleroudste zeshoekige blik, al verkleurd, ga ik nu weer gebruiken als voorraadblik voor koffie en muesli, daarmee maak ik een soort cirkel rond met mijn allereerste studentenkamer.

Ter inspiratie heb ik naar filmpjes over Tiny Houses gekeken. Daar zie je mensen op een zeer klein oppervlakte leven, maar soms is dat zeer luxueus ingericht: met een grote regendouche en een heel goed geoutilleerde keuken: oven, marmeren werkbladen, meerdere gootstenen; het valt mij op dat er veel Tiny houses-eigenaars zijn, wier hobby ‘koken’ is, dus daar willen ze relatief veel ruimte voor. Welnu: ik heb er een eenvoudig wc-tje en een piepkleine douche en een simpel aanrechtje, standaard wat er in stacaravans is, dus ongeveer alles van de zeer zorgvuldig ontworpen Tiny-houses gaat voor mij niet op.

Wél leven op een klein oppervlakte en ik ben zelf benieuwd of dit voor mij ook op kan gaan: zou ik er meer dan een maand achter elkaar kunnen zijn? Zo lang was ik ooit in Venetië, al kamperend en toen vond ik de beslotenheid van mijn eigen huis, in plaats van met zijn allen bij elkaar naar ‘binnen’ kijkend, ook wel weer aantrekkelijk. Maar dit geldt zometeen niet. De overburen zien mij wel, maar niet in mijn huisje. En Venetië zelf is dan ook een plek om te wonen: op een bankje iets eten of zelfs een tukkie doen, rondkijken en slenteren, genieten van de stad zelf en de Biënnale.

Dat is er allemaal niet: er is bos, veel natuurgebieden en wel het Kroller-Moller Museum waarvan ik verwacht een regelmatige bezoeker te worden. Dus ik zocht naar een andere bron van inspiratie: Ik wil dat het huisje ook de betekenis krijgt van een kluis, zijn er filmpjes over kluizenaars? Ik vond Surviving in the Siberian Wilderness for 70 years’.  De vrouw blijkt geboren te zijn in het bos in een familie van Old Believers, een heel klein twijgje van die enorme christelijke boom die erop de ganse wereld groeit. 

De reis erheen, in een klein bootje met voorraden voor haar, bomen die in de rivier gevallen zijn weg zagend, het ondiepe water trotserend door de boot met mankracht verder te duwen, steeds verder de wildernis in, waar het klimaat bijna elke dag regen brengt is al verbazingwekkend. Bij aankomst blijkt er bij haar in de buurt nog een man te leven en wat ze doen is de barcodes van alle zakken weghalen, want Agafia, zo heet de vrouw zal iets met dat erop niet accepteren. Later blijkt dat zij dit als een teken van de duivel beschouwd...

Je ziet aanvankelijk een rustige, vriendelijke, standvastige vrouw die altijd bezig is, puur ook om er te  overleven: hout hakken, land bebouwen, vissen en ook lezen in een oude bijbel en bidden: zij is de laatste overgeblevene uit haar familie die hoorde bij de gemeenschap van die Old Believers: eerder een  grote groep die zich terugtrok in de bergen en bossen van Siberië, om zo ‘het ware leven en de leer van Christus’ te leven, natuurlijk... Ze weet wel iets van de moderne wereld, er is ook wekelijks radiocontact en er komen mensen op bezoek die haar een poosje helpen. Dat moet nu ook snel veel substantiëler worden, want ze nadert de 70 en ze heeft een tumor die groter wordt, waardoor ze sommige dingen niet meer kan doen, zoals het ontschorsen van de berkenboom, materiaal voor isolatie en schoenen.

En tja... wat zie je dan? ... Een vrouw die helemaal opgaat in haar eigen wereld en de eerste indruk van puur en eenvoudig wordt langzaamaan ook vertroebeld door intriges: zij en de man die verderop woont zitten in een web van wederzijdse verdachtmakingen: zij meent dat hij vroeger geprobeerd heeft haar te overweldigen en tot vrouw te maken, hij ontkent  het ten zeerste. Hij heeft het verhaal dat zij als kind getekend is, omdat zij haar vader incest zag plegen met haar zusje en ze van alles verzint. Op het einde gaat de cameraploeg weg, zonder natuurlijk de waarheid te kennen, maar ze zijn geneigd om haar te geloven, zij is in hun ogen toch een beetje een soort van een heilige.

Ik denk: verdorie, het gebeurt toch altijd wéér: zelfs in de diepste wilderness in de natuur raken mensen verstrengeld in die rare mix van religie en seksualiteit in een extremiteit van polaire uitersten die wel communicerende vaten van elkaar lijken.  Laat ik zometeen maar gewoon naar mijn huisjes in het bos gaan, niks speciaals, maar wel met een soort van notie dat elke dagelijkse handeling telt en gekoppeld is aan iets wat materieel is: een handdoek mee, een theedoek, een houten spatel, een zakmes, een lichtsnoer.


zaterdag 22 augustus 2020

Fantastic Four

10 uur 's ochtends: weer twee meter klimop boven aan de zijkant van mijn huis weggehaald. Het is een prima werkje om in de ochtend te doen, als dat deel van het huis nog in de schaduw staat. De ervaring van de vorige keer sla je toch ergens op in je lichaam: ik vind het nu minder eng en heb ook twee keer zo snel gewerkt. Laat nu het tweede kopje koffie maar komen en de zaterdagkrant.

Gisteren nam ik bijna mijn paraplu mee bij het boodschappen doen in de ochtend, zo donker en koud was het. Ik had mijn badlaken al in de wasmachine gestopt: einde van de warme zomer, zo dacht ik. Maar verhip: het klaarde allengs op, er verschenen zowaar blauwe luchten en een felle zon, al woei het wel heel hard. Dan toch nog maar even naar de waterplas, al is het naar om uit te waaien en de glinstering van de zon op het grote wateroppervlakte te zien: binnenkort vertrek ik naar de bossen, dat is weer andere koek.

Ik nam een pocket mee die net in de bus was gevallen: The Fantastic Four, een ‘comic’, geschreven door Stan Lee en getekend door Jack Kirby. Beide horen bij de founding fathers van het Amerikaanse Marvel en DC-universum. Dat realiseer je je dan ineens: ooit hebben sommigen voor het eerst vliegende superhelden getekend, en gevechtsscenes met de booswichten, hoe laat je ze bewegen door een stad en het landschap en hoe verzin je een scala aan goede en kwade types met allemaal eigen kwaliteiten, als gave of een vloek? Deze twee begonnen ermee met heldere primaire kleuren en een grappige, ironische toon en ze treden zelf ook op in de strip, zichzelf een beetje op de hak nemend, heel verfrissend.

Het grappige aan de Fantastic Four is, dat het gewone mensen zijn, die doordat er de een of andere kosmische straling hen geraakt heeft, ze ineens nieuwe eigenschappen hebben gekregen. Reed Richards kan helemaal elastisch worden en elke vorm aannemen die hij wil. Zijn verloofde en later zijn vrouw Suzanne Storm kan een soort onzichtbaar schild om alles  blazen, waardoor wie erin zit onkwetsbaar wordt, haar broertje, de tiener Johnny kan zich veranderen in louter vuur, wordt de menselijke fakkel genoemd  en kan door de lucht vliegen en hun goede vriend  Ben Grimm is heel sterk en van een soort van aarde geworden en daardoor ook onkwetsbaar. Samen zijn ze een soort van familie en wonen met elkaar en zijn een superteam. Daardoor zijn hun dialogen soms knus en huiselijk met menselijke irritatie onderling, terwijl ze tegelijk de wereld aan het redden zijn met hun superkrachten. Ze staan ook voor de vier elementen: water, lucht, vuur en aarde die elkaar nodig hebben.

Bij de waterplas bleef ik toch tot zonsondergang hangen, al had ik geen echt eten bij me en ik mij voedde met stroopwafels en amandelnootjes. Na de harde wind, waar de meeuwen nauwelijks tegenin konden vliegen, het nieuwe thema kleine kreeftjes waren, die kinderen met netjes vingen en er griezelend omheen stonden, hoorde ik Spaans spreken, er klonk salsamuziek, er ontstond een feestje achter mij, iedereen keurig op anderhalve meter afstand van elkaar, dat kon makkelijk. En het werd windstil. Een aangenaam sfeertje. Al met al dus een ‘fantastic four’, in deze waarschijnlijk laatste warme zomerdag: zon, water, wind,  muziek.

donderdag 20 augustus 2020

Gewoontedieren; ook bij Anne Tyler

Het is nu helemaal bewolkt. Zou het gisteren dan de laatste warme zomerdag zijn geweest en breekt nu dan het ‘Nederlands-zomerweer’ aan, zoals dit is gaan heten sinds de tropen dichterbij zijn gekomen? Voor het eerst bijna twee weken op rij zo warm en ik geniet er alleen maar van en fietste elke dag naar de waterplas met boekjes en wat eten. 

