Al weer een hele poos geleden had ik een droom. Ik liep met abt A. door zijn klooster heen, hij gaf me een rondleiding door de lange gangen en de grote ruimtes. De sfeer was rustig en kalm, vredig welhaast. We kwamen in een lege kamer en hij zei tegen me: kijk, eens wat vind je hiervan? Ik keek op de grond en zag een afvoerputje en er druppelde nog wat water naar toe. Verder was alles kurkdroog.
Ik realiseerde me dat ik op de bodem van een zwembad stond, waar al het water uit was weggelopen. Op andere momenten kon je deze hele 'kamer' vullen en dan zou er een zwembad ontstaan. Zo werd ik wakker. Ik begreep de betekenis van deze droom niet en heb het ook aan A., de abt voorgelegd. Die begreep de droom ook niet. Hij vertelde wel dat water voor hem zelf wel vaak een beeld was van onrust makende verlangens en gevoelens. Maar ja, dat verklaarde mijn droom niet.
Op Terschelling heb ik me verdiept in de Regel van Benedictus, een document dat je houding beschrijft, die nodig is om in een klooster te kunnen leven. Twaalf stappen van 'nederigheid' ofwel deemoed, vormen de basis. Daarnaast geeft het nauwgezet de dagorde aan van de monnik, met de hoeveel psalmen die er elke keer gezongen 'moet' worden, in de winter anders dan in de zomer, enzovoort.
Op de laatste dag op Terschelling dacht ik ineens weer aan deze zwembaddroom en wist de betekenis. Ik pas niet in een klooster, vol orde en regelmaat. Ik zwem in een zwembad en laat me dragen door het water, ik spetter en spatter. In de droom, liep ik als het ware op het grondgebied van de abt, maar tegelijk liep ik ook op mijn eigen bodem. De droge lege kamer, maar evenzeer het eventuele volle zwembad met water: ze waren beide deel van het klooster.
Ofwel, zoals een Franciscaans gezegde luidt, dat me al heel lang dierbaar is en dat ik ooit als motto heb genomen voor de pelgrimstocht die ik begeleidde: Heel de wereld is mijn klooster.