Gisteren was ik in het paviljoen van Lithuania, dat de gouden leeuw heeft gewonnen: het beste landenpaviljoen van de Biënnale. Net als twee jaar geleden, toen Duitsland won, ook nu een weer een theaterachtige voorstelling waartoe het hele paviljoen als decor wordt omgebouwd. Toen in een Kafka-achtige sfeer, met glazen wanden en vloeren, waar mensen op een vervreemde wijze elkaar ontmoeten en ook een soort van interactie met jou aangaan, je wandelde er zelf ook en je voelde je tegelijk zichtbaar en onzichtbaar voor hen.
Nu keek je vanaf een balustrade naar beneden en keek je naar een zon doorstoven strand vol mensen op badlakens.Het was een soort van opera: de strandgangers zongen, liggend, het was alsof je in hun gedachten meezoemde. Een mannenstel waarvan de ene een week met het vliegtuig weggaat, een vrouw die alleen maar fantaseert dat haar zoontje de hele wereld zal gaan zien, in dure strandressorts, haar man in de ligstoel naast haar, die workaholic is en zich eigenlijk niet kan ontspannen en zich alleen maar druk maakt om wat anderen van hem vinden. Soms zingt iedereen in aanbidding naar de zon en de omgeving, en dan bromt er weer een oudere vrouw die uitgebreid het etiket om de zonnebrandolie leest. Allengs gedachten, gezangen dus, dat het wel droevig is gesteld met het milieu, de bijensterfte, dat er straks geen koraal meer is...
Heel hallucinerend en een uur later lag ik zelf op het strand. Er stak een harde koude wind op, het fluitje van de badmeester klonk vanaf de verhoging en het hele strand stond als een massa op, klopten hun handdoeken uit en verdween in vijf minuten tijd. Ik bleef als enige,ongeveer, liggen en gebruikte mijn tas en en plastic tasje als een soort van windscherm, ervaring door de Waddeneiland-winden op Terschelling. Decor en het echte leven mengden zich.
Er zijn meer landenpaviljoens waar performance een rol speelt. Frankrijk bijvoorbeeld neemt je mee op een soort van roadtrip vanuit de suburbs van Parijs naar Venetië, maar dan deels onder water. Je klimt van onder het paviljoen in en komt in een soort van waterig landschap, met een inktvis en aangespoelde rommel, de vloer beweegt mee en als je weer buiten komt, glibbert het ook, het voorportaal is nat.
Het lijkt erop dat er een notie is, dat kunst niet alleen maar kijken met je ogen is naar iets buiten je, maar dat eigenlijk je hele lichaam altijd meedoet. Er zijn twee paviljoens die alle aandacht geven aan dans. Bij Brazilië staat alles in het teken van Swinguerra: een dansvorm die bij de Braziliaanse jeugd heel populair is. Het is soort van dansen en vechten inéén, maar zonder dat er slachtoffers vallen, elke vechthouding verandert weer in dans. Een prima uitlaatklep in een samenleving waar geweld op straat bij het dagelijks leven hoort.
En het Zwitsers Paviljoen heet Moving Backwards. Je betreedt als het ware een nachtclub en voor je dansen jonge androgyne mensen: bewegingen die eigenlijk terug gaan, om vooruit te komen. Zoals de Moonwalk van Michael Jackson. Maar ook alle bewegingen uit de Street- en Breakdance. Ik werd mij bewust dat dit eigenlijk bewegingen zijn, die door het lichaam zijn uitgevonden, die uitdrukken dat je tegen weerstand of een muur aanloopt en hoe je dat omvormt en eraan ontsnapt. Ook alle kronkels die het lichaam maakt in moderne dans, het onverwacht bijna vallen en jezelf en elkaar weer opvangen... wat levert dat een onvoorspelbare eigen schoonheid op!
De eerste danser bewoog op schoenen die omgekeerd aan de voeten waren gebonden. De maaksters verwijzen naar Koerdische strijders, die in de besneeuwde bergen dit zo gedaan hadden en zo de vijand op het verkeerde spoor brachten; er zijn veel levens zo gered. Ik dacht aan de voor mij iconische scène in The Shining: de vader, gespeeld door Jack Nicholson is gek geworden en rent in de nacht met een bijl achter zijn zoontje aan. Die vlucht het grote labyrint in. Dan realiseert deze zich dat zijn vader hem kan blijven volgen, door zijn voetstappen in de sneeuw. Bevend en in opperste concentratie, met zijn grommende vader op zijn hielen, zet hij een aantal stappen terug, in zijn eigen stappen in de sneeuw en laat zich dan in een haag vallen.De vader ziet dat de sporen van zijn zoontje plotseling stoppen, hij raakt buiten zinnen en verdwaald in het labyrint.
Waarom is deze scène voor mij iconisch?.... Omdat het mij zegt dat je je bewust moet zijn van je eigen sporen, om dat wat je aan demonen achtervolgt, achter je te kunnen laten. Dat steeds meer het hele lichaam meedoet in de verbeeldingskracht van mensen vind ik een vooruitgang. Omdat een mens niks is, zonder het eigen lichaam.