Wanneer je ergens dagelijks komt, zie je ook anderen dagelijks komen. Ik noem mezelf een gewoontedier, en zie anderen ook zo zijn. Een vrouw die standaard op haar vaste plekje midden in het zand plaats neemt. Ook als het heel rustig is, zoals de afgelopen dagen na de ergste warmte. Ik besloot zelf af te wijken van mijn standaard plek aan de kant bij het riet en ging ook middenin zitten. En toen ging ze vlakbij me zitten, terwijl er overal heel veel ruimte was: O, ik zat in de buurt van ‘haar plekje’ en zij week niet.

Zelf ben ik wel gaan wijken voor een stel met twee grote plastic  ronddrijfbanden: zwart en roze. Ze vielen me voor het eerst op toen ze op mijn favoriete plek zaten: vlakbij het water en het riet en ik toen  ‘tweederangs’ achter hen ben gaan liggen. Zij blijven lang, net als ik tot de zonsondergang. Toen kwam er een dag dat ik er eerder was dan hen. En net zoals die vrouw gingen ze vlak naast mij liggen en niet veel verder weg, ondanks alle ruimte. Er kwamen nu ook anderen bij hen op bezoek: een vrouw met een kind, een luidruchtige man met de hele tijd een bierblikje in zijn hand. Ik kon het gesprek dus goed volgen. En nu bleek dat ze het over ‘de opvang’ hadden en begeleiders, wie wel te pruimen was en wie niet en het meisje met de roze zwemband vertelde hoe het was toen ze net binnen kwam en dat het niet lukte om vervangende woonruimte te zoeken...

En ineens had ik ook te doen met dat jonge stel, dat ook  graag bovenop elkaar ligt tegen het riet aan en dat ook blijft als er een onweersbui aankomt, ze dekten hun spulletjes af en gingen onder een boom zitten, terwijl ik naar mijn fiets liep. Ik blijf omdat ik het er aangenaam vind, zo lang als ik wil. Zij zijn er omdat ze hier wat privacy hebben en enige ruimte om hen heen. Dus sindsdien ga ik niet meer op ‘hun plek ‘ liggen, hun  ‘gewoontedier-zijn’ is ook een kwestie van een thuisplek creëren...

Gisteren kwamen ze inderdaad ongeveer een half uur na mij en waren er nog terwijl het er allang bewolkt was en er bijna niemand meer was. Ik bleef omdat ik mijn boek wilde uitlezen: Een rooie aan de kant van de weg van Anne Tyler. Ik ben wel fan van haar, zij is voor mij bekend geworden met Accidental Tourist, ook verfilmd, over een man die reisgidsen schrijft vol praktische tips vanuit zijn leunstoel thuis met het motto: hoe kun je op reis het zo gemakkelijk maken, dat het net lijkt of je thuis bent? Zelf reist hij dus nooit voor de lol.  Dinner at the Homesick Restaurant is een andere van haar die ik binnenkort wel weer eens wil overlezen.

Dit boek nu,‘Een rooie... heeft diezelfde Anne Tyler-receptuur: een man van middelbare leeftijd, alles gaat zijn gangetje met veel vaste gewoontes, maar hij dreigt een beetje de greep op zijn leven te verliezen, het lijkt ook wel een kaartenhuis en als lezer zie je eerder zijn blinde vlek dan hijzelf: te snel tevreden, iets te passief, verdoofd door : ‘Het is nu eenmaal zo, zoals het is’. En je weet ook dat Anne Tyler langzaam bouwt naar een climax, waar alsnog er verandering plaatsvindt. Bij deze man met een eigen computerbedrijfje en conciërge van zijn flatgebouw, wonend in het souterrain komt er een jongen langs die denkt dat hij de biologische vader is en zijn vriendin maakt het uit: hij weet niet waarom en vindt het onrechtvaardig, maar ja, hij kan daar niks aan doen... of toch wel?

De titel van het boek is wel een grappige verwijzing naar zijn staat van zijn: hij begint slechter te zien en denkt steeds dat de rode brandkraan op de hoek van zijn straat, waar hij elke ochtend langs jogt, een persoon is: elke dag weer, denkt bij dat tóch even. Hij is dus door en door een gewoontedier. Subtiele trekjes herken ik wel: mijn eerste neiging is ook om, wat goed bevalt telkens weer te herhalen, makkelijk toch? 

Ondertussen is het nog steeds bewolkt en voel ik een enkele vage druppel regen, ik ga dus waarschijnlijk niet naar de waterplas. Wat zou het stelletje doen? En zometeen wordt het herfst: Waar vinden ze dan een schuilplek? 

woensdag 19 augustus 2020

Up The Ladder Through The Roof

Zo. Dit geeft een héél tevreden gevoel. Het is 10.45 uur en ik heb al een klusje geklaard: ongeveer een meter klimop verwijderd boven bij het dak, waar de afspraak is met de woningbouwvereniging om daar de klimop in Augustus tot een meter daaronder te snoeien. Dit vulde al een gehele klikobak. Dus tezamen ben ik er dan een week mee bezig ofzo, om het geheel weg te snoeien.

De twee jaren hiervoor, kwam de ene keer iemand van de vogelbescherming, een pensionado van in de 70, wel tanig, maar ook een beetje beverig , zó dat ik die het jaar erop niet meer durfde te vragen. Toen kwam de vader van N., heel fijn, maar N. verhuisde naar Limburg en hij combineerde het met een bezoek aan zijn dochter, die hier in de buurt woonde, dus ook dit kon niet meer.

Wat nu...? Komt tijd komt raad, dacht ik, laat ik maar wel vast een ladder gaan kopen. Want ik had meer dan tien jaar de ladder van Zus in de schuur staan, zo’n drietraps lichte uitschuifbare aluminiumladder, maar ze had deze dit voorjaar zelf nodig, dus... Ik vond een telescoopladder die er heel stevig uitzag, met hele dikke zijkanten. Een ladder die niet meebeweegt; zou ik het daardoor zelf ook kunnen doen? Ik kan last van duizelingen hebben en als iets meebeweegt, dan is het voor jezelf niet veilig meer, maar nu?

Dus vanochtend was het experiment. Stapje voor stapje, werkschoenen aan. Wat ontzettend makkelijk liet de ladder zich tree voor tree uitschuiven, dat was al één. Wat voelde het stevig en onverzettelijk, dit leek meer op een klimrek dan een ladder: dat was twee. En nu trede voor trede naar boven: tot hoe hoog zou ik durven, ik dacht eerst tot halverwege, net niet hoog genoeg om bij de klimoptakken te komen...of toch wel? Treetje voor treetje hoger... en ja, ik was er: drie! Drie keer is scheepsrecht.

Het zweet loopt me nu nog langs het gezicht, mijn haar is nat, maar het is gelukt. In mijn hoofd zingt het: Up, the ladder through the roof! Aha, het is van The Supremes zie ik nu. Daar dansen ze in rode glitterpakken. Ik herken ze nauwelijks. Is dat Diane Ross, met een bos vol krullen, dat moet wel. O, nee, toch niet; ik lees in het commentaar eronder dat dit de nieuwe zanger is omdat Diane een solocarrière was begonnen. Anyway:  Wat heeft dit liedje een lekkere swing: allright woman! 

dinsdag 18 augustus 2020

Kijkavond vanaf het Klamboe-eiland

Ik keek naar de documentaire FYRE, The greatest party that never happened, waar Carola Schouten een stukje van liet zien: met open mond kijken hoe je vanaf het begin al kunt zien, dat het niet gaat lukken, het aller exclusiefste en sjiekste muziekfestival ter wereld op een eiland in de Bahama’s en men dóórgaat en de gasten worden ingevlogen naar een tentenkamp en een onaf muziekterrein en zeer rijke jongeren de nacht moeten doorbrengen op natte verregende  matrassen.

De kleine gedetailleerde anekdotes tussen het grote verhaal waar iedereen zich mee heeft laten slepen door Billy, nu ontmaskerd als een pathologische leugenaar en bedrieger, maar die  toen gezien werd als visionair en een geniale ondernemer, schokken mij nu het meest: een succesvolle oudere zakenman die Billy al twintig jaar kent, is bereid om iemand te gaan pijpen om geld los te krijgen. De decadente feestgangers die aankomen gaan aanvankelijk de tenten om hen heen vernielen en erin pissen, zodat daar niemand in wil en ze dan meer ruimte om zich heen hebben.

