Ik vond het vanaf het begin zo’n mooi project: ‘het Boekenkasttafeltje', zoals het vanaf den beginne in mijn gedachten heette. Het idee ontstond zomaar, al mijmerend op mijn bank: als er hier nou een tafeltje was, waaraan ik ook kon zitten en daaronder dan ruimte voor boeken. Maar voor zoiets is een meubelmaker nodig en ik googelde of er zo iemand was hier in de omgeving en de eerste heel vage gedachten hoe het er uit zou kunnen zien, waren er ook al.
Een paar dagen later kwam L. op bezoek en die begon uit zichzelf weer, dat een boekenkast onder het raam toch wel een goed plan zou zijn. Dat had ze bij haar eerste bezoek ook al geopperd, en ik had meteen Nee! geroepen. Ik visualiseerde daar zo’n Ikea-Billy-boekenkast bij. Nee!, het moest zo leeg mogelijk blijven in mijn boshuisje. Maar nu vertelde ik haar over mijn vage ideeën. En zij riep meteen: O, misschien kan H. dat wel maken.
Ik had ondertussen al gekeken op Google: ik zag rood cederhout voor de bovenkant en dikke planken met de schors er nog op, dat leek mij wel wat, de contouren van stammen binnen, die de bomen buiten in het bos echoën, en dan het lichtere larixhout als poten. Maar H. wist me meteen te overtuigen dat het beter was om al het hout uit één bron te halen en zij wist in haar buurt, helemaal in Friesland, een echte houtzaagmolen, maar dan ben je afhankelijk wat voor bomen er bij hen binnen komen.
En er kwam een bericht van hout en vier maanden later waren de planken klaar, het schors moest er wel vanaf, dat zou nooit blijven zitten door de tijd heen… en het leek mij zó spannend om daar gaten in te moeten gaan maken… Maar zoals H. vertelde bij het brengen: het leukst is, als iets nog geen routine is, je aan iets begint met een gerede kans dat het gaat slagen, maar helemaal zeker weet je het nooit. En het lukte perfect en het is zó geweldig dat iets wat eerst alleen maar rondzweeft onder je hersenpan, het er dan ineens IS. Precies, exact zó, als je hoopte en wilde.
Ik heb de hele avond zitten genieten. Het eerste liedje dat ik er vanaf hoorde, met mijn speaker op het boekenkasttafeltje was van Brandy Carlile: ‘Stay Gentle'. Ja, zó dus en de wereld vult zich met mooie dingen.
Het heeft vandaag de voorpagina van Trouw gehaald; de Netflix-serie van negen afleveringen Squid Game uit Zuid-Korea. Op 17 september uitgekomen en nu al het meest bekeken ooit, in negentig landen een hype. Uit een soort van cultureel antropologische nieuwsgierigheid ben ik bij de eerste succesvolle geruchten ook gaan kijken. Hoe komt het dat het dwars door alle culturen zó aanspreekt? Een nuchtere vaststelling zou kunnen zijn, dat er ondertiteling leverbaar is in wellicht evenzo veel landen. Daar is in Nederland ook al commentaar op: de vertaling zou zo slecht zijn, dat wie Koreaans kan naar een totaal andere film kijkt.
Het gaat dus over 456 spelers, allen met een zeer grote schuld in de burgermaatschappij en zij spelen zes Koreaanse kinderspelen waarbij de deelnemers echt dood gaan. Er kan maar één winnaar zijn die er met de gigantische prijzenpot vandoor gaat, verbeeld in een grote doorzichtige lichtgevende gelige bol, waar de bundels bankbiljetten in vallen, voor elke dode deelnemer méér. Na de eerste ronde gaan de nog levende deelnemers naar huis en kunnen zelf kiezen of ze zich weer laten bedwelmen om afgevoerd te worden naar een geheime locatie. Iedereen die dan aanwezig is, doet dat dus uit vrije keuze en bovendien kan het spel elke moment worden stopgezet bij een meerderheid van stemmen. Het geld wat al verdiend is, wordt dan uitgedeeld aan de nabestaanden van hen die al dood vielen.
