Het leukst van een dagje-uit naar onbekend terrein, is dat je steeds verrast wordt. Dat lukt mij alleen al wandelend en met bus en trein, want dan is het doel (Museum Tot Zover in Amsterdam) een schakel in die hele dag. Met de auto over de snelweg, maak je niks mee van de omgeving. Nu kwam ik op de heenweg Bloementuin van Darwin tegen, een paradijselijke oase bij het Darwinplantsoen in de Watergraafsmeer. In 1952 ontworpen door landschapsarchitect Hans Warnau, een naam die klinkt uit het verleden. Woonde hij niet in een prachtig huis met zelf gerestaureerde poppenhuizen?
Het museum zelf was klein, maar fijn, en gaat over rituelen in verschillende culturen en religies rondom de dood. Ook kunstenaars geven er hun stem. Klaas Gubbels, die zijn vriend Armando eert; zijn koffiekannen passen bij de Nederlandse gewoonte van koffie met cake na de uitvaart. Het cliché van die cake (echte Nederlands, lekker zuinig en sober), werd voor mij eigenlijk bevestigd. Want de cake is ontwikkeld omdat deze zó makkelijk snijdbaar en houdbaar is, fijn efficiënt voor de uitvaartonderneming. Een kunstenaar maakte van twee doodskisten een soort van vormen, waar de mens-grote cake in wordt gebakken. En die urn met twee gezichten, sprak mij aan, en dat grappige werkje, een verwerking van het thema eten en de dood.
Het museum, ooit het woonhuis van…de beheerder?…grenst aan een prachtig arboterum, tevens begraafplaats. Jos Brink schijnt er te liggen. Ik vond het kunstwerk dat Jan Wolkers maakte voor Theo Thijssen meteen leuk. De associatie van een vogelvlucht, opgenomen in de natuur. En dan zo’n graf, waar de familie op de zerk óók de auto afbeeldt van de overledene, met de Maria van Lourdes. De wijze waarop mensen afscheid nemen en gedenken is zo gevarieerd als dat mensen zelf zijn. Intrigerend waarom een familie dat schilderij van die oude vrouw cadeau doet, aan het museum. Geraniums en madeliefjes achter het raam buiten, een kopje koffie binnen, een gordijn dat opwaait…Is dit zo’n moment op de drempel van er nog zijn en bijna vertrokken? De overblijfselen na het ruimen van een graf, getuigen ook van dat wat maar doorgaat of juist statisch blijft: een boomwortel die gegroeid is om het hengsel van een grafkist, wortels uit een schedel, een ongeschonden pacemaker.
Op de terugweg door Park Frankendael. Daar stonden de kassen van vanVliet en Wielinga, de schoorsteen hoort erbij. Onder deze kassen was in de tweede Wereldoorlog een wapendepot van het verzet, dat hier ook oefende. In de kassen sliepen onderduikers. En ja, ik moet om mezelf lachen: bij zo’n parkje met banken, denk ik aan Central Park en hoe universeel het is, om op een mooie dag te genieten van zon en groen, en bij één flatgebouw dat uitsteekt denk ik: aha, een Madurodam-versie van de Empire State Building.
En toen wandelde ik ook nog door Tuinpark Klein Dantzig; afdeling van de Bond van Volktuinders. Hoe mensen van hun eigen kleine stukje grond een paradijselijk verblijf maken. Kleine wandelpaadjes verbinden het geheel dat begrensd is door water aan de uiteinden. Het soort wandeling dat ik in Venetië ook maak: zomaar dwalen en dan ook weer terug moeten, omdat het eindigt in water.
Ik wist eerst niet zeker, of ik wel mee wilde gaan met dit uitje. Naar een museum over de dood…Soms kan rouw en verdriet op een onverwacht moment ineens intens aanwezig zijn, en ik wilde dit niet triggeren. Maar op de eindwandeling, door het bos naar mijn huisje, was ik alleen maar blij met deze dag.