De schrijver Maarten Biesheuvel is onlangs overleden, dus ik dook tussen mijn boeken; er is een korte periode geweest dat ik dol was op zijn verhalen. Juist ja, in 1993 lees ik in mijn potloodhandschrift voorin en de aanschaf ervan ging gepaard met wat mij vaker is overkomen: ik heb ergens belangstelling voor en prompt komt het zonder moeite op mijn pad. Ik had het bij de fadozangeres Amalia Rodrigues: een paar liedjes op de radio gehoord, zo ging dat toen, en bij de uitverkoop van V&D lagen er twee LP’s ieder voor acht gulden, fijn voor een studentenbudget. Bij Biesheuvel vond ik drie boeken bij de afschrijving uit de bieb en ik las in Godencirkel en De wereld moet beter worden.
Ik vind de verhalen net als toen heel goed, omdat ze onder de anekdote elke keer iets essentieels raken. Toentertijd was ik gevoelig voor iets van gekte in hem dat hij ook achteloos door zijn verhalen weeft, angsten, depressie, fantasieën die beklemmen in de ik-vorm , als zichzelf dus, verteld en waar zijn vrouw Eva hem behoedt en hem binnen de perken van de goede banen houdt. Nu viel het mij op dat hij ook grappig is en zichzelf scherp waarneemt en zijn flexibelheid van geest. In een verhaal begint hij de eerste alinea dat hij zich opgesloten voelt in somberheid, besluit zijn geest te verplaatsen naar het koloniale Indië, er ontstaat een verhaal waar in een restaurant mensen zich op borst kloppend vertellen hoe ze rijk zijn geworden door de ontdekking van een onbekend eiland vol juwelen en dan eindigt het verhaal weer in Maartens stoel thuis, met de constatering dat hij zich nu misschien iets beter voelt. Ik hoorde mijn eigen geest bijna letterlijk ‘klik’ zeggen, eerst zag ik hem depri zitten en toen ‘klik’ , was ik in een koloniaal restaurant in de tropen en dan weer ‘klik’ terug naar het Hollandse regenachtige weer.
Apart was ook dat ik alles onmiddellijk vertaalde in beelden en panelen zoals in ‘Comics’. Kennelijk is mijn brein nu anders gaan staan omdat ik er zoveel van lees en bekijk. Er was een verhaaltje over een dikke volle aardbei die niet geplukt wilde worden, een list verzint door zich mee te laten nemen door twee wandelende takken, zodat hij een groot bijzonder lieveheersbeestje lijkt, maar dan door een bioloog gevonden wordt die hen op de snijtafel legt, terwijl de aardbeiplukkers de plant waaraan hij hing net niet haalden door een onweersbui, hij had nog een paar dagen langer kunnen leven. Ik zag, ook nu ik hier typ, in close-up het gezicht van de aardbei, en hoe deze in vijf plaatjes zich verbindt met de wandelende takken en wegloopt tussen groen blad en dan een grote hand die hen oppakt en dan van bovenaf een groot wit laboratorium, waar een mensje staat die hen ontleedt. En meteen stel ik mij voor hoe door de tekenstijl hetzelfde verhaal licht en komisch kan worden als een grap of ook een zware fabel met iets van melancholie.
Ik denk hierbij aan de serie De voorbijganger, geschreven door Pierre Christin en getekend door Enki Bilal. Ik viel meteen voor zijn tekenstijl: realistische en fijnzinnige details en een mooi kleurenpalet. Er zijn vijf delen van verschenen en in het eerste boek Het dorpje dat ging vliegen komen ze ook beide voor. Enki Bilal zegt op een schrijversconferentie over de man die af en toe opduikt: ‘Hij is een mysterieus wezen met onmetelijke macht... Hij komt van elders, gaat naar nergens... Hij is alleen maar een voorbijganger die ‘t niet kan verkroppen dat de wereld naar de bliksem gaat.’ En Pierre Christin antwoordt op ‘En u Pierre Christin u verzint al die zwartgallige verhalen... Die man is een anti-held, een afwezigheid, iets wat vanzelf ontstaat tussen de mensen van de groep waartoe hij hoort... Ja, hij is de verpersoonlijking van een historisch gebeuren: hij is de vleesgeworden klassenstrijd, een strijd van gewone mensen die nooit de kans hebben gekregen om...’