Tot nu toe is de Nederlandse recensent niet onverdeeld positief of laaiend enthousiast, men vindt het een middelmatige serie. Ik bespeur een soort van dédain, zoals vroeger mannelijke recensenten over het werk van vrouwen praatten. En nu dus toch iets van het superieure westen dat zich buigt over het oosten. Het is niet zo episch als ‘De Soprano’s’ of ‘Game of Thrones’ lees ik. Nee, natuurlijk niet denk ik dan, want het is iets andersoortigs. Gisterenavond besteedde ook het NOS-Journaal er aandacht aan: dat veel te jonge kinderen kijken, er zit veel geweld en bloed in. Er komt een klas in beeld en alle kinderen blijken de serie te kennen. Een meisje zegt nuchter: ik scroll gewoon door bij al dat geweld, want daar kan ik niet tegen. De suggestie is ook, dat het zo’n hit is omdat Netflix zo slim aan cliffhangers kan doen en de hele vormgeving zich uitermate goed leent voor TikTok en memes, dus dat internet blijft elkaar bevruchten en zichzelf genereren.
Ik vind het dus een heel goede serie. Ja, ook om de vormgeving: het refereert aan al bestaande beeldtaal: zoals de rode overalls met maskers op van het personeel van de organisatie die het spel heeft opgezet ( er zit een subplot in dat het om de handel in menselijke organen gaat, die uit de doden geoogst worden), dat doet denken aan de rode overalls in die andere hitseries ‘La casa del Papel' ofwel The Money Heist en aan de werkkleding als een soort habijt in ‘The Handmaids Tale’ naar het boek van Margaret Atwood. Maar ook aan het claustrofobisch, zichzelf repeterend universum van Esscher en de associaties met concentratiekampen en de zoete wanstaltigheid van bijvoorbeeld de Joker bij Batman. Alle deelnemers slapen in één zaal in stapelbedden, de doden worden weggehaald in doodskisten met een grote roze strik erop en verbrand in ovens, alle stapelbedden worden trapsgewijs in dezelfde zaal in elkaar geschoven en geven de sfeer van toenemende leegte, zinloosheid en gevangen zijn. En de dodelijke spelen, natuurlijk, sterk in beeld gebracht. Tot slot het plot, waardoor je nog eens terug wil gaan kijken.
Er zit iets in de Zuid-Koreaanse verbeelding dat mij aanspreekt: dat begon met de film The Host over een monster dat in een rivier bij een stad huist, ontstaan door de chemische industrie, er gaat dezelfde soort bedreigingen vanuit als de huidige pandemie omdat het monster voor de meesten onzichtbaar blijft. Op 27 mei 2010 schreef ik er al een blogje over. Het blijkt van dezelfde regisseur te zijn (Bong Joon-ho) als The Parasite uit 2019, een groot succes, die afgelopen zaterdag op de tv te zien was. Over een arme familie die leeft in een stinkend souterrain en die door list en bedrog als geheel weet binnen te dringen in een upperclass-familie, als personeel. Ook de verbeelding bij de opening van de Olympische Spelen sprak mij zeer aan door de totale mix en schijnbaar naadloze overgangen tussen het gewone leven van alledag en mythen, het monsterlijke, het absurde, het buitengewone.
En dat is voor mij ook de kern van Squid Game en de reden waarom ik denk dat het zo’n wereldwijde hit is. Het gaat over onze alledaagse werkelijkheid, zoals die nu is. Een wereld die regeert wordt door het geld, die geheel door onze besluitvormingen en beweegredenen gaat, die dwars hakt door onze emoties en walst over een dieper verlangen naar eenheid, vrede, verbondenheid. Geld maakt een vijand van elk ander, geld bepaalt wie we kunnen zijn, geld haalt het slechtste in ons naar boven en maakt een ander allereerst tot een concurrent. Geld ofwel de economie regeert het universum. Terwijl het ook iets anders zou kunnen zijn. Ja: de liefde.
