zondag 16 augustus 2020

Indo-anachronisme. Bi

Vanochtend kreeg ik in het kader van ‘Leesvoer’, heel fijn. Regelmatig word ik getrakteerd op iets waar mijn eigen oog niet op let, maar wat wel in mijn belangstellingssfeer zit,  een artikel uit De Groene Amsterdammer: Witte Maskers, het ‘Indische gedoe’. Met vriend L. deel ik een gemengde achtergrond, maar hij heeft naast Indonesisch en Chinees bloed ook Nederlands bloed, ik niet. Dat levert gesprekken op over al dan niet gedeelde ervaring, over ouders en familie en je eigen jeugd: we kennen beide die rommelige oosterse winkel in Arnhem en herinneren ons de ouderwetse Pasar Malam, lekker eten, gezellig en knus, en die later verworden is tot een commercieel fenomeen de Tong Tong Fair.

Dit artikel van Artien Utrecht van 12 augustus begint daar ook mee: je hoopt op zulke happenings: op iets uit de ‘hogere cultuur’, interessante interviews met een Indische auteur of gesprekken of  een moderne Indonesische dansuitvoering, of actuele discussies, maar dat is er niet meer,  je vindt er alleen maar ‘Indisch gedoe’: eten en Indische rockbandjes en souvenirs... Het artikel gaat dan verder over de tragiek van de Indo, die zichzelf ergens in het trapjesdenken steeds een plaats moet geven: hoe hoog of laag sta je op de ladder? Want de Indo vormde de tussenlaag in de toenmalige koloniale maatschappij, zij waren een buffer tussen de witte koloniale elite en de gekoloniseerde massa. 

Ineens zag ik die oude man voor mij die ik op Sumatra heb ontmoet. Het leek toen alsof ik in een tijdscapsule terecht was gekomen. Waarschijnlijk vormden P. een blanke vrouw en ik, Chinees-Indonesisch, in zijn ogen heel goede vriendinnen die kwamen overnachten in zijn Bed & Breakfast zou je nu zeggen, het perfecte luisterend oor. Hij sprak onberispelijk volmaakt oud-Nederlands, zonder enig accent,  plechtstatig en gedragen en hij bleek de naaste secretaris en vertrouweling te zijn geweest van een Nederlandse koloniaal. Hij liet ons papieren en correspondentie  zien die hij bewaard had uit een oud houten antiek secretaire, alles alsof hij er nog steeds schreef met inkt en kroontjespen.

Hij suggereerde dat we vast nauwelijks konden zien dat hij in Indonesië was geboren, zag hij er niet heel blank uit? We beaamden het en dat was voor hem een compliment. Voor hem had de koloniale tijd door mogen gaan... en dat vertelde hij in zijn hele grote huis met kamers vol versleten  antiek, terwijl in de ochtend de muzelmannen zongen en de moskeeën opriepen tot gebed. Een rijke Indo die al dan niet vrijwillig in Indonesië is gebleven en niet de overtocht naar Nederland heeft gemaakt, vol weemoed.... Pas nu kan ik hem plaatsen, toen leek hij een anachronisme die eindelijk eens hardop kon uitspreken dat hij terug verlangde naar het verleden.

Ik zocht in mijn boekenkast naar Indonesische literatuur, dat was ooit een project: kijken in mijn roots, over de geschiedenis van Indonesië, Indonesische poëzie en literatuur, maar ik heb het nog even niet kunnen vinden: op sommige planken zijn de boeken twee rijen dik tot helemaal onderaan, dan moet ik de bank die ervoor staat ook verschuiven, dat is meer iets voor een koude herfst of winterdag. Maar ik vond wel in een rommelhoek, achter een voorste rij boeken, vijf exemplaren van het in A5 formaat papieren ‘kwartaalblad over biseksualiteit', Bi-Nieuws. Waarschijnlijk bewaard omdat ik er een column in had: ‘Kho ziet het zo’.

Echt helemaal vergeten. Ik las mezelf over en zie mezelf er pleiten voor een bi-beweging die het gesprek met zichzelf aangaat en anders gedoemd is om te verdwijnen in de iele zijnswijze van ‘een belangenorganisatie’: opgaan in de massa... zoals de huidige TongTong Fair, tegenover de oude Pasar Malam... En dat is het wel geworden en ik ben zelf dus een heel andere weg gaan bewandelen, die er in het zomernummer van 2001 ook al aangekondigd staat: ‘Het klooster-leven is precies de tegenkant van het bi-leven. Hier wordt in ware zuster- en broederschap alles met elkaar gedeeld, behalve het lichaam’, schrijf ik er. Ik wist toen nog niet beter...

Als ik in de bi-beweging gebleven was, dan was ik zo’n soort anachronisme geworden als die oude man op Sumatra. Maar ik ben er vertrokken en meld in het winternummer van 2001: ‘Wat ik mis is een gesprek over: De Liefde. De Vriendschap. De Menselijke Betrekkingen die verder gaan, maar solide zijn, meer vereisen dan het kortstondige, hevige moment van het hier-en-nu. Volgt allen uw sterren zou ik zeggen, maar zorg dat U met het schijnsel er van woonplekken maakt op deze aarde.‘
De laatste zin, die blijft voor mij geheel actueel.