Ziehier de ingrediënten: iets magisch tezamen met een marxistisch wereldbeeld en ook in het tweede boek Het schip van steen overheerst het magische element, maar dan worden ze steeds realistischer met donkere plaatjes van de zwoegende arbeidersklasse en eindigend in deel vijf in winters communistisch Rusland met moord, De Jacht. ‘De voorbijganger’ duikt steeds minder op, in een lange jas en een steeds donkerder wordende blik in zijn ogen , maar er is ook een boek Gerommel in de Rouergue getekend door Jacques Tardi en op de voorkant staat dezelfde voorbijganger, maar nu lijkt hij een linkse student en heeft het boek de ondertitel: een eigentijds sprookje.
Eigenlijk heeft Maarten Biesheuvel in zijn verhalen ook telkens die dubbelzinnige laag: een mengeling van realisme en fantasie, donker en grappig, zijn dagelijkse veilige huiselijke omgeving en de vele luiken in zijn hoofd... Misschien is elk verhaal een soort van voorbijganger.
Apart was ook dat ik alles onmiddellijk vertaalde in beelden en panelen zoals in ‘Comics’. Kennelijk is mijn brein nu anders gaan staan omdat ik er zoveel van lees en bekijk. Er was een verhaaltje over een dikke volle aardbei die niet geplukt wilde worden, een list verzint door zich mee te laten nemen door twee wandelende takken, zodat hij een groot bijzonder lieveheersbeestje lijkt, maar dan door een bioloog gevonden wordt die hen op de snijtafel legt, terwijl de aardbeiplukkers de plant waaraan hij hing net niet haalden door een onweersbui, hij had nog een paar dagen langer kunnen leven. Ik zag, ook nu ik hier typ, in close-up het gezicht van de aardbei, en hoe deze in vijf plaatjes zich verbindt met de wandelende takken en wegloopt tussen groen blad en dan een grote hand die hen oppakt en dan van bovenaf een groot wit laboratorium, waar een mensje staat die hen ontleedt. En meteen stel ik mij voor hoe door de tekenstijl hetzelfde verhaal licht en komisch kan worden als een grap of ook een zware fabel met iets van melancholie.
Ik denk hierbij aan de serie De voorbijganger, geschreven door Pierre Christin en getekend door Enki Bilal. Ik viel meteen voor zijn tekenstijl: realistische en fijnzinnige details en een mooi kleurenpalet. Er zijn vijf delen van verschenen en in het eerste boek Het dorpje dat ging vliegen komen ze ook beide voor. Enki Bilal zegt op een schrijversconferentie over de man die af en toe opduikt: ‘Hij is een mysterieus wezen met onmetelijke macht... Hij komt van elders, gaat naar nergens... Hij is alleen maar een voorbijganger die ‘t niet kan verkroppen dat de wereld naar de bliksem gaat.’ En Pierre Christin antwoordt op ‘En u Pierre Christin u verzint al die zwartgallige verhalen... Die man is een anti-held, een afwezigheid, iets wat vanzelf ontstaat tussen de mensen van de groep waartoe hij hoort... Ja, hij is de verpersoonlijking van een historisch gebeuren: hij is de vleesgeworden klassenstrijd, een strijd van gewone mensen die nooit de kans hebben gekregen om...’
Ziehier de ingrediënten: iets magisch tezamen met een marxistisch wereldbeeld en ook in het tweede boek Het schip van steen overheerst het magische element, maar dan worden ze steeds realistischer met donkere plaatjes van de zwoegende arbeidersklasse en eindigend in deel vijf in winters communistisch Rusland met moord, De Jacht. ‘De voorbijganger’ duikt steeds minder op, in een lange jas en een steeds donkerder wordende blik in zijn ogen , maar er is ook een boek Gerommel in de Rouergue getekend door Jacques Tardi en op de voorkant staat dezelfde voorbijganger, maar nu lijkt hij een linkse student en heeft het boek de ondertitel: een eigentijds sprookje.
Eigenlijk heeft Maarten Biesheuvel in zijn verhalen ook telkens die dubbelzinnige laag: een mengeling van realisme en fantasie, donker en grappig, zijn dagelijkse veilige huiselijke omgeving en de vele luiken in zijn hoofd... Misschien is elk verhaal een soort van voorbijganger.