Het was dik 25 km fietsen naar station Oosterbeek, daarna een prachtige gevarieerde rondwandeling door hoog en laag bossen, bronnen en de polder met de vrouwenwandelclub, het Rosandepad van 16 km, en daarna in de schemering door het nationaal park De Hoge Veluwe terug; bijna 30 km. Ik zag daar twee everzwijnen tussen de bomen scharrelen en daarna in razende vaart een héél groot zwart everzwijn over het fietspad draven op 20 meter afstand, wel indrukwekkend, het leek alsof iemand of iets haar op de hielen zat. Het zal toch niet al de honger zijn? De everzwijnen schijnen het moeilijk te gaan krijgen op de Veluwe, bij gebrek aan rijping van eikels en beukennootjes en dergelijke. Later galoppeerden ook nog vier herten voorbij.
Ik was net op tijd terug voor het tv-programma Brommer op Zee, een prettig programma over boeken en schrijvers: Wilfried de Jong en de Vlaamse Ruth Joos ontvangen er gasten in de sfeer van een rommelige kamer met onverwachte hoeken en een grote tafel aan een schaduwrijke tuin. Er zit ook een glazen schrijvershok in waar elke week iemand de opdracht krijgt om in 30 minuten iets te schrijven over een voorwerp. Dit om de plotseling overleden dichter K. Schippers te eren van wie de fameuze regels Wanneer je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is, op de gevel in mijn stad staan en het is ook de naam van een verzamelde gedichtenbundel voor kinderen onder redactie van Tine Buul. Net als een gedichtenbundel van K. schippers, heb ik ook die in mijn boekenkast in de stad. Deze keer schreef Paulien Cornelisse een puntig stukje over de kleerhanger, waar ze ook ‘taal’ tot onderwerp maakt, geheel passend bij haar doorbraak-boek: Taal is zeg maar echt mijn ding. Op de website van de VPRO is het terug te lezen en te zien.
Maar ik had mij verheugd op de aangekondigde Annejet van der Zijl, die een nieuw boek heeft: Fortuna’s Kinderen; een trans-Atlantische familiegeschiedenis. Het eerste deel ervan was vorig jaar het Boekenweekgeschenk:’ Leon & Juliette, Een liefdesgeschiedenis’. Het is al jaren mijn gewoonte om dat aan te schaffen en er vervolgens een dag gratis mee te gaan reizen, maar door Corona heb ik niks gekocht, maar toevallig was het vorige week bij de biebbus te leen, je leest het in één adem heel snel uit.
Wat een verrassend verhaal en dat het écht is gebeurd: in 1820 gaat de 18-jarige Nederlander Leon Herkenrath de oceaan over naar Charleston om daar zijn geluk te beproeven. Daar draait alles nog op de slavernij: een rijke geprivilegieerde kleine blanke bevolking is het topje van de ijsberg van een zwart raderwerk eronder. Hij wordt verliefd op een meisje dat hem verzorgt bij zijn ziekbed, hij koopt haar en in dezelfde acte geeft hij haar de vrijheid. Het begin van een grote liefde: ze trouwen en krijgen samen zeven kinderen, hij smokkelt zijn hele gezin, druppelsgewijs onder de planken van een schip naar Nederland. In Charleston leven ze jarenlang als ‘ongedocumenteerden’, noemde Annejet ze in het gesprek, verborgen in een achteraf straat, en hij leefde een dubbelleven als succesvolle vrijgezelle zakenman.
Eenmaal in Nederland gekomen, in Monster, werd zij een zeer geacht en geliefd burger van de samenleving en hun kinderen floreren en een dochter maakt de oversteek terug naar Amerika, ditmaal naar de Westkust en is daar ook heel invloedrijk en succesvol. Ik ben wel benieuwd geraakt naar dit ‘vervolgboek’. Mooi was het om Annejet van der Zijl zo zorgvuldig te horen vertellen, hoe zij er alles aan doet om niks aan een historisch verhaal te verzinnen of in te vullen, omdat zij daarmee de werkelijkheid te kort kan gaan doen en het geheel onbetrouwbaar kan worden. En dat het in de research-periode dan spannend is of ze genoeg hard materiaal kan vinden om het boek te gaan schrijven.
