Gisteren was ik voor het eerst, sinds India, weer in een katholieke mis. Maar het was wel een speciale: in het Indonesisch, in een nieuwbouwwijk in Arnhem-Zuid. De kapel was gebouwd op de hoek onderaan een flatgebouw, met veel glas, twee glas in loodramen, een eenvoudige hoge tafel op houten poten als altaar, de kruisweg in moderne afbeeldingen als schilderijtjes opgehangen. Bij binnenkomst rook het naar Indonesisch eten en dat klopte, achter in het zaaltje stonden de zelf meegebrachte gerechten al klaar.
L., zelf indo: 'Dan heb je én Nederlands én Indonesisch bloed in je.' (‘NEE!, jij bent géėn Indo’, hoor ik mijn ouders altijd bij dat woord zeggen, ‘jij hebt geen druppel Nederlands bloed in je, als je dat maar onthoudt’, dat is ze dus gelukt), L. dus, had heel lief alle bijbelteksten in het Nederlands voor mij alvast gekopieerd. Zelf heeft hij al lang geleden het Bahasa Indonesia geleerd, vanuit een kleine basis van thuis meegekregen Maleis en nu zat hij ook weer op cursus. Ik zelf was heel benieuwd wat ik er van zou verstaan, omdat ik tijdens mijn reizen in Indonesië, de laatste alweer meer dan 25 jaar geleden, na enkele weken wel eenvoudige gesprekjes kon voeren.
Maar nu bleef het bij enkele woorden die ik actief herkende en met tekstboekjes erbij wel de alom bekende gebeden, geloofsbelijdenis, de eucharistieviering kunnen volgen, waar exact we waren in het Indonesisch. Maar de vele grapjes en het gelach dat erop volgde van de priester tijdens de overweging, ontgingen me. Wat leuk was dat hij vooral een gesprek voerde en vragen stelde aan ‘het publiek’ en daar dan weer op in ging.
En toen gebeurde er toch iets speciaals. Ik werd weemoedig van de bekende klanken, de toonhoogtes, het ritme en het timbre van de taal... Ik dacht aan héél lang geleden, zo ver weg, in zo’n oude tijd... en was plotseling die peuter in de woonkamer van de flat in Voorburg van mijn opa en oma. De hoge ruimte om mij heen, ik zag het oude schilderij met een heiig meertje met wat bomen eromheen hoog hangen en de ouderwetse draai-asbak op een hoge poot naast mij. Ik was nog te jong om zelf te spreken of alles te begrijpen wat er gezegd werd, alleen enkele woorden begreep ik en ik hoorde de stemmen van mijn ouders en mijn opa en oma met elkaar praten en lachen... Ik deed mijn ogen dicht en zonk weg in de ‘ik’ die ik was... 1-2 jaar oud, een onbeschreven blad...
Op de heenweg, de snelweg was afgesloten, reden L en ik door het voor mij onbekende platteland, slingerend langs weilanden en dorpjes, dan kom je waar je nooit eerder was, maar bij Zuid-Arnhem werd het vagelijk bekend. Op de terugweg kon het wel via de snelweg en ineens dacht ik iets echt bekends te ontwaren. Hé, is hier in de buurt niet een Oosterse Toko, vroeg ik aan L. en die zei meteen: Ja, Indara Jaya. Dat waren vroeger gevleugelde woorden bij mij thuis, maar gek genoeg heb ik het nooit gekoppeld aan de naam van de Toko. Maar wij kwamen er regelmatig, je kon er hapjes eten voor in de heel rommelige winkel, tussen balen rijst en kartonnen dozen. In feite de eerste kennismaking voor mij met het rommelige oosten vol vreemde geuren en etenswaren. L. en ik deelden dezelfde herinnering; hij heeft een tante in de buurt aldaar wonen en hij kwam ook regelmatig in die winkel, die later werd overgenomen door een grote Oriëntaalse keten en toen was er niks meer aan want alles werd er schoon in keurige rijen en westers geordend.
Zo werd dit alles bij elkaar een sentimental journey en met de buik al vol dat lekkere, authentieke Indonesische eten na de kerkdienst, ik proefde weer de smaakjes van oma op het bord, gingen we op een terras in mijn stad uitgebreid, tot twee keer toe, aan het ijs, met een drankje ertussendoor. Heerlijk, dit weer tot in de avond, zei L., het lijkt wel op Frankrijk hier. Ik beaamde het volmondig. Mijn stad met de oude bomen en de rivier onder, al die flanerende en keuvelende mensen met een zonnig gemoed, heel aangenaam.