Het deed me denken aan die documentairereeks over de Baghwan-beweging in Oregon, al die menselijke mechanismen die de werkelijkheid vervormen tot een hemels paradijs, terwijl alles een holle schaal is,  nog minder dan de kleren van de keizer, want oké die waren er niet, de keizer was naakt, maar hier vallen en nog een heleboel akelige attributen op de grond: groepsdynamica van de leider en de volgers, niet gehoord worden en toch blijven, misschien met de motivatie om je eigen honorarium of ego veilig te stellen, influencers in de gedaante van zes topmodellen die voor één post 250.000 dollar op hun bankrekening bijgeschreven kregen, waardoor het festival heel snel was uitverkocht, terwijl er zelfs nog gezocht moest worden naar de juiste locatie... Enzovoort. En dan erna, de wereld vol leedvermaak: hoe de stinkend rijken even in de positie waren gekomen van vluchtelingen, vragend om water en eten.

Ik had mijn klamboe van buiten naar binnen verplaatst, onweerswolken, een korte regenbui, dus relaxed buiten zijn was er niet meer bij, dus nu had ik mijn eigen eilandje rondom mijn artifort tongstoel uit de erfenis, kon ik meteen uitproberen of deze voor lange tijd goed zit, dan verhuis ik die naar mijn chaletje. Het is raar, ik heb altijd ‘de tering naar de nering’ gezet en ben daardoor in staat heel sober te leven, maar nu kon ik zomaar deze veredelde stacaravan én een e-bike kopen, door de erfenis van mijn ouders...

Ik  ben dus in een ‘huisjesstemming’ en keek op Netflix naar de eerste episode : The Worlds most Extra ordinary Homes. Vier prachtige huizen in Spanje, waaronder één die gemaakt is van industriële bouwstukken uit de wegen en bruggenbouw en een ander een cirkel is op een heuveltop, waar alle buitenste panelen weggeschoven kunnen worden en je dan dus half in de buitenlucht bent, met panoramische uitzichten op de bergen. Ja, als ik stinkend rijk was zou ik daar ook geld aanbesteden, aan een architectonisch wonderhuis. Voor nu hoop ik heel gelukkig te worden in het kluis-huisje nabij het bos. 

Nog iets dan in mijn klamboe-eiland in de sfeer van rijkdom die wellicht tot decadentie vervalt: de film Crazy Rich Asians. Het bleek een romcom met best wel herkenbare elementen. Een Chinese familie wordt niet in een hotel in Engeland  toegelaten, al hebben ze de duurste suite gereserveerd en dan blijken ze de nieuwe eigenaars van het hotel te zijn. Ongeveer 15 jaar later woont het zoontje in New York en heeft een relatie met een hoogleraar in de Economie en gespecialiseerd in de psychologie van het (gok)spel, een Chinees meisje, opgevoed door haar alleenstaande Chinese moeder die naar Amerika is gevlucht voor de knellende band van de Chinese familietraditie.

Hij wil haar nu meenemen naar Singapore en haar voorstellen in zijn familie, maar heeft haar niet verteld dat zijn familie nu de rijkste en machtigste is, van heel Zuid-Oost Azië en hij de beoogde opvolger is om dit familie imperium te runnen. Ze ontmoet zijn moeder en oma die haar onomwonden te kennen geven, dat zij niet voldoet aan de standaard om ega te worden. De vergelijking van de banaan valt, waar ook Pete Wu in Nederland bekend mee is geworden: zij is geel van buiten, maar blank van binnen... Anyway, een heerlijk vermakelijk verhaal, waar zij uiteindelijk haar intelligentie en tactisch inzicht inzet om de vooroordelen en aloude tradities te slechten.
Een fijne avond in mijn klamboe-eiland rondom rijkdom en plekken om te wonen.


maandag 17 augustus 2020

Zomergast Carola Schouten

Ik heb altijd al een zwak gehad voor Carola Schouten. Ze is een van de weinigen waarvan er ook elke keer spontaan bij mij te binnen schiet: jij bent een aantrekkelijke vrouw. Ze houdt een heldere blik in een soort van rust en eenvoud, zonder poeha of op-de-eigen-borst-klopperij, terwijl ze toch duidelijk present is, waar dan ook, ook als boze boeren verwensingen naar haar schreeuwen. Nu aanwezig in Zomergasten en  je ziet uit welke componenten dit ‘aura’ gemaakt is.

Een vader, die stierf toen zij negen was, maar waarvan zij zich herinnert dat zij op de leuning van zijn stoel zat op de vrijdagavond, waar zij popelend mee deed aan de kijkersvraag bij een quiz en hij zei: toe maar, stuur maar op... en hij daarmee mild  uitstraalde: ik laat jou in je waarde.

Een strijdbare vrouw in de wijk Spangen, waar Carola nog steeds woont, wel nu in een beter straatje, maar in de supermarkt ziet ze nog steeds mensen die elk dubbeltje moeten omdraaien voor de dagelijkse boodschappen. Die vrouw pleegde op een speelse wijze verzet door drugsdealers uit Frankrijk te weren door met campingstoeltjes en spelletjes en een grote pan erwtensoep  de weg te versperren: één vrouw die haar leefomgeving heeft veranderd, gedreven door de notie: Dit is ook waar ik woon, wat kan ik hier doen om het weer van mij te maken?

De ervaring dat het alle  mensen om haar heen waren die om haar heen zijn gaan staan, toen zij onverwacht zwanger terug kwam uit Tel Aviv. Dat zij het meisje was dat het boerenbedrijf met haar moeder mee runde en dat ze dan vanaf het land de provinciale weg zag lopen en dacht: eens zal ik daarop vertrekken en de wereld gaan ontdekken. Dat je eigen toekomstperspectief radicaal verandert als je, nog studerende, een kind verwacht.

Haar idealisme en hoop over een kringlooplandbouw en tegelijk zien dat zij maar een radertje is in vele netwerken: twee stappen vooruit, drie terug, maar dat er nu in ieder geval weer van alles op de agenda staat, terwijl landbouw heel lang onder het departement van Economische zaken is gevallen.

Kijken naar Golda Meir die op haar witte schoenen meeging met de legertroepen, er moeten staan en er zijn als bestuurder en ook de vertwijfeling kennen: heb ik goed besloten, had dit anders gekund, want iedereen heeft blinde vlekken. Dat zij zelf ook weleens slapeloze nachten heeft gehad,  bijvoorbeeld over het stikstofdossier. 

Een keer in de 2-3 jaar Primo Levi overlezen: Als dit een mens is, dat dehumanisatie begint als je niet naar elk mens afzonderlijk kunt kijken, maar die tot een deel van een groep maakt en dat dit elke keer zó kan gebeuren, laatst nog rondom Parijs met veel bedelende zwervers en ze zichzelf betrapt op: ‘Daar heb je er weer eentje’. Terwijl elk mens uniek is en... beeld van God en toen sprak ze gewoon haar geloof uit. Dat Christus tegen haar zegt: ‘Ik ken je, jouw goede en duistere kanten, ik ben er voor jou, je bent geliefd.’

Dat is het christelijk taalspel en in mijn ogen verwijst het naar die universele ervaring die er in de werkelijkheid te vinden is: er is een kracht en energiestroom van liefde en genade waar een ieder uit kan putten, waar je heel dichtbij kan zijn, die zowel intiem aanwezig als onkenbaar is, maar je in alle omstandigheden moed, hoop en vertrouwen geeft. Het zit ergens in de mens besloten, die oerkracht en de keuzefilm, de documentaire Voor Sama toont dat in haar puurste vorm. Een beelddagboek uit Aleppo, voor haar dochter die midden tussen de bombardementen verwekt en geboren is.

En dan liet ze nog de lichte witte architectuur zien van Bauhaus waaruit Tel Aviv bestaat,  de stad waar zij zich helemaal vrij kan voelen, de speelse en creatieve pool van de magneet, waar aan de andere zijde Jeruzalem is, zwaar, heilig en vol traditie. En ze eindigde met Yahweh (de joodse naam van God, dus) van  de popgroep U2 die ze helemaal grijs heeft gedraaid. Take this hands... Don’t make a fist.

Dit was een avond vol geloof, hoop en liefde, zo besloot Janine Abbing. En ik denk: wat ben ik blij om in een land te leven waar er zo’n minister is, een bestuurder die zo oprecht op zoek blijft naar de menselijke maat en de mens achter het belang en waar er een tv-programma is waar dit allemaal vrij voor het voetlicht verschijnt. 


zondag 16 augustus 2020

Indo-anachronisme. Bi

Vanochtend kreeg ik in het kader van ‘Leesvoer’, heel fijn. Regelmatig word ik getrakteerd op iets waar mijn eigen oog niet op let, maar wat wel in mijn belangstellingssfeer zit,  een artikel uit De Groene Amsterdammer: Witte Maskers, het ‘Indische gedoe’. Met vriend L. deel ik een gemengde achtergrond, maar hij heeft naast Indonesisch en Chinees bloed ook Nederlands bloed, ik niet. Dat levert gesprekken op over al dan niet gedeelde ervaring, over ouders en familie en je eigen jeugd: we kennen beide die rommelige oosterse winkel in Arnhem en herinneren ons de ouderwetse Pasar Malam, lekker eten, gezellig en knus, en die later verworden is tot een commercieel fenomeen de Tong Tong Fair.

