In het strandhuisje op Terscheling (zie blogje Volmaakt mooi, juni) heb ik een nieuwe auteur leren kennen. John Berger (London 1926) heet hij, een intellectueel zo vertelden de twee me, die besloten heeft om een eenvoudig leven te leiden in een bergdorpje. Over deze mensen vertelt hij, zijn bekendste boek is de trilogie De vrucht van hun arbeid (1994), naar welke ik nog op zoek ben, alleen nog te verkrijgen in het antiquariaat. Ik las eerst Een ander antwoord; een selectie uit meerdere bundels: prachtige korte verhalen en beschouwingen over gewone mensen, over 'kijken' in het algemeen, over schilderkunst. Berger had oorspronkelijk schilder willen worden.
Pas las ik , A tot X, de vertaling van From A to X, a story in letters (2008). Je leest de brieven van Aida, een activiste aan Xavier, politiek gevangene, die twee keer levenslang heeft gekregen en leeft in cel 73, met een oppervlakte van 2,5 bij 3 meter, 4 meter hoog. Drie bundeltjes brieven zijn het, die geen chronolgie en tijdaanduiding hebben en die John Berger publiceert in de volgored zoals ze in touwtjes als bundel gevonden zijn. Met schuine letters is er soms sumier commentaar van X. en er zijn een aantal niet verzonden brieven, waarvan Berger, uit veiligheidoverweghingen niet kan vertellen hoe hij daar aan is gekomen. Hoe het met Aen X is afgelopen, is niet bekend.
Berger begint zijn boek met een motto uit sonnet 116 van Shakespeare:
Liefde verandert niet in uur of week,
Tot over hellegrenzen duurt haar reis.
Blijkt dit een dwaling en ik Liefdes dief,
Zo schreef ik nooit, noch had ooit iemand lief.
Het mooie ervan is dat je heel erg op de huid voelt, wat woorden kunnen: hoe ze werelden oproepen, gevoelens herbergen, hoe de liefde van A. zich voltrekt door heel trouw aan X. te schrijven en te berichten over heel allerdaagse dingen waar gevoelens, gedachtenen, ervaringen in verstrengeld zijn. Ergens schrijft X, erbij: We hebben geen hoop, we koesteren hoop.
Een citaat maar, een handeling van A. die ik zó voor me zie en die ik me heel goed kan voorstellen, dat je dat zo doet. Intens willen voelen, aandacht geven aan iets schijnbaar onzinnigs, er betekenis aan geven omdat je niet anders kan, het heeft iets heel levenswekkends, het gaat over de zaak die leven in liefde heet:
Mi soplete,
In de noordoosthoek van het kwadrant, waar de afgedankte autobanden liggen, staat een rozenstruik. Bij de eucalyptusboom. De rozenstruik heeft een scheut van vijf meter gemaakt en die kruipt langs de boomstruik omhoog op zoek naar licht om te bloeien. Vijf meter! Honderdertig doornen! Ik heb ze geteld. Om ze te tellen moest ik de rank van tijd tot tijd optillen. En een paar doornen prikten me in mijn arm. Ik weet niet waarom ik ze wilde tellen. Misschien omdat ik je wilde vertellen over de vastberadenheid van de roos. Honderddertig doornen.
Pas las ik , A tot X, de vertaling van From A to X, a story in letters (2008). Je leest de brieven van Aida, een activiste aan Xavier, politiek gevangene, die twee keer levenslang heeft gekregen en leeft in cel 73, met een oppervlakte van 2,5 bij 3 meter, 4 meter hoog. Drie bundeltjes brieven zijn het, die geen chronolgie en tijdaanduiding hebben en die John Berger publiceert in de volgored zoals ze in touwtjes als bundel gevonden zijn. Met schuine letters is er soms sumier commentaar van X. en er zijn een aantal niet verzonden brieven, waarvan Berger, uit veiligheidoverweghingen niet kan vertellen hoe hij daar aan is gekomen. Hoe het met Aen X is afgelopen, is niet bekend.
Berger begint zijn boek met een motto uit sonnet 116 van Shakespeare:
Liefde verandert niet in uur of week,
Tot over hellegrenzen duurt haar reis.
Blijkt dit een dwaling en ik Liefdes dief,
Zo schreef ik nooit, noch had ooit iemand lief.
Het mooie ervan is dat je heel erg op de huid voelt, wat woorden kunnen: hoe ze werelden oproepen, gevoelens herbergen, hoe de liefde van A. zich voltrekt door heel trouw aan X. te schrijven en te berichten over heel allerdaagse dingen waar gevoelens, gedachtenen, ervaringen in verstrengeld zijn. Ergens schrijft X, erbij: We hebben geen hoop, we koesteren hoop.
Een citaat maar, een handeling van A. die ik zó voor me zie en die ik me heel goed kan voorstellen, dat je dat zo doet. Intens willen voelen, aandacht geven aan iets schijnbaar onzinnigs, er betekenis aan geven omdat je niet anders kan, het heeft iets heel levenswekkends, het gaat over de zaak die leven in liefde heet:
Mi soplete,
In de noordoosthoek van het kwadrant, waar de afgedankte autobanden liggen, staat een rozenstruik. Bij de eucalyptusboom. De rozenstruik heeft een scheut van vijf meter gemaakt en die kruipt langs de boomstruik omhoog op zoek naar licht om te bloeien. Vijf meter! Honderdertig doornen! Ik heb ze geteld. Om ze te tellen moest ik de rank van tijd tot tijd optillen. En een paar doornen prikten me in mijn arm. Ik weet niet waarom ik ze wilde tellen. Misschien omdat ik je wilde vertellen over de vastberadenheid van de roos. Honderddertig doornen.