woensdag 24 augustus 2011

Biennale: Michael Parekowhai

Vorig jaar kocht ik in Venetie een etsje (zie blogje augustus 2010) en dit jaar liep ik, zonder veel te zoeken als vanzelf tegen het bruggetje en water aan. Ik herkende het al, voordat ik het brugje als geheel in vizier had: de bocht in het steegje, alles was precies zoals het is afgebeeld. Het blijkt een voor mij perfect plekje te zijn: aan de ene kant zit een ijssalonnetje en ik heb midden op het brugje, zes treden omhoog en zes omlaag, dus op het heilige getal 7, een ijsje genuttigd, op míjn brugje!

Voor de brug is een grote langgerekte boekhandel, gespecialiseerd in filosofie en kunst met aan beide flanken gezellige winkeltjes met snuisterijen en de achterste trappetjes leiden naar de Canal Grande. Als je het brugje over ging belandde je in andere steegjes, waarvan er eentje liep naar een palazzo aan het water met een prachtige binnentuin en dit was het paviljoen waar Nieuw Zeeland was neergestreken in het kader van de Biennale.

De kunstenaar is een Maori-afstammeling: Michael Parekowhai, en zijn installatie heettte naar een gedicht van Keats: On first looking into Chapman's Homer. De beginregels gaan zo: Much have I travelled in the realms of gold / and many goodly states and kingdoms seen/ round many western islands have I been. En van Keats zijn de gevleugeld woorden: A thing of beauty is a joy forever.

Een sfeer dus van reizen en mooie dingen vinden. Heel apart om dan te ontwaren dat Parekowhai twee levensgrote zwartgeschilderde bronzen piano's heeft gemaakt, met op twee daarvan een levensgrote zwarte stier. Waarom maak je zulke loodzware grote dingen, die je dan helemaal uit Nieuw Zeeland naar Venetie moet zien te krijgen? De piano was een item dat oorspronkelijk juist van Europa naar de onontgonnen wildernis van Nieuw Zeeland werd gebracht, zoals je ook ziet in de film The Piano van Jane Champion. Misschien wil Parekowhai de cirkel weer rond maken.

Op een prachtig bewerkte rode piano met Maori motieven in het midden van het palazzo werd voortdurend pianogespeeld. Een wezenlijk onderdeel van zijn tentoonstelling, aldus de kunstenaar. En dat werkt: al kronkelende door de steegjes hoor je al pianomuziek die steeds dichterbij komt en dan wordt je geconfronteerd met de massiviteit van de stieren en de piano's en speelt tegelijkertijd een frêle meisje een favoriet stuk van Chopin, terwijl een zwart bronzen man met bril en stropdas en de armen over elkaar heen geslagen, als een soort wachter toekijkt.

Muziek weegt niks, is onzichtbaar, maar vult alles. De ruimte, de tuin, je ziel en je hoofd. Bij de openslaande deur naar de tuin, blijkt ook nog een bronzen olijfplantje te staan, op kniehoogte, ik was er eerst aan voorbijgewandeld. Donkere massiviteit, zichtbaar gemaakte wilskracht van die stieren op de piano's, als onderstreping van zoiets als: hier zijn wij, helemaal uit Nieuw Zeeland en we wijken niet. Maar we maken geen muziek, wij zijn stom en alleen maar een afbeelding van ...

De werkelijkheid wordt. Ter plekke. Een levend mens maakt muziek en muziek zal je vullen en verheffen en licht maken. Je maakte een reis hier naar toe, van wie weet welke andere plek op aarde, maar hier zal je even weten dat muziek alles verbindt en dan ervaar je iets van vrede... kijk maar naar die olijfplant. Ook maar een afbeelding van... alleen jij kunt het echt maken, het vullen met betekenis.

Zoals mijn etsje eerst louter een afbeelding was, maar doordat ik er geweest ben en er dingen rondom heb ervaren, ineens gevuld is met zoveel méér aan betekenis. De altijd durende cyclus van niks, wording, er zijn en weer vertrekken naar niks...wording...zijn...enzovoort.