Dit artikel van Artien Utrecht van 12 augustus begint daar ook mee: je hoopt op zulke happenings: op iets uit de ‘hogere cultuur’, interessante interviews met een Indische auteur of gesprekken of  een moderne Indonesische dansuitvoering, of actuele discussies, maar dat is er niet meer,  je vindt er alleen maar ‘Indisch gedoe’: eten en Indische rockbandjes en souvenirs... Het artikel gaat dan verder over de tragiek van de Indo, die zichzelf ergens in het trapjesdenken steeds een plaats moet geven: hoe hoog of laag sta je op de ladder? Want de Indo vormde de tussenlaag in de toenmalige koloniale maatschappij, zij waren een buffer tussen de witte koloniale elite en de gekoloniseerde massa. 

Ineens zag ik die oude man voor mij die ik op Sumatra heb ontmoet. Het leek toen alsof ik in een tijdscapsule terecht was gekomen. Waarschijnlijk vormden P. een blanke vrouw en ik, Chinees-Indonesisch, in zijn ogen heel goede vriendinnen die kwamen overnachten in zijn Bed & Breakfast zou je nu zeggen, het perfecte luisterend oor. Hij sprak onberispelijk volmaakt oud-Nederlands, zonder enig accent,  plechtstatig en gedragen en hij bleek de naaste secretaris en vertrouweling te zijn geweest van een Nederlandse koloniaal. Hij liet ons papieren en correspondentie  zien die hij bewaard had uit een oud houten antiek secretaire, alles alsof hij er nog steeds schreef met inkt en kroontjespen.

Hij suggereerde dat we vast nauwelijks konden zien dat hij in Indonesië was geboren, zag hij er niet heel blank uit? We beaamden het en dat was voor hem een compliment. Voor hem had de koloniale tijd door mogen gaan... en dat vertelde hij in zijn hele grote huis met kamers vol versleten  antiek, terwijl in de ochtend de muzelmannen zongen en de moskeeën opriepen tot gebed. Een rijke Indo die al dan niet vrijwillig in Indonesië is gebleven en niet de overtocht naar Nederland heeft gemaakt, vol weemoed.... Pas nu kan ik hem plaatsen, toen leek hij een anachronisme die eindelijk eens hardop kon uitspreken dat hij terug verlangde naar het verleden.

Ik zocht in mijn boekenkast naar Indonesische literatuur, dat was ooit een project: kijken in mijn roots, over de geschiedenis van Indonesië, Indonesische poëzie en literatuur, maar ik heb het nog even niet kunnen vinden: op sommige planken zijn de boeken twee rijen dik tot helemaal onderaan, dan moet ik de bank die ervoor staat ook verschuiven, dat is meer iets voor een koude herfst of winterdag. Maar ik vond wel in een rommelhoek, achter een voorste rij boeken, vijf exemplaren van het in A5 formaat papieren ‘kwartaalblad over biseksualiteit', Bi-Nieuws. Waarschijnlijk bewaard omdat ik er een column in had: ‘Kho ziet het zo’.

Echt helemaal vergeten. Ik las mezelf over en zie mezelf er pleiten voor een bi-beweging die het gesprek met zichzelf aangaat en anders gedoemd is om te verdwijnen in de iele zijnswijze van ‘een belangenorganisatie’: opgaan in de massa... zoals de huidige TongTong Fair, tegenover de oude Pasar Malam... En dat is het wel geworden en ik ben zelf dus een heel andere weg gaan bewandelen, die er in het zomernummer van 2001 ook al aangekondigd staat: ‘Het klooster-leven is precies de tegenkant van het bi-leven. Hier wordt in ware zuster- en broederschap alles met elkaar gedeeld, behalve het lichaam’, schrijf ik er. Ik wist toen nog niet beter...

Als ik in de bi-beweging gebleven was, dan was ik zo’n soort anachronisme geworden als die oude man op Sumatra. Maar ik ben er vertrokken en meld in het winternummer van 2001: ‘Wat ik mis is een gesprek over: De Liefde. De Vriendschap. De Menselijke Betrekkingen die verder gaan, maar solide zijn, meer vereisen dan het kortstondige, hevige moment van het hier-en-nu. Volgt allen uw sterren zou ik zeggen, maar zorg dat U met het schijnsel er van woonplekken maakt op deze aarde.‘
De laatste zin, die blijft voor mij geheel actueel.

zaterdag 15 augustus 2020

De Wetten

Een onvergetelijke herleeservaring, gisteren op een erg rustig strand waar heldere blauwe luchten, felle zon en wolkenformaties elkaar afwisselden: De Wetten van Connie Palmen. Een pocket met haar jonge zelf, een foto van Rineke Dijkstra op de voorkant. Het las, misschien ook door de vorm, razendsnel als een boeketreeks. En door de stijl, want al filosofeert de hoofdpersoon ook lustig erop los, het blijft alledaagse taal en waarneming. 

Wat een geweldig knap boek, ook omdat je nu pas kunt zien dat al haar latere thema’s hier al aanwezig zijn. Zij zelf als het ware, als hoofdpersoon: studente in de filosofie die het liefst schrijver wil worden en zoekt naar haar plek in de wereld middels de ontmoetingen met zeven mannen in zeven jaar tijd. Die mannen geven de wetten aan waarmee zij de werkelijkheid te lijf gaat: de astroloog, de epilepticus, de filosoof, de priester, de fysicus, de kunstenaar, de psychiater. Ik zag als het ware ook mijn eigen leven terug, alles mengde zich met eigen ervaring en iedere man, ‘wet’ leert haar,  of mezelf, iets anders.

De astroloog leert mij dat er twee soorten mensen zijn: zij die hun identiteit en zelfbesef opbouwen door voortdurend in de buitenwereld te kijken naar mensen en gebeurtenissen die betekenis aan hun eigenste zelf geven en zij die een eigen koers varen. Zij schaart zich bij de laatste maar vraagt zich op het einde van het boek ook af hoe dat dan zit: als je zelf overal betekenis aan geeft, dan ben je tegelijk ook geheel afhankelijk of anderen die willen ontvangen: het hart van de vraag of je schrijver kunt worden: zullen anderen je willen lezen? Tegelijk beschrijft ze in concreto een man, waarvan ze ziet dat iedereen eerst een lichte aversie moet overwinnen om er enige warmte voor te voelen, inclusief zij zelf en zijn moeder.

De epilepticus is het soort mens die van alles en iedereen zou kunnen zijn, maar zijn identiteit vastlegt op het puntje van de trechter: de epilepsie die tegelijk de wereld altijd onvoorspelbaar maakt, want je weet nooit wanneer er weer een aanval komt. Ik zag weer de jongen voor mij, die zware epilepsie kon hebben en lachend zei dat hij zijn epilepsie werd, dat kon niet anders en hij zichzelf steeds weer terugvond, soms met bulten op zijn hoofd of pijnlijke plekken, geen idee hoe hij er aan was gekomen. Maar voor epilepsie zijn ook andere ‘ziekten’ in te vullen, van depressie en burn-out tot verslavingen van allerlei soort, denk ik. En er zijn mensen die je als het ware dwingen om hen vast te pinnen en zich verexcuseren op dit trechterpunt, terwijl zij hun invloed uitoefenen middels de variëteit die in de trechter zit...

Ook het hoofdstuk van de priester kwam wel akelig dichtbij in de door mij waargenomen werkelijkheid, zozeer dat ik mij nu afvraag of ik mij met het meeleven niet een oor heb laten aannaaien destijds: heeft ze het echt zelf mee gemaakt, of heeft  ze Connie Palmen gelezen? Het ging over een man in het hoge Noorden van het land die zij middels een contactadvertentie leerde kennen, waar zij naartoe reisde met hoge verwachtingen want hij leek zo eloquent en erudiet en toen deed hij de deur open en zag ze dat hij een lichte bochel had, onaantrekkelijk, en toen is ze toch uit een soort van medelijden bij hem blijven slapen... hij was voor het eerst verliefd, ze ontving grote bossen bloemen en toen kwam het bericht dat hij aan een hartaanval was overleden. Zij ging toch maar wel naar de begrafenis en werd door de familie binnen gehaald als zijn kersverse vriendin, ze moest voorop meelopen in de rouwstoet.