Ik kreeg een bericht van Google dat ik de helft van mijn capaciteit aan opslagruimte had verbruikt, dus ik ging naar mijn foto’s om alle screenshots te verwijderen. Die maak ik als ik bijvoorbeeld de weg zoek via Google Maps, om het dan offline te kunnen bekijken. Of als ik iets wil onthouden en zo kwam ik er eentje tegen dat Luna Parc heette, waar de kunstenaar Ricky Boscarino een rondleiding geeft in zijn helemaal te gekke, kleurige huis vol ‘rotzooi’, zelfgemaakte objecten, kleiwerken, à la Gaudí, aan elkaar gemetselde mozaïeken en muren en wenteltrappen en torentjes en wat niet al.
Zijn motto is: Tempus Fugit (de tijd verglijdt) en in zijn huis en tuin houdt hij alles vast en laat het tegelijk los, wat hij ook maar tegenkomt aan spul. Zowel uit de junk als van zijn verre reizen. Helemaal in de top van een torentje heeft hij ook al een holte gemaakt, waar zijn eigen as in kan worden gelegd, na zijn dood hoopt hij dat het een soort van museum wordt, ook nu geeft hij er regelmatig rondleidingen. Maar allereerst is het zijn huis waar hij leeft en op een oude foto zie je dat het begonnen is als een heel simpel boshuisje, dat hij ooit tegenkwam terwijl hij fietste en hij wist meteen: ‘Hier wil ik wonen, de rest van mijn leven.’ Hij komt uit een familie van pottenbakkers, ambachtslui en kunstenaars en eigenlijk is hij van jongetje af aan al bezig met altijd maar bouwen, verzinnen, creëren. De begintijd was het moeilijkst, vertelt hij, toen wist hij nog niet hoe en wat hij wilde doen, in dat aanvankelijke simpele boshuisje, maar ondertussen is het dus een levensproject geworden en krijgt hij ook weleens hulp van stagiaires van de kunstacademie.
Ik zag het filmpje precies in die tijd dat er de vraag kwam of R. misschien in mijn huis in de stad kon wonen. Ik had direct ‘ja’ gezegd, maar had ook uitgebreid gewaarschuwd voor de rotzooi, alle spullen die er ook rondzwerven, want ik had het huis ook zomaar weer verlaten, met geen enkele gedachte dan dat ik er zelf weer zou terugkeren. Ik zag mijn huis even weer met andere, vreemde ogen: ook vol frutsels en beeldjes, en scherven en dingen die ik bewaard heb of in elkaar heb geknutseld, zoals een heel grote schelpenmobiel die ik in anderhalve maand op een strand in Sri Lanka heb gemaakt. Ik zou ook best een Ricky Boscarino kunnen zijn geworden, ik herken zijn ‘obsessie’ om alles te willen bewaren en weer een ander leven te willen geven…
Maar juist dus niét in mijn boshuisje… Hier wil ik het zo simpel mogelijk houden, verder dan de witte stenen uit het bos op mijn terras, gevormd tot een maansikkeltje, een hart en een zon en wat randpatronen, ga ik niet. Verwacht ik. Dit huisje beschouw ik toch als een vergrote, stevige zeer luxe tent. Ik hoor de regen op het dak en de vogeltjes ’s ochtends in bed rondtrippelen en de waarschuwing om géén voedsel voor het wild neer te leggen kreeg een nieuwe dimensie omdat een muis, of muisjes, dat weet je nooit, mijn huisje hadden ontdekt.
Vanochtend was de eerste keer dat ik géén enkele muizenkeutel in een keukenla zag. Ik begreep er lang niks van, ik had toch echt alle etenswaar in een dichte kast gelegd, maar ik werd pas geleden midden in de nacht wakker van geknaag. Ik doorzocht de la en het bleek dat een draaistift met antimuggenzalf van boven en de zijkant geheel was aangevreten, die muis moet dus wel al aardig wanhopig op zoek naar voedsel zijn. Ook in de kamer moet er toch een mogelijkheid zijn, dat een muis naar binnen kan, want er zat ook, tot twee keer toe, een gaatje in het vierkante vliegenschermpje van gaas op tafel. Daarbinnen was er aan nog één paranoot met chocolade omgeven, geknauwd; het hele zakje had ik al eerder weggeborgen. Maar vanochtend nergens, niks dus, geen spoor van een muis. Houden zo. Ik moet elk iets van etenswaar elke avond dus goed opbergen, precies zoals in een tent. Ik wil geen ‘Luna Parc’ van een muizenplaag. En ach, verder houdt het ook wel iets: Zo heel direct om je heen, al die levende natuur.
