Het heeft er dus een hele week gehangen, netjes om de fietspaal van het hekje gewonden: dat springtouw met rode handvatten. Het ontroerde me, onverwacht. Waarom? Dat niemand het heeft weggehaald en netjes heeft laten hangen; elke voorbijganger kon denken: Ach, een meisje (meestal zijn het meisjes), is haar springtouw kwijt; misschien vindt ze het alsnog.
Maar dit is pure projectie. Het kan ook algemene onverschilligheid zijn. Als het er niet meer had gehangen, dan had dat meisje het juist kunnen hebben gevonden. Dat was het mooiste geweest, en dan had ik geen momentje van ontroering gehad. Dus het is wat anders. Dat kinderen blijven spelen, overal ter wereld, hoe vreemd, hard en ongerijmd die wereld ook is of nog voor ze zal worden? Misschien.
Iets met tijdloosheid, heeft het dan te maken. Dat ik ooit zelf touwtje heb gesprongen. Dat er in een hele week van alles en nog wat kan gebeuren, maar dat dit beeld van touwtje-springende-meisjes er nog zo is. Het is het meest simpele, voor bijna iedereen bereikbare genoegen: je lichaam even van de grond verheffen, dan weer neerkomen, en dat almaar herhalen. Totdat je er genoeg van hebt.
Ondertussen heb ik fantastische dagen in Amsterdam gehad, liet mee meevoeren van het ene in het andere, vol onverwachte vondsten, waarover ik heel veel zou kunnen bloggen, maar nu even niet. Het is druk op mijn werk, val ook hier van het één in het ander. Zelfs dat touwtje springende meisje, dat ik gisteren al had ingetypt, was een dag lang nog verborgen in de achterkant van dit blog.
Maar nu zal ze verschijnen: touwtje springend het leven door: hop-van-de-grond, hop-weer-even-op- aarde. Enzovoort, steeds maar in beweging blijven: hop-hop!