Bij Connie Palmen gaat zij ook met hoge verwachtingen naar het Noorden, treft eenzelfde soort man aan, zij hoopte dat zij iets zou leren over het priesterschap, waar ze geïdealiseerd, een uniek soort mens in vermoed, die beroep en leven heeft laten samenvallen, iets waarvan zij vermoedt dat dit met het schrijverschap ook zo kan zijn, en dan blijkt de man, ooit Jezuïet, zich geen priester meer te willen noemen. (Ik heb zelf een Jezuïet gekend, die enigszins verliefd op me bleek te zijn en ik had niks door...) Deze ‘priester’ blijkt ook nog eens maandelijks een dame te ontvangen, speciaal voor hem uitgezocht, die hem vastbindt en aan zijn seksuele wensen voldoet. Marie Deniet, de hoofdpersoon blijft, uit nieuwsgierigheid, ze voltrekt ook enige ‘onkuise’ handelingen met en voor hem en dan blijft er maar één gevoel over: walging. Het hoogstaande geestelijke leven en de verborgen heimelijk uitgeleefde verlangens van het lichaam als twee kanten van dezelfde medaille: hoe herkenbaar is dat voor mij geworden...

En dan het einde, waar zij bij de psychiater zit. Zij verzucht dat het leven een stuk simpeler was, toen zij nog in God geloofde. Maar zij is ook geen existentialist, zoals ze een poos dacht. Om te eindigen met een  uitgebreide beschrijving van de Sacramentsprocessie in Odiliaberg, waar de monstrans wordt rondgedragen en het beeld van St Odilia, de patrones van de blinden. Hoe mooi dit is, en ik denk dan aan mijn eigen fascinatie voor processies en hoe graag ik mij daartussen begeef, als laatste op Bali... die mengeling van regels, rituelen, feestelijkheid, devotie, gezamenlijkheid, esthetiek, enzovoort. Wie en wat is de mens? In de taal van Connie Palmen blijft dat uiteindelijk ook een mysterie. Wat je ook doet, leest, zoekt, schrijft, alles heeft ontelbare kanten, is paradoxaal.

De hoofdpersoon zegt tegen de psychiater en bij deze ‘wet’ kan ik mij volledig aansluiten: ‘Als u wilt, geloof ik nog steeds in God, maar Hij is niet meer wat Hij geweest is. God verdraagt het niet om van alles te betekenen en de grote stoplap te worden in een stuk waarvan je de zinnen niet meer kunt rijmen’.

vrijdag 14 augustus 2020

Meerkoetjes & Beluga

Elke dag naar de waterplas levert eigensoortige waarnemingen op. Zo volg ik al een tijdje de meerkoetjes. Het begon ermee dat ik een heel jong meerkoetje uit het riet zag zwemmen, almaar snaterend en dolend, rondjes zwemmend, Terwijl ik er zelf naartoe zwom, zag ik het dons tussen haar veertjes, heel schattig. Zij stopte niet met geluid maken en ze zwom helemaal alleen. Ze waagde zich best wel een eindje de waterplas op, verder dan dat ik zelf durf , en was maar nauwelijks bestand tegen de golfjes die gemaakt worden door waterskiërs.

Een dag later zwom ik weer langs het riet en zag nu twee grote vogels op een nest staan, enigszins verborgen door de hoge rietstengels. Verhip, het was me nog niet eerder opgevallen dat hier een nest zat. De twee waren zich aan het wassen, best groot, grijzig met wit, groter dan eenden en ik bleef watertrappend kijken. En toen ineens werd eentje drie keer zo klein, Ze dook uit het nest gestroomlijnd zwart: het was een meerkoetje. Altijd vanzelf er ‘tje’ aan toe gevoegd, omdat ze me zoveel kleiner lijken dan de logge waggel-eenden, maar niet dus als ze zich wassen. 

Dus dat jonge meerkoetje was hun jonkie, die het nest verlaten had en zoekend riep: ‘waar zijn jullie, ik kan jullie niet vinden’. Sindsdien volg ik ze. Nog voordat ik het nest had ontdekt, kwam er regelmatig een hele familie meerkoet uit het riet zwemmen, ik neem nu aan uit ditzelfde nest, maar nu zie ik dat ene jong ook niet meer, misschien schetterde ze eerder: ‘Hoera, ik ga de wijde wereld in’. Nu is alleen dat stel present en het lijkt erop dat ze later op de middag zich uitgebreid wassen. Dan zwemmen ze nog een beetje rond en in de avond lijkt het erop dat ze vanaf hun nest genieten van het avondgloren.

Enfin en zó dicht je menselijke trekken toe aan dieren en waarom zou het tegelijk niet zo zijn? Ik zag weer een dierenfilmpje: een witte beluga die duidelijk reageert op een man met die viool speelt, ook subtiel in haar bewegingen mee lijkt te doen met haar vin, alsof ze mee-dirigeert. Man en de witte walvis achter het glas van het aquarium,lijken wel één en dat beeld wordt versterkt omdat de man zelf kaal is, en zittend in een rolstoel dezelfde compactheid krijgt als de beluga; Beluga mesmerized by violin. Zo’n filmpje geeft goede zin.

donderdag 13 augustus 2020

Agatha Christie

De afgelopen hitte-week heb ik bij de waterplas, naast graphic novels, Derde Vijfling van Agatha Christie van a tot z gelezen. Het geeft het ultieme vakantiegevoel, stammend uit mijn jeugd, waar Moeder standaard een hele koffer vol detectives meenam voor op het strand. Al reconstruerend las ik dus al heel vroeg mee, ik zat nog op de lagere school. Deze vond ik in de boekenboom, waar ik zelf boeken heen bracht en dacht meteen: oké deze neem ik mee en dan ga ik die gedegen lezen, mede ingegeven omdat schrijver Nicolien Mizee elk jaar het gehele oeuvre van Agatha Christie herleest.

Dan moet ze dus voortdurend ook Agatha Christie lezen, denk ik nu, want haar oeuvre is groot. Nu las ik drie korte verhalen en twee volledige boeken waaronder Tien kleine negertjes, Ten little niggers uit 1939/1940. Hoe moet dat nu verder met dit boek, nu je geen ‘neger’ meer mag zeggen, het zich afspeelt op Neger-eiland, zo genoemd omdat het de contouren heeft van een negerkop met kroeshaar en dikke lippen, zo staat het er, en de moordenaar gebruikt maakt van een aftelrijmpje, waar in elk couplet er zonder schroom ze één voor één worden afgemaakt met de toon dat het allemaal hersenloze wezens zijn?

De Nederlandse versie begint met 'Tien kleine negertjes, die dansten in de regen, eentje viel er in een plas, toen waren het er nog maar negen’. Ik ken het versje nog wel van vroeger, evenals: 'Moriaantje zo zwart als roet, ging eens wandelen zonder hoed, en de zon scheen op zijn bolletje, daarom droeg hij een parasolletje'. Dit greep Moeder aan door te vertellen: 'God ging de mensen maken, hij bakte ze in de oven: de eerste keer haalde hij ze er te vroeg uit, ze waren bleek en wit: te kort. De tweede keer kwamen ze er zwart uit: te lang. En toen bakte hij nog een derde keer: heel mooi bruin, precies goed!' Het heeft mij een levenslang positief bewustzijn omtrent mijn huidskleur gegeven.

In mijn herinnering is Tien kleine negertjes ook een van de eersten die ik van Agatha Christie heb meegemaakt in de vorm van een film. En daarna volgde de verfilming van Moord op de Oriënt-Express, door velen beschouwd als een originele twist van het plot, waar alle treinpassagiers een motief hadden om een oude adellijke dame te vermoorden, ze allen onbekenden leken van elkaar, maar uiteindelijk ze tezamen de moord plegen zodat niemand de verantwoordelijkheid op zich hoeft te nemen. Ik vond het nogal ongeloofwaardig.

Het aardige van Agatha Christie is, dat zij veel mensenkennis betoont in haar beschrijvingen en je dus vanzelf aan het puzzelen raakt: Wie heeft het gedaan? Ze geeft tijdstippen, laat mensen elkaar en zichzelf al dan niet tegenspreken, je wordt gewezen op vreemde details die van belang kunnen zijn. Maar het stomme is ook, dat het plot altijd weer  onverwacht anders is, omdat je toch als lezer net niet genoeg vitale informatie krijgt. 

