Voor mij zijn plaatjes samenstellen een verwerking van een ervaring en die maak ik eerst en dan schrijf ik er wat bij. Zo was ik gisteravond tijdens Jinek, dat geheel ging over A.I. dat vanzelf aan het doen. Overigens een aflevering die erg het bekijken waard is en heel toepasselijk was, bij het boek dat ik overdag had overgelezen: Machines like me (2019) van Ian Mc Ewan: Een wijze om op gevoelsniveau mee te maken, hoe het kan zijn als kunstmatige intelligentie geheel jouw persoonlijke leefsfeer doordringt.
Maar nu dus de totale handmatige ambacht van de schilder Johannes Vermeer. Hoe hij zijn ‘plaatjes’ samenstelde met een aantal vaste elementen en zo zijn verhaal vertelde. Ineens kreeg ik een inzicht op de tentoonstelling: ik zag de bijna zwarte verfrommelde doek bij het schilderij dat over ijdelheid en leegheid gaat. Een vrouw met een geel jackje, dat in meerdere doeken terugkomt, past een sieraad, terwijl de achtergrond ook leeg is. Dat doet hij dus vaker: in de linkerhoek een verfrommeld kleed en daarachter, aan een tafel een handeling, zodat je getuige wordt van mensen van zó lang geleden, maar jij had dat ook kunnen zijn, je treedt binnen in hun intimiteit. Wát hen beweegt, daartoe geeft Vermeer hints via de achtergrond. De wereldbol bij de geograaf, cupido op een schilderij bij een lezende vrouw en een stel, waar de man zich vooroverbuigt, terwijl de vrouw zich bewust is van jou, de kijker. En de samenstelling van de doeken past bij het gemoed van de afgebeelden: respectievelijk donkerte, aardse beweeglijke kleuren, een rijker tapijt met vruchten erop. Maar wacht eens: bij dat stel zie je géén doek, maar een stoel met een kussen erop en het gefrommelde zit in de kleren van de man en de vrouw. Alsof de bewegelijke handeling al één stap verder is en je je kunt afvragen wat zij het volgende moment gaan doen, nadat hij probeert mee te kijken naar wat zij leest. Hoe het licht van dezelfde linkerzijde al deze mensen laat leven.
En dit alles vond voor mij een hoogtepunt in deze lachende vrouw, de enige waar je zelfs haar tanden ziet. Dit schilderij was voor mij de meest open en expressieve. Letterlijk haarscherp zijn hier twee mensen gericht op elkaar en op de buitenwereld. De landkaart achter hen belooft verre horizonnen, het geopende raam laat je bijna de geluiden van de straat horen én hun gesprek. Hier geen gefrommeld doek, maar een héél aanwezige man, in vol ornaat in warm rood en een grote hoed op.
En dan zijn er de schilderijen waar de ander jou en dus ook Vermeer aankijkt. Met eigenwaarde en hun blik verankert jou óók, in dat hier-en-nu die alle tijd en vergankelijkheid overstijgt.
En dan is er nog de ‘rommel’ en de tegelvloer op meerdere schilderijen. Ze richten opnieuw jouw blik. De vrouw schrijft een brief, haar bediende wacht en kijkt naar buiten. Eigenlijk staat zij meer in het middelpunt, wat zouden haar verwachtingen van het leven zijn?…Die van de vrouw gaan misschien over het gezinsleven, kinderen, erotiek, gezien het schilderij achter haar. En dan die, waar je als het ware vanuit een bezemkast meekijkt en het lijkt alsof de bediende, die waarschijnlijk net de brief bezorgt, de vrouw des huizes ook geruststelt. Er is een sfeer van onrust, van meerdere mogelijkheden…Het schilderij van de vrouw wiens gezicht je geheel niet ziet omdat deze in een glas gedoken is, is voor mij door alle beeldelementen geheel raadselachtig en onbestemd. Muziek op stoel en tafel, twéé lichtbronnen, door een beetje een geopend raam en een bovenraam erachter. Die een beetje hellende tegelvloer, een schilderij achter hen, waarvan je de afbeelding niet ziet. Wat zegt en wilt die man, waardoor zij het wijnglas tegen haar gezicht drukt?… En dan ‘Het Melkmeisje’: géén tegelvloer maar het lijkt alsof Vermeer het niet kon laten: om tóch een schuin vierkant op de vloer te plaatsen, om haar extra te markeren.
Ja, het was een prachtige tentoonstelling, waar ik het laatste kwartier in bijna lege zalen kon lopen van het ene schilderij naar het andere, heen en terug. Dat éne grotere schilderij van een vrouw die haar pen neerlegt, haar hand naar het gezicht brengt, omdat haar bediende haar een brief overhandigd, vond ik psychologisch het meest spannend. En ik vraag mij af of Vermeer in deze tijd, op zijn eigen tentoonstelling met zoveel werken van hem bij elkaar, méér dan hij ooit zelf zo heeft gezien, wellicht een prachtig schilderij had kunnen maken van deze suppoost, voor een donkerblauw gordijn met kaarsrechte plooien, geflankeerd door zijn eigen schilderkunst. Wat zou de suppoost kunnen denken? Op de schilderijen een vrouw die schrijft en je aankijkt en op de andere eentje die ook lijkt te twijfelen … Zou die mevrouw, alleen in de zaal, zomaar aardappelpuree op die vrouwen met de gele jackjes kunnen gooien? … Maar ach, dit is natuurlijk een gedachte vanuit the eye of the beholder. Zoals dat met alles zo is.