Héél lang geleden, ik woonde nog in mijn ouderlijk huis, had ik eens een ‘droom’. Mijn geest vloog in razende snelheid boven en rond de wereld, ik dacht: ‘Ik droom niet, ik ben nu los van mijn lichaam’, en toen maakte ze een snoekduik naar beneden en scheerde het rakelings langs een heel hoog zwart puntig gebouw in een wittige ijsvlakte, waarvan ik wist dat het een kerk was. Nu ik het hier opschrijf, gebeurt het weer, als het ware.
Toen viel ik met een klap naar beneden en ik lag in mijn bed. Met open ogen verwonderde ik mij wat mij net was overgekomen en met name om de sensatie, een soort van besef: dit was géén droom. Het is wellicht een van de bronnen geworden van mijn voorliefde voor sci-fi; want ik kende het gebouw niet en associeerde het ook met een andere planeet, want zulke kerken heb je hier niet, en dat ik door het heelal had gereisd.
Héél veel later, misschien nu tien jaar geleden ofzo, kwam ik er per toeval achter dat dit gebouw wel bestond, het was een kerk-kathedraal in de buurt van Reykjavik in IJsland. Het is lijkt het wit, maar dan scheerde ik in de schaduw erlangs, ofzo. Ik nam mij voor dat ik deze een keer wilde bezoeken en betreurde het, dat ik ooit met een vliegticket een tussenlanding daar had kunnen maken, maar dat niet gedaan heb. Toen was IJsland nog duur, maar later was er een bankcrisis en toen werd het er goedkoop voor de toerist. Het was daarvoor het welvarendste land van de wereld, met de gelukkigste mensen, volgens het fotoboek van Peter Menzel, Material World (1994) waar huishoudens hun gehele huisraad buiten uitstallen. (Het blijkt dat ik dit boek al twee in dit blog heb genoemd, ook rondom IJsland, je houdt het toch niet voor mogelijk, alweer bijna 13 jaar geleden op 9 oktober 2008…)
Dus IJsland blijft op mijn ‘bucketlist’. Ik ben benieuwd naar de uitzonderlijke natuur en de warmwaterbronnen waarin je kunt baden. En dan een eindeloos leeg vulkanisch landschap? Ik keek ooit naar een detectiveserie die zich er afspeelde, de naam weet ik niet meer, maar ik zag wel een landschapsvervuiling van overal elektriciteitspalen langs de wegen… Maar het beeld bleef overeind, van een aardig ongecompliceerd land, met iets van 350.000 inwoners, dus bijna iedereen is ergens wel bekende of familie van elkaar. Een soort van humoristische, absurde sfeer, gemengd met oude mythen komt ook al langer naar mij toe door hun inzendingen op de Biënnale in Venetië en afgelopen jaar hun bijdrage voor het Eurovisie Songfestival met het nummer Think about Things heeft datzelfde: iets ontregelend.
Maar nu kantelt mijn beeld van IJsland door de literaire thrillers van Arnaldur Indriðason. Puur toevallig had ik de eerste die ik las, Boven Water, meegenomen uit de biebbus die hier één keer per week in Hoenderloo staat, op het laatste nippertje, het lag bij de deur bij de uitgang, wist niet dat het een IJslandse auteur was, maar wilde weer een poging ondernemen om een Scandinavisch thriller te lezen, waar mensen zo enthousiast over kunnen zijn, maar die ik na een aantal hoofdstukken altijd weer weg heb gelegd: te zwaar en te donker.
Maar nu heb ik plotseling voorlopig genoeg leesvoer en het beeld van IJsland kantelt geheel: het blijkt zeer lang in bittere armoede geleefd te hebben, waarvan een hedendaags gerecht van half rottende vis in olie nog een overblijfsel van is, mensen leefden er in barakken-wijken, er was (of: is?) een Amerikaanse legerbasis waar veel IJslanders moeite mee hebben, de weersomstandigheden op de bekendste vulkaanbergen en gletsjers kan zeer snel veranderen en de laatsten smelten in een hoog tempo.Indriðason is van huis uit ook historicus en munt uit in het gedetailleerd en perfect gedocumenteerd willen schrijven over IJsland en bovendien is hij psychologisch ook heel sterk, vind ik. In de 'Detective- & Thrillergids' van VN krijgen al zijn boeken het maximum van vijf sterren.