Haar detectives hebben ook een parmantige en grappige trek: de rare ijdele Hercules Poirot met zijn puntige krulsnor en gekleed als dandy of Miss Marple die voor mij onveranderd de gedaante heeft van de actrice Margaret Rutherford in haar oud-Engelse dorp, maar dat paste niet bij het korte verhaal van nu, waar zij het appartement van een neef heeft betrokken in swinging Londen. Dat eigenzinnige van deze hoofdpersonages past wel bij Nicolien Mizee. Ook heeft het lezen een soort van brein-herconstruerend en verfrissend effect omdat je kunt denken dat je de wereld toch kunt ordenen en alles netjes een plaats kunt geven. Een poging die Nicolien Mizee in haar Faxen aan Ger ook elke keer weer onderneemt.

woensdag 12 augustus 2020

Rijst eten

Het blijkt in Gelderland gisterenmiddag ook gehageld te hebben, maar ik heb daar niks van gemerkt aan de waterplas. Wel gerommel en gedonder in de verte en liggend in de open ruimte klinkt dat wel machtig. Er kwamen ook donkere wolken en daar vielen eerst langzaam enige vette druppels regen uit. Het had wel wat, afkoeling op je warme huid, in plaats van gaan zwemmen. Het strand liep langzaam leeg, maar ik bleef. Uiteindelijk kon ik de mensen om mij heen in de verte tellen met twee handen en verderop zat er iemand onder een grote paraplu.

Tja, het moest nu wel gaan stoppen... want ik had genoeg afkoeling gehad en dan komt er zo’n moment dat dit kan omslaan naar het koud hebben. ‘Morgen neem ik ook een paraplu mee’, dacht ik, want daarmee hou je het veel langer vol. En toen werd het droog, precies op tijd en ik kreeg honger en kon nu dus toch mijn bakje met rijst en ketjap, roergebakken groenten en een speklapje, te samen met komkommer en sla met citroensap opeten. Ik eet met de handen, zoals in Indonesië en het is echt smullen.

Sinds mijn anderhalve maand in Mahabalipuram waar ik ’s avonds heel eenvoudig meestal rijst at met ienie-minie schaafsels kip en wat wortel met tomatenketchup, is rijst eten een soort van godenmaaltijd. In India rijden er vrachtauto’s met rijstbalen, ook naar de afgelegen  dorpen en droge gebieden  in het kader dat niemand in India honger hoeft te lijden. Service van de staat, het wordt gratis verstrekt en je herkent de wagens aan het vignet van een Gandhi-ziekenfondsbrilletje. Ook voorlichting over hygiëne, voorbehoedmiddelen, geweld tegen vrouwen herken je aan dit brilletje: met enige regelmaat zag ik zo’n auto met voorlichters in de straten staan. 

Dus het bewustzijn dat rijst het voedsel is om te leven, zoals manna uit de hemel en het ‘levend water’ van Johannes uit de Bijbel, maakt rijst goddelijk, zeker als ik er hier ook nog extra frisse groenten bij kan eten, want dit concept kenden Wiki en Sunjay niet zo. Groenten werden allen bewerkt in sauzen. Ik heb me eens laten uitleggen wat er allemaal in een van de Indiase sauzen, ofwel curry’s, zat die alleen in de middag werden geserveerd en dat was veel: meerdere kruiden en groenten en zo krijg je  de Zuid-Indiase Thali:  rijst met allemaal bakjes eromheen, alles vanaf de vroege ochtend vers gemaakt en alles was ook op in de avond. Waarschijnlijk ook omdat er maar één grote koelkast was, maar die was er om het verse fruit in te bewaren en het ijs. Wiki ging elke ochtend naar de groentemarkt, boodschappen doen. Ik at er ook weleens ’s middags en dan was het druk, alle buschauffeurs aten er ook en echte trek heb ik dan ook niet, dus meestal was ik er in de avond, dan was het er rustig.

Ach, en zo zit ik weer razendsnel in India... en ik weet dat ik die herinnering ook levend houd wanneer ik een simpele maaltijd met rijst klaar maak. Heel ideaal eten ook, wanneer het warm is en ook koud is het even smakelijk als wanneer het warm wordt opgediend. 

dinsdag 11 augustus 2020

E.T. en Henry Thomas en de monnik.

Hoe die algoritmes werken, ik weet het niet... maar ik had net geblogd over Dion die zich zo graag liet voorlezen en toen verscheen er het jongetje dat Elliot speelt, het vriendje van E.T., Henry Thomas’ screentest: OK kid, you’ve got the job. Zij lijken dus heel erg op elkaar, wat een raar toeval. Ik kijk en het is ongelofelijk hoe hij zich kan inleven in de rol en huilt bij de boodschap dat E.T. bij hem zal worden weggehaald.

E.T. is altijd een favoriet van mij geweest, ik zie mij nog uit de bioscoop wandelen met H. , we waren nergens op voorbereid, we gingen elke week naar de film en nu keken we elkaar meteen aan, een beetje overrompeld door het vreemde van wat we net gezien hadden en vroegen wat vind jij ervan?... en knikten naar elkaar: ja, mooi. Na het filmbezoek gingen we naar het café en daar analyseerden we altijd uitgebreid wat we ervan vonden. Het was een groot plezier, die discussies die we dan hadden, juist ook als we het ergens niet eens over waren en de argumenten die dan over de tafel gingen.

Maar hier waren we het eens en vonden het misschien wel een minpuntje dat E.T. een beetje Jezus-trekken had, waar Jezus wonderen verricht, want E.T. heelt een bebloede duim van Elliot en later laat hij een verdorde plant in een bloempot weer gele bloemen krijgen als teken aan Elliot dat hij leeft. Wij waren beide studenten theologie en nu blijkt dat we beide onze eigen kokervisie erop geplakt hadden.

Want ik kijk nu naar The Making of en daarin wordt verteld dat men tevoren een groep kinderen heeft gevraagd wat zij zich voorstelden bij een buitenaards wezen en wat die dan kon. Velen noemden het kunnen laten bewegen van voorwerpen in de lucht en tot hun verrassing: dat dit wezen goede dingen zou  doen, zoals je beter maken. En zo zijn beide wensen  in de film terecht gekomen.

De film is gemaakt met veel psychologisch inzicht: voor de casting met Henry Thomas had men de groep kinderen die de vriendjes van Elliot zouden spelen en het toen beoogd jongetje dat Eliott zou spelen bij elkaar gebracht en ze lieten hun Dungeons and Dragons spelen. Al heel snel bleek dat het niet klikte; de groep kinderen vonden hem niet leuk en hij werd steeds baziger... dus het kon niet doorgaan en hun zoektocht naar Elliot begon weer opnieuw. Henry Thomas was uit Texas ingevlogen en binnen enkele minuten was iedereen in tranen: hier stond Elliot, dat kon niet anders en Steven Spielberg zei meteen: je hebt de baan! Dus geen proefspel meer met de andere kinderen, niet nodig in dit geval met zoveel overtuigingskracht.

ET, niemand wist hoe hij eruit zag: maar het zou dezelfde lengte krijgen als Elliott en ze konden elkaar op een afstand aanvoelen: gelijkwaardigheid dus, op alle fronten. Dus die Jezus-trekken, dat slaat nergens op en het doet me realiseren dat dit is wat ik nú kwijt wil raken: om als theoloog de dingen te bekijken, want het is in feite alleen maar kokervisie, alles persen in een jouw bekende mal. Ik denk aan een striptekening die Mark Retera maakte in het stripboek Dirkjan zijn stripheld, ik had er nog nooit van gehoord maar zag hem ter plekke tekeningen maken in de boekhandel, dat wilde ik ook wel.

Heel knap, ik zag zijn hersentjes  werken, al tekenend. Ik vroeg hem of hij E.T. en een monnik wilde tekenen. Resultaat: je ziet E.T. en een monnik, een kapucijn, achterelkaar wandelen in de natuur. Bovenin een pijltje ‘ ET’ en bij de monnik een gedachtewolkje: ‘Dan ben ik de monnik’. 

maandag 10 augustus 2020

Wek mijn zachtheid... bij dieren en in Theaetetus

Ik zag een  filmpje op YouTube waar dieren elkaar helpen of redden. Sommigen vond ik niet zo verwonderlijk, in een dierentuin een jonge olifant, een ijsbeertje, een baby-aapje die in het  water vallen en dreigen te verdrinken en dan komt hun moeder ofzo hun redden. Dit lijkt me met het instinct  mee gegeven; je eigen jongen voeden en grootbrengen en dus ook redden. 

Drie gevallen vind ik wel opmerkelijk: een heel jonge reebok die achterna wordt gezeten door een leeuwin en dan dichtbij gekomen dan bedenkt ze zich en gaat het jong liefdevol naar zich toetrekken en even later ook beschermen tegen een ander leeuwin. En je zag een jonge antilope ofzo die te dicht bij de waterkant kwam, twee reusachtige krokodillen springen plotseling op en dreigen het te verscheuren en dan komt er een gezamenlijke reddingsactie van een groep nijlpaarden die de krokodillen wegjagen en in een wijde kring in het water rondom de antilope deze weer naar de oever aan de overzijde loodsen. En dan was er nog een gorilla in de dierentuin die met een langwerpig groen blaadje hoopt dat een heel jong vogeltje die in het water is gevallen, deze pakt met de snavel, dat doet ze ook en dan neemt zij het vogeltje in haar harige omarming en kijkt heel teder hoe de vleugeltjes drogen.

