Dit lied bracht mij terug naar het hart van mijn kindertijd. Ik was het helemaal vergeten , maar ken het wel. Waarschijnlijk onbewust is dit de reden dat ik het zo heerlijk vind om hier in de terrasdeuren naar de regen en het groen te kijken, want die regels zitten daarin : Hujan rintik, rintik…De regen tikt en tikt. Ik zie Moeder die anekdote herhalen: hoe ze als kind in de warme regen speelde.Wat zit er veel heimwee en weemoed in dit lied, en het laat ook een tijd zien die voorgoed aan het verdwijnen is. Dit is de generatie Indo’s die Indonesië moest verlaten, maar alles daaromtrent hun leven lang nog koesteren, met name de Indonesische keuken. Mijn ouders zeiden telkens opnieuw dat zíj́, nee eerder wíj́ geen Indo’s waren. Wij hadden Indonesia met harde hand moeten bevechten, ons bevrijden van de Orang Belanda; de Nederlanders.
Ik zoek het volkslied van Indonesia op en realiseer mij dat ik dit eerder kende dan het Nederlandse volkslied, dat ik op de lagere school leerde en waarvan mijn ouders snerend zeiden: als je maar weet dat je geen druppel Nederlands bloed in je hebt! Bij het stadhuis met de klas gaan zingen werd daardoor iets dubbelzinnigs. Ik kon niet zomaar meegaan in de onschuldige feestvreugde, het vlaggetjes zwaaien met een vlag die niet mijn vlag was…Ik kan nu veel beter navoelen hoezeer mijn ouders het érg vonden, dat ik op 27 jarige leeftijd uiteindelijk toch de Nederlandse nationaliteit ging aanvragen. Hadden ze ons daartoe meegenomen naar Indonesia?… Ik was 16 jaar toen, en ja, toen ik er voet aan land zette uit het vliegtuig voelde ik werkelijk iets van : dit is de grond waar ik vandaan kom, hier hoor ik thuis. En dat ‘thuisgevoel’ blijft ook ergens in je stromen, het verklaart voor mij mijn reislust; alleen maar Nederlandse of Europese bodem voedt niet die ‘missing link’.
Het is bijna niet uit te leggen, hoezeer er ervaring met de paplepel bij je binnen wordt gegoten, zodat je zelf ook ervaart dat je minstens twee keer méér je best moet doen om gezien en gewaardeerd te worden, dat het inderdaad gewoon voor je is om altijd die onuitgesproken wolk om je heen te voelen van: Wat doe je hier, je komt niet van hier? Wie nooit gevoeld en ervaren heeft dat de kleur van je huid heel subtiel wel degelijk uitmaakt in de eerste contacten…je kunt het niet duidelijk maken, de witte andere denkt dat dit toch wel mee moet vallen. Maar het blijft toch: kleur uitleggen, aan iemand die kleurenblind is. En eigenlijk is het wrang, dat er een moment is gekomen, dat er nu ‘verlichte’ en ‘wakkere’ witte mensen zijn, die je trots kwamen vertellen, dat ze kleurenblind zijn. Ja, inderdaad, maar zo bedoelen ze het niet. Dát ze het zeggen, getuigt van het omgekeerde. Ze gaan staan op jouw schouders, geven zichzelf een compliment, en gaan er als vanzelf vanuit dat jij hen affirmeert. Hoe fijn is het dan om ergens te zijn waar je niét opvalt.
Wát een opluchting en ook bevrijding, om in New York mee te maken, dat een ieder juist meteen begint over jouw kleur en waar je dan vandaan komt. Dit kan, omdat het adagio daar is, dat je iedereen kunt zijn en worden, ondanks je kleur. Wat tegelijk niet wegneemt, dat ik ook gezien heb dat zwarte mensen het wél moeilijker daar hebben, het is nog helemaal niet zó lang geleden, dat de segregatie er werd afgeschaft…
Het is allemaal een kwestie van die paplepel. Die bepaalt heel basale ervaringen als smaak, voorkeur; waar je zomaar zonder nadenken, warm voor loopt.