Er is een gepensioneerde rechercheur Konràd die zijn vrouw alweer langer geleden aan kanker heeft verloren en oude onopgeloste zaken, twijfelend ter hand neemt en in andere boeken is er een politieagent Elendur, wat ‘buitenstaander’ betekent, die te volgen is van jongs af aan in zijn carrière en al vaker ben ik nu tegengekomen dat Indriðason als vertelmethode de hoofdpersonen met twee zaken tegelijk bezig laat zijn, één die zich nu afspeelt en één van heel vroeger en het lezen voegt zo voortdurend ook oude en nieuwe kennis toe over IJsland zelf. Mocht ik er ooit komen, dan kom ik goed beslagen ten ijs(land).
De kunstenaar Damien Hirst is bij mij altijd besmet geweest door de discussie of hij niet eigenlijk een charlatan is, een soort van zakenman die met wat ideetjes een soort van massapsychose weet te bewerkstelligen. Hij staat te boek als de rijkste kunstenaar op de wereld. Ik hoorde van zijn dieren die hij op sterk water tentoonstelde, dat klinkt als een gimmick. Het eerste wat ik in het echt zag in het Rijksmuseum , was zijn met 8601 diamanten bezette platina schedel: For the love of God geheten. Dan schuifel je met het publiek mee langs de vitrine en dan denk je: Tja. Het kan gaan over sterfelijkheid, dat rijkdom uiteindelijk naar niks leidt, en ja: de kunstenaar stopt wél een groot vermogen in dit werk, waarom?
Het tweede dat ik wat langduriger mijmerde over hem was in 2017 in Venetië, waar hij los van de Biënnale twee palazzo’s had ingericht met zogenaamde schatten uit de bodem van de zee: Treasures from the Wreck of the Unbelievable. Het was bijna meer de ‘talk of the Town’ dan de Biënnale, er stonden elke dag rijen voor de ingang en in Venetië zelf stonden reuzen bronzen en marmeren beelden van Poseidon en waternimfen etc, die hoe imposant ook, een soort van kitsch en Disney-sfeer om zich heen hadden. Er waren films waar duikers zogenaamd tussen de scheepwrakken doken en er was álles: van verroeste munten, gebruiksvoorwerpen met algen, halfvergane kledingstukken en dus ook die reuzenbeelden, die het idee moesten geven van ook letterlijk grootse beschavingen die ooit op aarde geleefd moeten hebben. Alles was er te koop en je wist dat je voor de gek werd gehouden, en toch hing er de roes van een onvoorstelbare schat, die je moést bekijken. Ik ben niet naar binnen gegaan.
En toch… dacht ik toen: wat raakt het ook aan de sfeer dat het leven vergankelijk is, dat mensen verlangen naar grote verhalen, naar iets wat het alledaagse overstijgt, die Damien Hirst met zijn honderden medewerkers besparen kosten nog moeite om dit voor elkaar te krijgen. Hij betrapt mensen als het ware in hun honger naar grootheidswaanzin. Alhoewel toen al het bericht de ronde deed dat hij ondertussen al zoveel had verkocht dat hij alweer op de winst zat, dus de enorme investering was niet voor niks geweest. Slim, dus, opnieuw.
Maar nu ben ik om. Damien Hirst is een grote kunstenaar. Dit komt doordat ik hem zag op YouTube in Cerises en Fleurs waar hij zelf vertelt over zijn nieuwste werk: zeer grote geschilderde doeken vol bloesembomen. Het was wat hij in tussenzinnen zei; dat hij door de lockdown ineens alleen was, dacht Wat nu? Toen is hij zelf weer gaan schilderen en hij kwam bij de bloesem uit, schilderen alsof je onder de waaiende bloesemboom staat en dat dit maar kort duurt, die intense kleuren. En je ziet hem lopen met meterslange kwasten. Misschien was dat ambachtelijke beeld voor mij nodig om een gewoon mens van hem te maken.
