De nachtmot bij volle maan komt voorbij, de madelief, de wachtende eik, de Vlaamse gaai die met een eikel in zijn snavel duizendjarige bomen plant. De gierzwaluw die je leert de ruimte te verkennen, daarin te dansen, het hart van de dikke boom, cambium, heet dat geloof ik, de levensstof van bomen…en nog veel meer. Het is het ideale boekje om op een zaterdag in het bos te lezen, sowieso om hier vaak ter hand te nemen.
Ik heb Vos al lange tijd niet meer gezien. Misschien is het bij mij nu niet makkelijk meer om binnen te treden… Met de roosters voor de beide deuren om je voeten af te vegen, kan zij niet meer vlak langs het huis scheren. En de struiken achter zijn ook dichter vergroeid, Vos kan er wellicht niet makkelijk meer langs. Zo gaat dat dus met menselijke bewoning… er moet iets voor wijken uit de natuur.
Deze week meende ik toch ook iets aan het wespennest te moeten doen. Ik zag dat hun binnenkomst onder de richel twee keer zo breed was geworden. Dus dik verpakt in mijn winterjas, met sjaal en hoedje op en een werkhandschoen trachtte ik toen het al donker was, schuim in de richel te spuiten. Zwakke schakel van deze actie was mijn technisch onbenul door het sprietje bovenop de spray te zetten. Ik dacht dat door het in te drukken het dan oké was. Niet dus: sprietje viel naar beneden, mijn hand kwam dichtbij de richel. Resultaat: steken in mijn vinger en toen ook nog eentje in mijn kin, want een wesp had zich onder mijn sjaal gewurmd.
Na op internet te kijken, bleek dat ik eerst de dop die op de spuitfles zat eraf had moeten halen, om de spuitspriet erna erop te bevestigen… Dus nogmaals: met zaklantaarn, dieper in de nacht, zodat er meer zekerheid was dat alle wespen sliepen,weer een poging. Fluitje van een cent, het ging zo snel, dat ik me niet eens had hoeven te beschermen, zo dacht ik. En toen: in de stilte van het huisje, binnen, hoorde ik ineens het zoemen aanzwellen. Zó hard, zoveel paniek, het had iets horror-achtigs. Met zilverfolie de opening bij de kachelpijp afgedekt, zag de hele bevolking zwart naar binnen zwermen. Maar zag tegelijk beelden van al die ruïnes van woonflats in Oekraïne, woonplekken vernietigd. Had net van te voren gezien dat de jonge generatie in de schuilkelders optreedt en grappen maakt: ‘Als er weer een luchtalarm komt, ben ik bang… dat er een bom op mijn huis valt… en ze dan kunnen zien wat voor rotzooi het bij mij binnen is.’
(Zag deze week ook het Franse Drôle op Netflix, 6 afleveringen over vier vrienden die een carrière willen maken in de stand-up comedy in Drôle, een kleine theatertje in Parijs, waar ze hun grappen over het leven uitproberen en oefenen. Nezir, een Algerijnse jongen die voor zijn vader zorgt in een flat, Aïisatou, een zwarte vrouw, moeder met kind en partner die doorbreekt met grappen die de grens van het patriarchaat, zwart-zijn, passief in bed zijn, overstijgen, Bling, een jongen uit Vietnam, ooit succesvol maar door drank en drugs beneveld en Apolline, een wit meisje uit de upperclass, klaargestoomd door een depressieve moeder voor een carrière met kunstgeschiedenis als ondergrond, bedoeld om een jaar in Londen stage te lopen, maar die stand-up comédienne wil worden; Je leeft met ze mee, maar er komt géén tweede seizoen.)
Ik zit ondertussen binnen met open terrasdeuren, al schijnt de zon; de buren bouwen een langere hoge bloembak op hun terras, die een extra afscheiding gaat vormen tussen hen en mij, ik ben er blij mee, zitten we zo meteen beide nog minder in elkaars zicht. En ik ga voorlopig niks meer doen aan het wespennest: leven en laten-leven, lijkt mij het beste motto. In de woorden van de laatste spreuk uit het boekje: Held at bay until at last the sun emerges, warms the pines, the larches, lights your yawns, your stretches, there among the silver birches. Doe maar, in plaats van ‘silver birches’, het bos.