Bij deze drie stijgt een dier dus buiten haar eigen soort of instinct uit: een leeuw hoort te jagen op klein wild, neushoorns badderen log in de modder maar worden nu een denkende groep om een andere soort te redden en bij de gorilla zie je ook denkvermogen: het verzinnen dat een dun blad het voor een klein vogeltje mogelijk maakt het te grijpen, de eigen handen en motoriek waren te grof en dan beschermend toekijken hoe het vogeltje droog wordt.

Hoe zit dat bij de mensen? Alleen al uitstijgen boven de eigen groep lijkt niet makkelijk en over de dieren heersen wij met vaak op een vanzelfsprekende wrede, ‘dieronvriendelijke‘ wijze, zoals we dat zijn  gaan noemen. Met huisdieren weten we wel een band te creëeren en laten ze opereren en geven ze dure medicijnen, maar dat lijkt wellicht soms ook op de band die je met een knuffel kunt hebben, waar je jezelf in projecteert  en zo animeert: leven inblaast, zoals in animatiefilmpjes, die louter uit de verbeelding komen. Tegelijk maak je met je eigen huisdieren waarschijnlijk voor het eerst mee, dat zij ook betrokken kunnen zijn op jou.

Het aardig zijn voor mensen die uit een andere cultuur komen of zelfs uit een andere laag van de samenleving dan waar je zelf uit voorkomt lijkt al veel moeilijker. Natuurlijk omdat die ander iets terugzegt, je aanspreekt op iets buiten je comfort zone. Ik las Theaetetus een dialoog van Plato die over de vraag gaat: Wat is kennis? Er komt een vergelijking in voor waar een mens wordt vergeleken met was: Als de was soepel en zacht is, dan zal de indruk van al het andere, ‘indruk’ dus ook letterlijk, zuiver en geheel naar wat die ander is, een afbeelding in jouw ziel maken. 

Maar als die was vol oneffenheden is, vol spul wat niet in  de was hoort, dan komt een ander verwrongen bij je binnen er ontstaan beelden in jouw ziel die niet kloppen met wie of wat die ander is. Rondom zwarte mensen heeft het koloniale Westen  als verwringend gruis te lang het idee gehad dat dezen geen echte mensen zijn, een lager soort en dat valt binnen hetzelfde kielzog dat alle dieren ook ‘maar dieren’ zijn omdat de mens de kroon is op Gods schepping. Nu richt onderzoek zich naar het mededogen dat dieren blijken te hebben en het apenonderzoek van Frans de Waal is daarvan een van de eerste peilers.
 
Iets in de blik van die leeuwin met het jonge reebokje deed haar jachtinstinct verdampen, iets in het gezamenlijk bewustzijn van een groep nijlpaarden had mededogen met een jonge antilope en wellicht een gruwelijke hekel aan de wrede moordzuchtige muilen van de krokodillen. Voor  mensen is dit wellicht mogelijk door naar jouw eigen ziel te kijken en te onderzoeken of deze zacht als was is... of zitten er allemaal harde brokstukjes in bestaande uit angst, oud verdriet en wantrouwen...? Zachtheid veroorzaakt dan bijna letterlijke zelfreflectie: kun je in die was iets van je zelf ontwaren, weerspiegelt de glanzende zachtgele was jouw eigen contouren? Dan zie je wellicht ook een ander in een glans.



zondag 9 augustus 2020

Ebike & Chalet

Het was een heugelijke week.Vorige week om deze tijd kon ik niet bedenken dat ik nu én op een e-bike rijd en eigenaar ben van een huisje in het bos, een ‘chalet’ noemen ze het. Dat huisje heb ik bijna niet eens van binnen willen bekijken, want mijn eerste reactie was dat ik het gevoel had dat je in de etalage zat van de buren, wier achterraam van hun stacaravan uitkijkt op ‘mijn achtertuintje’ en ze daarnaast ook nog hun terras hebben ingericht onder een grote luxe partytent, die in de winter moet worden afgebroken, hoorde ik later, ‘Dus je hoeft niet naar binnen?’ vroeg F. de beheerder. Het gekke was, dat ik mijn hoofd nog één keer ronddraaide en naar de toppen van de hoge bomen keek die er verspreid staan en ineens precies het omgekeerde dacht: dit huisje ligt wél goed!

Die buren is natuurlijk een kwestie van perspectief. Waarom zou ik dit nu storend vinden, terwijl je al kamperend veel dichter op elkaar zit? Omdat je idee van een huisje in het bos als het ware gekleurd wordt door de romantiek van lost in the woods. En die romantiek is er ook wel want alle huisjes en de camping zijn midden in het bos gebouwd, er mogen geen houten schuttingen geplaatst worden, ‘we willen hier niet zo’n Gamma-sfeer krijgen’ en in het reglement staat dat je ten hoogste twee ornamenten in je tuin mag zetten en een droogmolen alleen kort mag uitklappen en zo snel mogelijk de was weer binnen moet halen. Mij bevallen zulke regels wel, ik vind ze wel charmant.

Vanaf het terras zie ik op het einde van het ‘straatje’ de bosrand en binnen was het huisje leeg. Ook heel prettig want de andere objecten stonden vol spul en daar heb je het dan grotendeels mee te doen. Ik ben als het ware de eerste bewoner op deze plek, het gras was net ingezaaid, kleine laurierkersstruiken als afscheiding en in de herfst krijg ik dan twee hoge laurierkersen ‘tegen’ de buren, het zeshoekig houten schuurtje moet nog ‘gesteld’ worden en er wordt electriciteit in gemaakt voor de beoogde electrische fiets: het is vanaf mijn huis ongeveer 43 kilometer.

Ik had een week bedenktijd, maar ging de volgende ochtend als eerste handeling een afspraak maken met het Gazelle-experiencecenter en de avond ervoor begon ik ook al te bedenken wat ik uit huis dan daarheen zou brengen... dus mijn daden gaven onverkort al de richting aan... En toen ging ik dus fietsen uitproberen, maar je kan ze er niet kopen, het was geen winkel. Gemiddelde levertijd is nu 15 weken, zoiets  had ik al gehoord en had me er ook al op ingesteld de eerste keren ofzo er dus ‘gewoon’ naar toe te fietsen. 

‘Ik kan wel in de computer kijken of er misschien een fietswinkel in de buurt is, die toch nog een fiets heeft staan’. En ja, een oude familiezaak in Lent, sinds anderhalf jaar door de zoon overgenomen, die zich wil onderscheiden van andere fietswinkels en het internetaanbod, door extra veel service te geven. Als je fiets kapot is komen ze die halen en weer terugbrengen binnen een week en hij had een model waarvan over vier weken de onderdelen, alle uit Azië , weer geleverd worden. In de tussentijd kon ik wel een leenfiets krijgen. Die kwam hij de volgende dag brengen en de jongeman B. vond mijn tuin meteen heel leuk, want de bamboe deed hem aan Indonesië denken, daar had hij gebackpackt. En sindsdien fiets ik elke dag elektrisch naar de waterplas, wat luxe, die extra energiestoot die niet uit je eigen benen komt, de vaart.

vrijdag 7 augustus 2020

Sweet Tooth. Huisje in een bos?

Gisteren een rare ervaring bij het lezen van Sweet Tooth van Jeff Lemire: een plaatje van iemand met een mondkapje op die zegt: moet jij er geen dragen?, waarbij de andere zegt: we gaan toch allemaal dood. Er zijn meerdere verhaallijnen die gaan over de wereld na een pandemie en dan zitten er van die volkomen actuele scènes in... De WHO wordt genoemd, of er zijn Staten die ruzie maken over de ernst van de nieuwe situatie of er is de constatering dat er na het sarsvirus het te verwachten was dat er een nieuwe pandemie zou komen, maar de wereld heeft geen voorzorgsmaatregelen genomen, zoals in dit boek, waar niemand had kunnen vermoeden dat het zó erg zou kunnen zijn.

Ik dacht, nou dan valt het in het echt nu nog mee, want in Sweet Tooth gaan alle mensen langzaam maar zeker dood, het internet werkt allang niet meer en de enigen die immuun blijken zijn kinderen die na de eerste uitbraak van acht jaar geleden zijn geboren en die hybride zijn, met ook eigenschappen van een dier. Zo heeft Gus een gewei op zijn hoofd en hij krijgt zijn bijnaam omdat hij van zoete Candy-repen houdt, die schaars te vinden zijn. Hij ontmoet een meisje met een varkenshoofd en een jongentje met een ratachtig uiterlijk, die kunnen nog praten, er zijn ook kinderen die dat niet kunnen omdat de dierlijke eigenschappen de boventoon voeren. Op alle kinderen wordt er gejaagd en geëxperimenteerd want een eventueel vaccin moet uit hun komen en Gus leven heeft zich, totdat hij nu noodgedwongen weg moet omdat zijn vader is overleden, alleen maar afgespeeld in een huisje in de bossen.