Hij refereerde naar zijn eerdere werk en ik ben gaan kijken op zijn site, o.a. naar zijn eerdere zeer kleurige stippeltjesschilderijen, allen met de begin woorden: Veil of…’Grace/ Perfect Harmony,/ Illusions/ Dawn/ Simplicity/ Kindness En ineens viel het kwartje bij mij: alles draait om een intense confrontatie met jezelf. Hier ben je dan: Tussen leven en dood, hemel en hel, schijn en werkelijkheid, puur genot en het verval dat daarin ook al besloten is.
Alle middelen zet hij daartoe in: de visuele taal kan gemaakt zijn van simpele olieverf, grote bronzen beelden, echte haaien, schapen, koeien bevroren in formahydeline zodat je oog in oog met ze komt te staan, echte vlindervleugels in zijn Kaleidoscope Paintings met abstracte symmetrie, zoals in de islamitische kunst met titels als: Eternity, The Wonder of You, Devotion, Liberation, It is great to be alive… En het houdt ook iets van humor zoals in The fragility of Love, waar een strandbal door wind zweeft boven een vierkante bak vol puntige messen. Hij heeft zwart-wit plattegronden van grote steden gemaakt (de stad als plek waar mensen messcherp dicht bij elkaar leven, tussen de mechaniek van het verkeer en de gebouwen, weg van de natuur), bestaande uit scheermesjes, haarpinnen, vishaakjes, naalden enzovoort, een kabinet/schilderij vol sigarettenpeuken met de titel ‘The Abbys’, wat wel iets van een onuitgesproken oneindig ritme in zich heeft, medicijnkastjes vol spul tentoongesteld: Je komt in een museum en dan word je geconfronteerd met kasten vol bestaande medicijnen, je kijkt ernaar, maar het kan zich ook zomaar afspelen in je eigen badkamer…
Hij weet mensen hierbij dus ook bij de lurven te pakken via hun begeerte, een menselijke conditie die uit zichzelf al zoekt naar de ultieme vervulling, en is daarmee rijk geworden. Men wil het hébben. Men wil een deel worden van deze onstuimige, grenzeloze wereld en verbeelding. In een interview lees ik dat het motto van zijn kunstenaarschap uitgedrukt is met het neonverlichtingwerk van Bruce Neumann: “The true artist helps the world, by revealing mystic truths”. Hij zegt: That says it all to me, whereever you are in time, space, in any culture. Laat dit spiraalvormig werk van Neumann nu hangen bij de ingang van het Kröller-Müller museum, hier. De cirkel is weer rond.
‘Heb ik veel gemist?’ vroeg ik aan de meneer achter het plastic spatscherm in het Kröller-Müller Museum. ‘Nou, eigenlijk niet, je ziet wat witte betonnen schotten met gaten erin, meer niet.’ Ik wilde een toegangsbewijs halen voor de schuilkelder waar Helene Kröller-Müller in de Tweede Wereldoorlog haar eigen collectie veilig stelde, maar ook topstukken uit het nationale kunstbezit. Daar is een eenling voor nodig, om de toenmalige minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ervan te overtuigen dat dit noodzakelijk is. Zelf was ze al begonnen in het begin van 1939, en pas na 1 september, toen de Duitse Wehrmacht Polen binnenviel, kreeg ze steun van het ministerie. Zij was op tijd, ik was een dag te laat om in de schuilkelder af te dalen.
Ik ging er toch naartoe, een kwartier wandelen vanaf het museum, in het bos en toen ik er was aangekomen vond ik het wel bést dat het verder gesloten was, want nu was ik er alleen en de sfeer kwam binnen. De Latijnse spreuk boven de ingang geeft iets van de gedragenheid en het toenmalig beleefde belang aan: ‘Opdat de muil van Mars de monumenten van de kunst niet zou verslinden, is deze kelder tweemaal twee jaar geleden gebouwd. Nu, omdat de razernij van de God die zich om gevechten bekommert, almaar groeit, werd hij zowel bedekt als verborgen onder een hoge heuvel van zand’.