En dat gaf een ander raar actueel effect aan mijn lezing gisteren van dit boekje, want ik heb een heel klein ‘chalet’ vlakbij een bosrand op het oog, de herten schijnen over de omheining te springen en eten in de nacht de bloembakken met geraniums en viooltjes op. Daar wil ik graag  ‘een kluis’ inrichten, zoals dit in de religieuze traditie is gaan heten: een plek om je in terug te kunnen trekken en energie op te laden. Ik was nooit op dit idee gekomen als er geen coronavirus was geweest: ‘heel de wereld is mijn klooster’ is al lange tijd mijn motto. Maar de wereld is nu veranderd en zit grotendeels op slot en deze uitspraak die aan Franciscus van Assisi wordt toegedicht en die graag rondtrok en mensen ontmoette, is nu niet goed mogelijk voor mij. Vandaag heb ik de intentie om de verkoopbevestiging te ondertekenen, maar weet  even niet hoe ik dat digitaal kan doen.  Poeh! ik ben benieuwd of het doorgang gaat vinden! 

donderdag 6 augustus 2020

Leeservaring

Leuk om aan het water, terwijl ik bij ondergaande zon mijn maaltijdje aan het verorberen was,  mijn naam te horen roepen. Het was de dochter van T, de meest actieve vrijwilliger uit mijn laatste wijkcentrum en haar zoontje Dion, wat een schat van een ventje is het, nu een derde groter gegroeid. Hij zou nu niet meer knus op mijn schoot kunnen zitten terwijl ik hem boekjes voorlas. ‘Herinner je je dat nog?, vroeg ik hem en hij knikte meteen, terwijl zijn moeder tegelijk zei: o ja, dat herinnert hij zich nog heel goed! ‘Wel blijven lezen, hoor’ zei ik tegen hem bij het afscheid.

Bij hem zag ik hoezeer een simpel verhaal zijn verbeelding in kwam, hoe hij op plaatjes tuurde en zelf ook vragen stelde en er blosjes van op de wangen kreeg, Als hij met zijn moeder binnen kwam dan liep hij meteen naar de goedgevulde boekenkast die ik daar had ingericht en pakte hij een van de kinderboeken met plaatjes en vroeg dan of ik weer wilde voorlezen ‘Jij moet ook boeken aan hem gaan voorlezen!’ zei T. dan tegen haar dochter, maar dat is ze niet gaan doen...Ook nu zei ze meteen dat Dion nu vooral spelletjes deed op de computer...

Wat gun ik hem de leeservaring...dan zie ik voor mijn ogen hoezeer milieu en opvoeding ook sturend zijn.... Met leesgrage ouders was hij misschien een boekenjongetje geworden, had hij een uitgebreide introductie gekregen in alle kinderliteratuur... ‘Je hoeft alleen maar hiernaast de bibliotheek in te gaan’ zei T. er dan ook nog bij, waarop haar dochter meteen terug zei, het daar veels te druk voor te hebben...Ik hoop dat hij op de lagere school een meester of juf krijgt die hem alsnog het boekenrijk in kan loodsen.

Het ene kind kan meteen in vervoering raken van woorden en gaat actief luisteren en een ander vindt er meteen niks aan. Bij hetzelfde kinderboek, het gouden boekje ‘Ik hou zo van...’, mijn eigen lievelingsboekje, kon ik met de oppaskinderen wel even zoet mee zijn, maar neefje T. bladerde uit zichzelf verder en was alleen dol op de bladzijde die over autootjes en treinen gingen en begon die allemaal aan te wijzen en daarna moest het boekje dicht. Ik zei tegen Dion dat ik daar een erge goede herinnering aan had, hij op mijn schoot met een boekje en hij glimlachte.

woensdag 5 augustus 2020

‘Zwarte’ Biënnale en Martha Washington

Vorig jaar  liep ik in deze tijd rond op de Biënnale in Venetië...Nu besteed ik mijn tijd anders, ook bijzonder, en daarbij hoort wel ook intens terug blikken en wellicht door de toch nog aardig  volgehouden quarantaine wint dat aan  levendigheid. Nu is het leuk om te constateren dat vorig jaar er nog geen wereldwijde thematiek van Black Lives Matter was, maar de Biënnale er al vol van was. Er waren de reusachtige portretten van zwarte vrouwen van Zanele Muholi bij de doorgang naar een volgende zaal in de Arsenale, zij keken je doordringend aan met een vanzelfsprekende en krachtige presentie.

Er waren de schilders Njideka Akunyili Crosby waar zijzelf en haar familie figureerden in grote schilderijen met ook collages erin uit zwarte tijdschriften in westerse en Afrikaanse interieurs vol doorkijkjes. Michael Armitage die momenten van sociale en politieke transformatie en onrust combineert met de straten in een grote stad en Afrikaanse landschappen en elementen van magie en Afrikaanse religie: dynamische mensen in beeld gebracht in grote olieverf schilderijen vol kleur en daarnaast zijn er ook bruine watergeschilderde tekeningen. Om er maar twee noemen... Want ook de kunstenaars Arthur Jaffa, Kahlil Joseph, Frida Orupabo, Henry Taylor berichten over het zwarte perspectief op de wereld. Zelfbewust zijn en kracht spelen er vaak een rol. 

Wat laten witte kunstenaars nu dan zien over de wereld? vroeg ik mij af. Nu valt me op dat zij vaak hun toevlucht vinden in het zichzelf vermomd een rol geven in een fantasiewereld, waar hun identiteit vloeiend wordt of zelfs verdwijnt. Zo is daar Ed Atkins die computer gegenereerde video’s maakt, emotionele zelfportretten als baby, jongetje een huilende man gekleed in een kostuum dat tussen een monnik en een ridder in zit. Of hij tekent zichzelf als een grote spin. En Alex da Corte verkleedt zichzelf steeds te midden van een wereld vol westerse iconen uit de popcultuur in zijn 54 kleurige, aan de oppervlakte zoetige video’s in Rubber Pencil Devil. Op YouTube is daar tot mijn genoegen nu iets van te zien, ik eindigde vaker een dag in dit rode zaaltje, kijken in welke video ik belandde.

De reden waarom ik weer de ‘short guide’ erbij pakte, is de graphic novel: The life and times of Martha Washington in the Twenty-First Century, geschreven door Frank Miller en getekend door Dave Gibbons, beide groten in de comic-wereld. Zij is de eerste vrouwelijke zwarte actie-held die in 1990 is verzonnen, je maakt haar mee vanaf haar geboorte in 1995 en ze gaat dood in 2095 en zij wordt gedreven door rechtvaardigheid, integriteit en vechtlust als dit nodig is. In 2008 smelten de ijskappen en staat New York voor de helft onder water en al jong wordt zij deel van PAX (‘vrede’ dus), die alles in goede banen moet leiden en houden, maar allengs ontdekt zij dat deze instelling corrupt is.

Het boek is een resultaat van 20 jaar en daardoor zie je ook het tekenwerk evalueren van een stijl van dertig jaar geleden, nog zonder computers naar nu, waar computerachtergronden een andere sfeer en diepte geven. Ook zie je tussendoor de oorspronkelijk uitgebrachte kleine zwart-wit strip die dan speciaal gemaakt werd omdat de Martha Washington pop van plastic uitkwam, ook afgebeeld, zij is snel tot de verbeelding gaan spreken. Je leest ook hoe schrijver en tekenaar in de loop van de tijd in beslag genomen werden door ander schrijf- en tekenwerk, maar Martha Washington toch telkens mee ging in hun verbeeldingswereld. Toen de serie begon dachten ze eigenlijk dat deze steeds een beetje in de toekomst zich zo afspelen, maar al heel gauw had de actuele tijd hen ingehaald.

Ik dacht ineens dat ik een film op de Biënnale had gezien van een zwarte vrouw die in twee parallelle werelden in de toekomst leeft, Doppelgänger, die lijkt op Martha Washington, ze zou het zelfs kunnen zijn, misschien meldt de short guide wel, dat de kunstenaar Stan Douglas geïnspireerd is door haar? Ik vind dat niet terug en deze vrouw heet Alice ( ...in Wonderland, kun je daarbij denken) en tot mijn vreugde is ook deze film als geheel nu op You Tube te zien. Ik kan op een regenachtige dag misschien eens een Biënnale-dag op YouTube meemaken, maar de komende week zal dat niet zo zijn met tropische temperaturen.