Ik beklom de zandheuvel met bomen erop en liep eromheen en hobbelend tussen de takken en het mos, zag je, iets vanaf een afstand, goed de contouren, hoe groot deze was en tot twee keer toe lagen er heel verse keutels van herten. Het heeft iets geruststellends, dat deze vlak voor mij, hier wandelden, het brengt je in verband met een groter geheel, zoals alle kunst die onder de grond bewaard was, dat ook doet. In mijn verbeelding hoorde ik op weg naar de schuilkelder, waar het pad ook al is uitgegraven tussen de hoge bomen, de tonen van schelpen, van over de hele wereld, als je erop blaast: een kunstwerk van Susan Philipz; The Wind Rose, dat in September 2019 er geïnstalleerd was, in de herdenking van Operatie Market Garden, 75 jaar geleden. Ik ken haar werk van een Documenta, waar ze over het hele terrein ouderwetse jukeboxen had neergezet met oude liedjes van bevrijding. Muziek die nieuwe mijmeringen mogelijk maakt, gevoelsleven opdiept. En nu de tonen dus van de wind, die ook geest is.
's Avonds stuitte ik bij Netflix op de film La Belle Verte. Ik werd getriggerd door de beelden van een vrouw die in een lange jurk langs een drukke straat vol auto’s in Parijs loopt, niet tegen de luchtvervuiling kan, zich verbaasd over zoveel mensen die allemaal klachten hebben, dat kan ze zien, aan de maag, het hart, de longen, ze zien zo bleek, waarom wonen ze allemaal boven en naast elkaar en zijn ze zo gestrest?
Het blijkt een film te zijn die moeilijk binnen een categorie valt. Soms dacht ik: dit is parodie en kinderlijk, dan weer: dit is pure kunst omdat het van allen die erin optreden ook veel gevergd moet hebben om het voor elkaar te krijgen. Je ziet een voetbalwedstrijd veranderen in een soort van ballet met publiek in het stadion dat mee gaat doen, een klassiek concert dat in een jam-en danssessie verandert, mensen met salto’s en zwevend bewegen en springen in groene weiden en heuvels…hoe kan dit alles in één film?
Het gaat over een soort van superras die telepathisch begaafd zijn en vredig en in harmonie leven van vruchten en planten, je kunt er de huidige vegan-idealen in zien, en het hoort bij hun opdracht dat zij andere planeten bezoeken om te kijken hoe het daar gaat en ze eventueel te helpen in de voortgang van hun beschaving. Niemand wil naar de aarde, daar is het smerig, er wonen barbaren, maar één vrouw stelt zich beschikbaar omdat in het geheim zij voor de helft ook mens is. Het reisvoertuig is een ronde bal, waarin ze zelf transformeert, zij houdt contact met haar soortgenoten, door haar voeten in het water te steken. Ze kan mensen loskoppelen uit hun alledaagse patroon en dan gaan die ineens bomen omarmen, ze worden allervriendelijkst en eerlijk: een winkeljuffrouw in een bakkerij gaat ineens taartjes tegen auto’s gooien, haar baas komt naar buiten, ‘Wat doe je nou?!’, ‘Ze zijn al drie weken oud’ zegt ze.
De film uit 1996 heeft nooit de bioscoop gehaald, en dat is te begrijpen door het ‘gekke’. Nét niet alleen grappig of belerend. Net niet echt met drama of ontroerend. Wel vol beelden die bijblijven; zoals ik nu voor mijn geestesoog zie: dat een vrouw ineens met afgrijzen kijkt naar een bloederig lapje vlees uit een slagerij, nadat zij zegt: wat doét die man daar, in beesten snijden? Het aparte is dat ze hotel de botel raakt van de grote bomen op aarde. Op haar thuisplaneet zie je inderdaad alleen maar groene weides en water. Dus in 1996 was het idee nog niet in zwang, dat wanneer je een boom terug plant je iets doet dat goed zou zijn voor het milieu, denk ik, nu. De film paste wel bij mijn beleving van de dag: dat je niet per definitie alles helder en duidelijk hoeft te zien, om toch een beetje wakker te worden.